SG TU Delft

Ufo’s op de maan

Complottheorieën van dr. Coen Vermeeren

door Rob Nanninga – Skepter 24.2 (2011)

Buitenaardse aliens hebben een basis op de maan. Dat staat in een recent artikel van dr. ir. Coen Vermeeren, hoofddocent lucht- en ruimtevaarttechniek en directeur van Studium Generale Delft. Hij heeft voor zijn artikel nog veel meer onthullingen van internet gehaald.

2012 voor dommiesHET artikel van Coen Vermeeren heet ‘Ufo’s voor dommies’ en staat in het gratis e-boek 2012 voor dommies. Je moet inderdaad nogal dom zijn om te geloven wat er allemaal in dit boek staat. Het werd uitgebracht door een zevental spirituele complotdenkers. Zij willen ons voorbereiden op de Nieuwe Tijd, die spoedig aan zal breken.

Vermeeren baseert zich onder meer op de waarnemingen van Neil Armstrong, die in 1969 als eerste mens de maan betrad. Kort na de landing rapporteerde Armstrong aan de vluchtleiding in Houston:

These “Babies” are huge, Sir! Enormous! OH MY GOD! You wouldn’t believe it! I’m telling you there are other spacecraft out there, lined up on the far side of the crater edge! They’re on the Moon watching us!

Waren de Russen hem voor? Nee, het moeten aliens zijn geweest. Vermeeren benadrukt dat we de waarnemingen van goed opgeleide astronauten ‘zeer serieus’ mogen nemen. Veel mensen hebben er al van gehoord, want het citaat van Armstrong is volgens Google op 40.000 webpagina’s te vinden.

Op de pagina waar Vermeeren naar verwijst, staat ook de bron van het citaat, een zekere Otto Binder, die voor de NASA zou hebben gewerkt. Naar verluidt verkreeg hij de informatie van radioamateurs, die de communicatie met Houston uit de ether hadden geplukt. Alle mensen die het historische gebeuren op de tv volgden, bleven onwetend, want NASA deed net alsof de verbinding met de maan even was weggevallen.

Wie de moeite neemt om na te zoeken wat er over Otto Binder bekend is, ontdekt al snel dat hij een sciencefictionschrijver was, die nooit voor de NASA heeft gewerkt. Binder (1911-1974) schreef veel teksten voor stripverhalen en was in 1959 de bedenker van Supergirl, het nichtje van Superman. Later richtte hij zich enige tijd op de ruimtevaart en schreef hij enkele ufoboeken, waaronder Flying Saucers Are Watching Us (1969). Hij geloofde dat de mens is ontstaan uit een kruising tussen apen en aliens.

Het citaat van Armstrong staat in een stuk dat Binder in 1972 voor een populair tijdschrift schreef (Saga). Helaas zijn de waakzame radioamateurs nooit boven water gekomen. Eerder had Binder ook een stuk geschreven waarin hij beweerde dat veel ufo-onderzoekers onder mysterieuze omstandigheden zijn overleden. Zelf overleed hij aan een hartaanval. Volgens de Wikipedia was hij aan de drank geraakt. (zie aanvulling: noot 1)

Op zijn volgende pdf-pagina verwijst Coen Vermeeren naar een filmpje op YouTube, dat al ongeveer tweeënhalf miljoen keer is bekeken. De beelden komen uit de tv-documentaire First on the Moon: The Untold Story (2005). Hierin vertelt Buzz Aldrin over een onbekend object dat hij geruime tijd (tot hij ging slapen) vanuit de Apollo 11 had waargenomen. Hij kon niet goed zien wat het was. Vermeeren meent dat de NASA zich hierover ‘opvallend stil’ houdt en vermoedt dat er sprake is van een ‘cover-up’. Het is opmerkelijk dat hij zich als ruimtevaartdeskundige zo snel laat overtuigen door een spannend tv-programma.

Aldrin klaagde erover dat de documentaire slechts een deel van zijn verhaal had getoond. Het raadsel was al lang opgelost. Op YouTube zijn interviews te vinden waarin Aldrin precies uitlegt hoe het zit. Hij is er voor ‘99,99 procent’ zeker van dat hij een van de vier zogenoemde ‘lunar module adapter panels’ zag, al weet hij niet welke. De grote panelen beschermden de maanlander tijdens de lancering van de Apollo en werden later afgeworpen.

Vermeeren geeft geen link naar het YouTubefilmpje waarin Buzz Aldrin een stevige kaakslag uitdeelt aan een complotdenker die hem van leugens beschuldigde. We horen ook niet hoe Neil Armstrong erover dacht:

Your ‘reliable sources’ are unreliable. There were no objects reported, found, or seen on Apollo 11 or any other Apollo flight other than of natural origin. All observations on all Apollo flights were fully reported to the public. (Good, 1988)

Velen geloven echter dat Armstrong de waarheid niet mag vertellen en dat dit eveneens geldt voor duizenden anderen die nauw bij het Apolloprogramma betrokken waren. Complotdenkers nemen aan dat er op bevel van hogerhand al meer dan veertig jaar leugens worden verteld.

Piramides op een holle maan

Onder het kopje ‘Is er een cover-up?’ verwijst Vermeeren naar een zwartgekleurde webpagina met onthullingen van ‘mensen die het kunnen weten’. Het is een pagina van het Cosmic Conspiracies Investigation Team, een clubje van vier vrienden met interesse voor ufo’s en geesten. Ze betogen in navolging van anderen dat de beelden van de maanwandeling vervalst zijn, al geloven ze wel dat er astronauten op de maan zijn geweest.

De Amerikaanse vlag die de astronauten hadden geplant, leek op tv-beelden in de wind te wapperen. Hoe was dat mogelijk, terwijl er op de maan geen lucht of ander gas aanwezig is? Deze vraag wordt zo nu en dan nog gesteld op wetenschapsforums, maar vaak neemt niemand meer de moeite om hem voor de zoveelste keer te beantwoorden. Het antwoord staat ook al bijna tien jaar op de website van Skepsis, in een artikel van Mark Traa (2003).

Cosmic Conspioracies Investigation TeamHet Cosmic Conspiracies Team citeert verscheidene fragmenten uit conversaties tussen het vluchtleidingscentrum en astronauten op de maan, waaronder het eerder genoemde citaat van Otto Binder. Volgens complotdenkers rapporteerden de astronauten allerlei vreemde objecten die op de maan aanwezig waren, zoals koepelvormige gebouwen, pijpleidingen, tunnels en zelfs piramides. De astronauten spraken onder meer over Condorset Hotel en EMU’s. Complotdenkers zoeken grote geheimen achter deze codewoorden, terwijl het in feite gaat over een krater (Condorset H) en Extravehicular Mobility Units. Doordat de fragmenten uit de context zijn gehaald, is het niet meer duidelijk waar de astronauten mee bezig waren.

De citaten zijn grotendeels overgenomen uit het boek Our Mysterious Spaceship Moon van Don Wilson (1975). Hierin betoogt de auteur dat de maan een hol ruimteschip is. Hij baseert zich naar eigen zeggen op een artikel van twee vooraanstaande Sovjetwetenschappers, Mikhail Vasin en Alexander Shcherbakov. De Engelse Wikipedia vermeldt nog steeds dat zij lid waren van de Sovjet Academie van Wetenschappen, al onthulde de wetenschapsjournalist James Oberg (1982) al lang geleden dat Mikhail Vasil een publicist was die het artikel samen met een vriend voor de grap had geschreven.

De holle maan is recentelijk weer van stal gehaald in een stuk van ‘Dr. N. Huntley, PhD’, dat sinds 2006 op internet circuleert. De auteur is beter bekend als Neil Huntley. Hij schrijft over complottheorieën, pseudowetenschap en alternatieve spiritualiteit. Naar eigen zeggen is hij gepromoveerd in de parapsychologie, maar daar verstrekt hij geen nadere informatie over, zoals gebruikelijk bij dit soort auteurs.

Een vertaling van het stuk van Huntley is te vinden op wanttoknow.nl, een Nederlandse website met allerhande complottheorieën. De site is opgericht door Guido Jonkers, een ‘adviseur op het gebied van duurzaamheid binnen marketing’. Jonkers leerde Coen Vermeeren in 2008 kennen toen zij beiden in Engeland een lezing over graancirkels bijwoonden. Zijn website organiseerde in samenwerking met Studium Generale twee esoterische lezingen, waaronder een over wicca en astrologie. De lezingen kunnen worden bekeken op de website van de TU Delft, die ook de ufolezingen van Coen Vermeeren verspreidt.

Jonkers is een van de auteurs van 2012 voor dommies. Dit e-boek kan vanaf zijn site worden gedownload. De opmaak werd verzorgd door een medewerker van niburu.nl, die recentelijk een artikel schreef waarin hij de holleaardetheorie propageert. Jonkers betoogt dat de aarde achter de schermen wordt beheerst door een geheime groep die overal angst en onheil zaait. Zij willen onze ‘lichtkracht’ inperken en ons tot slaven maken. Jonkers raadt de lezers aan om het werk van David Icke te lezen: ‘je zult verstelt staan van het werkelijke vuile spel dat gespeeld wordt..!’ Icke haalt zijn ideeën onder meer uit antisemitische complotliteratuur (Nanninga, 2005).

57 soorten aliens

Evenals in zijn lezingen voor Studium Generale verwijst Vermeeren in zijn artikel kritiekloos naar een verklaring van sergeant Clifford Stone, die betrokken zou zijn geweest bij de berging van verscheidene neergestorte ufo’s. In een video-interview uit 2006 vertelde Stone dat hij al vanaf jonge leeftijd telepathisch contact heeft met een alien, al dachten zijn ouders dat het een imaginair vriendje was. De alien hielp hem vroeger bij zijn huiswerk en komt van een planeet op 100 lichtjaren afstand van de aarde. Hij heet Korona en is helemaal groen.

Clifford StoneOmdat Stone zo goed kon communiceren met buitenaardse wezens, schakelde het leger hem in voor geheime missies, waarbij soms levende aliens gevangen werden genomen. Hij rapporteerde dat er al 57 verschillende rassen bekend zijn, waaronder aliens die op reptielen lijken. Alle missies werden geleid door The Colonel, die zijn naam niet wou onthullen. Andere getuigen zijn niet bekend. Uit gegevens van het Amerikaanse leger blijkt dat Stone in 1968 een korte opleiding tot ‘clerk typist’ volgde en dat hij dit werk 22 jaar lang bleef doen. De sergeant bracht daar tegenin dat het bureauwerk slechts een dekmantel was voor supergeheime opdrachten, waarvoor hij naar het schijnt niet extra werd betaald. Na zijn legertijd werkte hij als bewaker in een winkelcentrum.

In het interview vertelt Clifford Stone dat hij over voorspellende gaven beschikt en dat de aliens telepathisch een webpagina kunnen lezen wanneer hij daar snel doorheen scrolt. ‘Het is allemaal oud nieuws voor hen, maar sommige dingen vinden ze wel interessant’, aldus Stone. De aliens kunnen volgens hem ook communiceren met overledenen en hebben hem een keer met zijn overleden zoon in contact gebracht. Stone bekent dat hij soms ‘sterke herinneringen’ heeft aan gebeurtenissen waarvan hij niet weet of ze echt hebben plaatsgevonden. Als voorbeeld noemt hij een herinnering aan gouden koffiekopjes die zich vanzelf weer vulden nadat ze waren leeggedronken. Hij beseft echter dat hij zulke merkwaardige ervaringen beter niet aan anderen kan vertellen.

Stone geeft toe dat zijn eigen familie hem niet meer begrijpt. Hij was al enkele jaren in de ufowereld actief voordat hij zijn contacten met aliens openbaarde. Vermeeren verwijst zijn lezers naar een videofragment van een persconferentie van het Disclosure Project (Hulspas, 2001), waar sergeant Stone op zakelijke en zekere toon rapporteerde wat zijn geheime eenheid over de aliens aan de weet was gekomen. Op internet zijn er velen die zijn optreden heel geloofwaardig vinden. Waarom zou hij zulke dingen vertellen als ze niet waar zijn? Hij lijkt er echt van overtuigd te zijn en ziet er niet uit als een gek.

Zwarte projecten

Dr. Coen Vermeeren meent te weten dat zelfs ‘de machtigste man op aarde’, de president van Amerika, geen toegang heeft tot alle geheimen.

Diverse presidenten uit de recente geschiedenis, die beloofd hadden uit te zoeken of ufo’s buitenaardse voertuigen zijn, kregen nul op rekest.

Als voorbeeld verwijst hij naar een filmpje waarin oud-president Clinton wordt gevraagd of hij geheimen over ufo’s te weten is gekomen. Clinton bekende dat hij op aandrang van leden van zijn staf informatie had ingewonnen over een geheime legerbasis waar naar verluidt een ufo verborgen werd gehouden. Maar dit gerucht kon niet worden bevestigd. Naar zijn oordeel is er ook geen ufo bij Roswell neergestort. Mochten daarover geheime documenten bestaan, dan heb ik ze niet te zien gekregen, aldus een lachende Clinton. Complotdenkers zijn er echter al van overtuigd dat er wel zulke documenten bestaan, zodat ze concluderen dat men de president blijkbaar om de tuin heeft geleid.

Vermeeren heeft op internet veel ondersteuning gevonden voor het idee dat de buitenaardse technologie al lang in het geheim op aarde beschikbaar is. Ook in zijn eigen vakgebied kwam hij mensen tegen die deze opzienbarende waarheid bevestigden. In een interview met Niburu-TV, geeft hij een voorbeeld dat veel indruk op hem maakte en dat hij met zijn eerstejaarsstudenten besprak:

Dat heeft te maken met mensen die in mijn vakgebied sleutelposities innamen. Bijvoorbeeld in de Amerikaanse luchtvaartindustrie, waarbij iemand vertelde: ‘ja, maar we hebben al de technologie om ET naar huis te brengen’. Met andere woorden: we kunnen al ufo’s bouwen, we kunnen al naar de sterren reizen. En dat zei hij niet om een grapje uit te halen, maar hij heeft dat op heel veel plekken verteld. En dat is een van de belangrijkste mensen in mijn vakgebied, die zéér serieus wordt genomen. Ik dacht: ja jongens, maar hier moeten we het dus met elkaar over hebben. Dat moeten we met elkaar bespreken en we moeten snappen waarom hij dat zegt en wat er dan precies aan de hand is. Toen ben ik me daar behoorlijk in gaan verdiepen en toen heb ik met studenten daarover gesproken. Jongens, dit weet ik allemaal, geef eens kritiek. Vertel eens even aan de hand van het verhaal over ufo’s wat jullie daarvan vinden. En die hebben uiteindelijk toen gezegd: ja, meneer Vermeeren, dat moet u gewoon gaan vertellen aan ons.

Ben RichVermeeren heeft het hier over Ben Rich, die tot 1991 de leiding had over de ontwikkeling van nieuwe militaire vliegtuigen voor Lockheed. In zijn artikel staat een citaat van Rich, dat volgens Google al op 126.000 webpagina’s te vinden is, waaronder de Engelse Wikipedia. De quote in de Wikipedia is weliswaar al verscheidene malen geschrapt, maar wordt telkens weer toegevoegd door nijvere ufologen. In 1993, twee jaar voor zijn dood, zou Ben Rich hebben gezegd:

“We hebben al de mogelijkheid (gerealiseerd) om tussen de sterren te reizen. Maar deze technologie is opgeborgen in zwarte projecten, en er is een ingrijpen van God voor nodig om deze technologie naar buiten te brengen om dienstbaar te worden gemaakt aan de mensheid.”

Het is niet eenvoudig om te achterhalen wie deze uitspraak naar buiten heeft gebracht. Voor zover ik kon nagaan, was het de auteur Timothy Good, die verscheidene boeken schreef over ufocomplotten, waaronder de bestseller Above Top Secret. Hij vertelde in interviews dat Ben Rich zijn woorden richtte aan ingenieurs van de Universiteit van California. Dat had hij naar eigen zeggen gehoord van twee vrienden, die bij de gelegenheid aanwezig waren. Maar hij noemt hun namen niet.

Timothy Good beweert wel vaker ongeloofwaardige dingen. In februari van dit jaar haalde hij als ‘voormalig adviseur van het Pentagon’ het Algemeen Dagblad met het verhaal dat president Eisenhower in 1954 een geheime bespreking had met drie buitenaardse wezens, die een Scandinavisch uiterlijk hadden. Dit is al een oud gerucht uit de tijd dat de buitenaardsen nog vaak op nobele ariërs leken. Er werd beweerd dat ze hun geavanceerde technologie aan de mensheid ter beschikking wilden stellen, mits Eisenhower zijn kernwapens afzwoer. Dat weigerde de schurk. Volgens officiële bronnen had de president op zijn vakantieadres een tand gebroken toen hij op een kippenbotje beet. Men had hem niet naar een geheim rendez-vous met aliens gebracht, maar naar een tandarts.

Ben Rich was volgens de voormalige legerkolonel John B. Alexander (2011) wel in ufo’s geïnteresseerd. Alexander kende hem persoonlijk en sprak meermaals met hem over het onderwerp. Maar deze gesprekken gaven geen enkele reden om te veronderstellen dat hij er meer van wist.

Geen bedreiging, geen prioriteit

John Alexander vertelt in zijn recente boek hoe hij binnen het leger en de inlichtingendienst informatie over ufo’s probeerde te verzamelen. Hij sprak erover met leidinggevenden binnen de luchtmacht, het ministerie van Defensie, de CIA, de National Security Agency (NSA), de North American Aerospace Defense Command (NORAD), en andere organisaties die er iets vanaf zouden moeten weten. Geleidelijk werd het hem duidelijk dat niemand goed op de hoogte was. Het kwam er meestal op neer dat Alexander zelf ging vertellen wat hij dacht te weten. Hij gaf ook briefings over het onderwerp. Soms ontmoette hij hoge militairen die persoonlijk veel belangstelling hadden voor ufo’s, maar dat betekende niet dat het leger ermee bezig was.

John AlexanderAlexander gelooft dat ufo’s niet altijd normaal verklaard kunnen worden. Dit zou blijken uit de getuigenissen van betrouwbare piloten die buitengewone objecten zagen vliegen. Helaas verschijnen de ufo’s slechts bij uitzondering op radarbeelden en kunnen ze plotseling in het niets verdwijnen. Ze zijn in staat om gigantisch snel te accelereren of met supersonische snelheid bochten van 90 graden te maken, die menselijke inzittenden niet zouden overleven. Algemene kenmerken van ufo’s zijn moeilijk te vinden, omdat ze in allerlei soorten en maten voorkomen. Het is niet duidelijk hoe het verschijnsel beter kan worden onderzocht. Echte ufo’s lijken veel moeite te doen om ongeïdentificeerd te blijven en slagen daar al minstens 65 jaar met glans in. Als er buitenaardse toestellen in ons luchtruim rondvliegen, dan mogen we er inmiddels wel zeker van zijn dat ze niet gevonden willen worden. Je mag ook niet verwachten dat zulke geavanceerde toestellen zo nu en dan ouderwets crashen.

Alexander heeft meerdere onconventionele overtuigingen en was in het leger een buitenbeentje. Om de Sovjets voor te blijven hield hij zich onder meer bezig met onderzoek naar helderziendheid, psychokinese, vuurlopen en andere vreemde fenomenen, Maar ondanks zijn geloof in ufo’s ziet hij geen heil in het idee dat er in het geheim al heel veel over bekend is. Zulke ideeën gedijen het best wanneer je weinig over de vermeende samenzweerders weet, zodat je naar hartenlust kunt speculeren over wat ze allemaal achter de schermen uitspoken. Alexander was echter een insider met veel persoonlijke contacten. Hij kwam tot de conclusie dat ufo’s binnen het leger lang niet zo’n hoge prioriteit hebben als ufologen denken. Men was ze liever kwijt dan rijk.

De ufo’s vormden geen bedreiging, zodat er geen reden was om er tijd en geld in te steken. Informatie over ufo’s werd nergens meer centraal bijgehouden. Het is volgens Alexander een mythe dat een ufoproject in het geheim gefinancierd kan worden, zonder dat men daar toezicht op houdt. Dat zou ook niet lang door kunnen gaan zonder dat er steeds meer mensen bij betrokken raken die uit de school kunnen klappen.

Ufoaanhangers hebben zich tot het uiterste ingespannen om de waarheid boven tafel te krijgen via de Freedom of Information Act. Het aantal aanvragen voor documenten waarin ufo’s figureren, liep zelfs op tot de helft van het totale aantal. In Groot-Britannië besloot het ministerie van Defensie in 2008 om alle ufofiles vrij te geven. Ook in de VS is vrijwel alles al openbaar gemaakt. Zo bestaat er een webpagina waarop iedereen het ufoarchief van de CIA kan doorzoeken, met veel berichten uit buitenlandse media. De FBI heeft eveneens ufofiles op internet gezet. Complotdenkers blijven desondanks roepen om meer, want de talloze documenten die tot nu toe beschikbaar zijn gekomen, leveren onvoldoende stof op voor onthullende bestsellers.

Philip Corso

Alexander besteedt een apart hoofdstuk aan de verhalen van de Amerikaanse luitenant-kolonel Philip Corso, die door Coen Vermeeren als een belangrijke getuige werd opgevoerd. In de bestseller The Day After Roswell (1997), die een jaar voor zijn dood verscheen, beweerde Corso dat hij als hoofd van een afdeling van het Pentagon de beschikking had over buitenaardse technologie die uit een neergestorte ufo was gehaald. Vermeeren vertelde in een lezing aan de TU Delft wat Corso daarmee deed:

Philip Corso zegt heel duidelijk dat hij ook bij het recoveren van de ufo’s technologieën aantrof. En met die technologie moest hij – hij kreeg gewoon een opdracht als militair – om daarmee naar verschillende Amerikaanse grote bedrijven toe te gaan. En met name dus die laser optics, glass fibre optics, integrated circuits, dus de computer, technologieachtige zaken, en night vision equipment. Hij noemt er nog een paar in zijn boek. Dat zijn eigenlijk technologieën die door hem van de ET’s naar de Amerikaanse bedrijven zijn gebracht en vanaf dat moment zijn die ook verder ontwikkeld.

Philip CorsoCorso schreef dat de ufoapparatuur zijn kantoor werd binnengedragen nadat generaal Trudeau hem in 1961 had aangesteld als hoofd van de Foreign Technology Department in Washington. Hoewel hij daar daadwerkelijk een jaar werkte, voordat hij in 1963 het leger verliet, blijkt uit de annalen dat de kleine afdeling werd geleid door kolonel T.H. Spengler. Toen men Corso vroeg hoe dat zat, verklaarde hij Spengler niet te kennen.

In zijn boek beweerde Corso dat de meeste hoge functionarissen van het Pentagon en hun belangrijkste stafleden er allemaal van op de hoogte waren dat veel nieuwe projecten gebruikmaakten van technologie uit neergestorte ufo’s. Maar dat kan door niemand worden bevestigd. John Alexander sprak erover met generaal George Sammet, de opvolger van Trudeau, die in de tijd van Corso stafchef was. Hij verzekerde Alexander ervan dat hem niets bekend was over ufotechnologie, al zal niet iedereen dat willen geloven.

Corso wilde zijn lezers wijsmaken dat onze technologie vanaf 1947 met onverklaarde sprongen vooruit is gegaan. Maar dat stemt niet overeen met vakliteratuur, waarin de nieuwe ontwikkelingen gedetailleerd beschreven werden. Het is erg onaannemelijk dat nieuwe uitvindingen van aliens werden afgekeken, die dan kennelijk maar een klein stukje op de aardse ontwikkelingen voorlagen. Ook Corso’s bewering dat de wapenwedloop tijdens de koude oorlog vooral bedoeld was om de aliens af te schrikken, is buitengewoon ongeloofwaardig. In zijn oorspronkelijke manuscript staat dat hij in 1957 zelf een alien ontmoette in een verlaten mijn. Hij communiceerde telepathisch met het wezen, maar zijn co-auteur (uitgever van UFO Magazine) heeft dit verhaal weggelaten.

Nitinol uit Roswell

Volgens Coen Vermeeren blijven militairen tot op de dag van vandaag volhouden dat er bij Roswell slechts een weerballon neerstortte. Maar er is weinig reden om te veronderstellen dat William Brazel in 1947 wrakstukken van een buitenaards toestel op zijn ranch vond. Hij had het over rubber, aluminiumfolie, dik papier, dunne balkjes en plakband. Het waren waarschijnlijk resten van ballonnen met radarreflectoren. In 1994 publiceerde de Amerikaanse luchtmacht een rapport waaruit bleek dat het om het geheime project Mogul ging. Daarmee probeerde men hoog in de stratosfeer kernproeven van de Sovjets af te luisteren.

Jesse MarcelUfologen laten zich hierdoor niet ontnuchteren. Zij beroepen zich op getuigen die het officiële verhaal weerspraken. De belangrijkste was majoor Jesse Marcel, die de wrakstukken drie weken na de vondst naar een luchtmachtbasis overbracht. Hij beweerde dertig jaar later dat het materiaal onverwoestbaar was en niet op aarde voorkwam. Maar dit werd tegengesproken door kapitein Sheridan Cavitt, die Marcel bij de missie vergezelde, en door Irving Newton, de onderofficier en weerman die te hulp was geroepen om de resten te identificeren. Newton was er heel zeker van dat het brokstukken van een radarreflector waren, zoals ook blijkt uit foto’s van het materiaal.

De zoon van William Brazel en mogelijke andere getuigen herinnerden zich daarentegen dat het metaalachtige folie vanzelf weer rechtboog als je het vouwde of vervormde. Dit doet ufologen denken aan nitinol, een legering van titanium en nikkel, die bekend staat als geheugenmetaal. De ufojournalist Anthony Bragalia schreef dat het geen toeval was dat het Battelle Instituut kort na de Roswell-crash in opdracht van de luchtmacht onderzoek naar titaniumlegeringen ging doen. Zijn verhaal is ook op Nederlandse websites te vinden. Velen nemen in navolging van Bragalia aan dat men bij Battelle beschikte over metaal uit een buitenaardse schotel. Deze veronderstelling werd naar verluidt bevestigd door een van de onderzoekers, de in 1991 overleden chemicus Elroy John Center. Hij zou aan een goede vriend hebben verteld dat hij op het instituut buitenaards metaal moest analyseren.

Bragalia baseert zich op een oud artikel uit een ufotijdschrift (Scott en Johnson, 1994), al komt dat niet helemaal overeen met zijn eigen verhaal. In het stuk staat dat een van de auteurs in 1992 was benaderd door een man die in 1958 als scholier een paar maanden met de dochter van Elroy Center had gescharreld. De chemicus zou hem toen op een avond hebben verteld dat hij bij Battelle delen van een vliegende schotel moest onderzoeken. Er stonden vreemde symbolen op en hij moest achterhalen wat die betekenden, al lijkt dat geen werk voor een chemicus. Bij navraag bleek dat zijn vrouw en dochter dit verhaal niet kenden. Ze konden alleen bevestigen dat hij belangstelling had voor ufo’s.

Men slaagde erin een rapport uit 1949 los te krijgen, waarin verslag werd gedaan van het titaniumonderzoek bij Battelle. Bragalia noemde het een belangrijk bewijsstuk, al staat er niets in over metaal met vormgeheugen en was het rapport nooit geheim. Bovendien waren er ook andere laboratoria met titanium bezig, al voordat er bij Roswell iets neerstortte. Elroy Center bleek alleen onderzoek te hebben gedaan naar het zuurstofgehalte van titanium, om de zuiverheid te bepalen. (Printy, 2009, 2010c)

Nitinol werd pas tien jaar later voor het eerst gefabriceerd door William Buehler van het Naval Ordinance Laboratory. Hij zocht naar een geschikte legering voor de neus van een Polarisraket. Nitinol bevat vijf keer zoveel nikkel als de legering die men bij Battelle korte tijd onderzocht (circa 50 atoomprocenten). In 1961 maakte Buehler een lange strip nitinol, die je als een harmonica in en uit elkaar kon vouwen. Met behulp daarvan wilde hij op een vergadering demonstreren dat het materiaal bestand was tegen metaalmoeheid. Toen een van de aanwezige managers de samengevouwen strip verwarmde met zijn aansteker, trok deze onverwacht weer recht. Zo werd deze bijzondere eigenschap van nitinol bij toeval ontdekt. (Kauffman en Mayo, 1996)

Ufo’s en atoomraketten

De laatste jaren circuleren er in ufokringen meerdere verhalen over nucleaire raketten die door aliens onklaar werden gemaakt. De ufoauteur Robert Hastings is de belangrijkste promotor van deze verhalen en hij publiceerde er ook een boek over, UFOs and Nukes (2008). Hastings beschikt over getuigen die verklaarden dat twee lanceercentra van Malmstrom, een luchtmachtbasis in Montana, in 1967 bezoek kregen van ufo’s. Deze ufo’s zouden een storing hebben veroorzaakt, waardoor de Minutemanraketten niet langer operationeel waren. Coen Vermeeren heeft dit verhaal ook opgepikt en schrijft:

Beschamend was het dan ook dat na het signaleren van een ufo in maart 1967 door de bovengrondse wacht, een voor een alle individuele kernwapens afschakelden. Tientallen individuele ondergrondse silo’s, met eigen bemanning, eigen generatoren, eigen communicatielijnen etc., schakelden uit. De Amerikanen hadden geen controle over hun belangrijkste wapensystemen. Een paar uur na het vertrek van de ufo kwamen alle systemen weer ‘online’.

UFOs and nukesHet staat vast dat de tien raketten van lanceercentrum Echo op 16 maart binnen enkele minuten allemaal een ‘no-go’ status kregen. Hastings sprak hierover met kolonel Walter Figel, die destijds samen met kapitein Eric Carlson de leiding had. Figel vertelde dat hij van een onderhoudsman hoorde dat er buiten een ufo rondvloog toen de raketten uitvielen. Later liet hij echter met nadruk in een e-mail weten dat hij de melding als een grap had opgevat en dat niemand ooit had aangenomen dat ufo’s er iets mee te maken hadden. De onderhoudsman zou alleen via de telefoon hebben gezegd: ‘It must be a UFO hovering over the site. I think I see one here.’ Maar de man stond op dat moment niet buiten. Kapitein Carlson liet weten dat hij nooit iets over de ufo had gehoord en dat die niets te maken had met het mankement.

Het incident werd destijds goed onderzocht en er bestaan meerdere officiële documenten die er verslag van deden. In slechts één zin werd even gesproken over ufogeruchten, die volgens het rapport niet bleken te kloppen. Het onderzoek richtte zich hoofdzakelijk op de elektronica in het lanceercentrum. Deskundigen concludeerden na lang zoeken dat de foutmelding naar alle waarschijnlijkheid was veroorzaakt door een zogenoemde logic coupler die verkeerd reageerde op een korte stoorimpuls. Men zorgde er later voor dat dit niet opnieuw kon gebeuren.

De kroongetuige van Hastings is kapitein Robert Salas, die zelf ook een boek over de zaak schreef. Zijn interesse begon toen hij in ufoliteratuur las dat er in de nacht van 24 op 25 maart 1967 in de buurt van de luchtmachtbasis Malmstrom ufo’s waren waargenomen, die mogelijk raketten hadden uitgeschakeld. Een bevriende ufoloog vroeg in 1995 legerdocumenten op over problemen met de toenmalige raketten. Hij ontving een rapport over de storing bij lanceercentrum Echo, op ruim honderd mijl van Malmstrom. Toen Salas dit rapport las, meende hij zich te herinneren dat hij er zelf getuige van was geweest als ondercommandant van Echo. Hij wist nog dat hij vanuit zijn bunker contact had gezocht met twee bewakers die buiten stonden. Zij waren volgens Salas behoorlijk in paniek geraakt toen een lichtgevende ufo dicht boven de omheining bleef zweven.

Twee jaar later was Salas tot de conclusie gekomen dat hij niet bij Echo had gewerkt maar bij November, een ander lanceercentrum in de omgeving. Daar was volgens hem precies hetzelfde gebeurd. Hij had gehoord dat alle raketten van beide centra op 16 maart door ufo’s buiten werking waren gesteld. Dat zou zijn commandant op die dag telefonisch hebben vernomen van zijn collega’s bij Echo. Maar nadat hij deze oude commandant had opgespoord, realiseerde Salas zich omstreeks 2000 dat hij ook niet bij November had gewerkt, maar bij lanceercentrum Oscar. De datum van de shutdown bij Oscar veranderde hij pas recentelijk in 24 maart en de rest van zijn verhaal evolueerde ook geleidelijk, waarbij hij zich steeds meer details scheen te herinneren.

Er wordt op internet al enkele jaren intensief gedebatteerd over het verhaal van Salas. Waarschijnlijk is het niets waard, want er zijn geen aanwijzingen dat er bij Oscar of November raketten uitvielen. Geen enkel rapport maakt daar melding van en er waren zelfs geen geruchten totdat Salas erover begon. Bij navraag bleek de oud-commandant van Oscar zich lang niet zoveel problemen met de raketten te herinneren als Salas suggereerde en hij wist niet of ufo’s ermee te maken hadden. Daar komt bij dat de bewakers die volgens Salas op 10 meter afstand een ufo zagen, zich nog niet hebben gemeld. (Carlson, 2010; Printy, 2010a, 2010b, 2011)

Op 24 maart werden er (in tegenstelling tot 16 maart) wel ufo’s gezien in de buurt van luchtmachtbasis Malmstrom, waar ook radarwaarnemingen werden gedaan. Een vrachtwagenchauffeur en een politieman zagen een ufo neerdalen in de buurt van het plaatsje Belge, op 25 km van de basis. De sheriff vertelde dat er na radioberichten over ufo’s veel mensen naar buiten waren gegaan om de hemel af te speuren. De zaak werd onderzocht door kolonel Lewis Chase, die zich als neventaak met ufomeldingen bezighield. Hij moest daarover verslag uitbrengen aan Project Blue Book, dat eind 1969 werd opgeheven. Chase schreef expliciet dat hij niets had gehoord over apparatuurstoringen, waaruit nogmaals blijkt dat er niets mis was bij lanceercentrum Oscar.

Vooringenomen skeptici

In het artikel van Coen Vermeeren staan nog meer ongefundeerde beweringen, die ik hier niet allemaal kan behandelen. Ik maakte kennis met zijn ideeën toen ik in 2010 twee ufolezingen bekeek die hij op de TU Delft had gehouden. Ze werden warm aanbevolen door complotdenkers en door tienduizenden online bekeken.

Vermeeren nam geen blad voor de mond. Hij verklaarde onomwonden dat de aliens zijn gekomen om ons te helpen, maar dat hun heilbrengende technologie door duistere machthebbers verborgen wordt gehouden. Hij nodigde ook een aantal grenswetenschappers uit om aan de TU lezingen te geven over graancirkels, alternatieve archeologie, vrije energie, profetieën over 2012 en aanverwante onderwerpen. Nadat ik er in juni 2010 een blog over had geschreven, stuurde de voorzitter van Skepsis een verontruste brief naar de rector magnificus (zie aanvulling: noot 2). Dit leidde ertoe dat de rector besloot om persoonlijk toezicht te gaan houden op de activiteiten van Vermeeren, waarover al meer klachten waren binnengekomen.

Coen Vermeeren in de TelegraafVermeeren besloot om op de TU geen lezingen meer te geven, maar bleef zijn ideeën wel via andere kanalen uitdragen. Dankzij zijn status als universitaire ruimtevaartwetenschapper groeide hij al snel uit tot een bekende ufodeskundige. De universiteiten van Groningen, Wageningen en Luik nodigden hem uit om er een lezing over te geven. Hij liet zich zelfs uitnodigen door Vlaamse chemtrailbestrijders. De Telegraaf plaatste op 3 december 2011 een interview onder de titel ‘UFO’s bestaan!’. Daarin vertelde Vermeeren dat hij al zoveel getuigenissen van goed getrainde professionals kent, dat er voor hem geen weg meer terug is. ‘Door Skepsis werd ik verguisd, maar die branden je altijd af zonder zinnig argument.’

In Delta (44/3), het weekblad van de TU Delft, verscheen in januari een stuk waarin werd vermeld dat rector magnificus Karel Luyben in gesprek is met Vermeeren ‘over de vraag of zijn opvattingen over onder meer ufo’s voldoende onderscheiden kunnen worden van zijn taken bij de TU Delft’. De astronoom en publicist Dap Hartmann, die evenals Vermeeren aan de TU doceert, vertelde dat hij uit de redactieraad van Studium Generale was gestapt nadat Vermeeren in de lustrumweek een ‘onzinlezing’ had georganiseerd. Hartmann publiceerde er een kritische column over in Delta, waarin hij schreef: ‘Wie garandeert mij dat meneer V. zelf geen buitenaardse griezel is? (…) Zou De Telegraaf ook een hele pagina aan ufo’s hebben besteed als meneer V. niet toevallig universitair hoofddocent van de faculteit Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek aan de TU Delft was geweest?’

Er waren niettemin ook een paar academici die het in naam van de intellectuele vrijheid voor Vermeeren opnamen. Zo schreef de godsdienstfilosoof en theoloog dr. Taede Smedes van de Radboud Universiteit een opiniestuk voor de Volkskrant (31 januari 2012), waarin hij klaagde dat het erg onwetenschappelijk zou zijn om Vermeeren de mond te snoeren ‘vanwege het gejammer van een ideologisch gedreven vereniging’. Het blogstuk op de website van Skepsis getuigde naar zijn oordeel van vooringenomenheid. Smedes kon zich niet voorstellen dat Vermeeren ‘absurde ideeën’ onderschrijft. ‘De vraag is dan wat Vermeeren precies fout heeft gedaan? Waarom is het problematisch om ufo’s serieus te nemen en op te roepen tot bestudering ervan?’ Hij leek niet te beseffen dat Vermeeren complottheorieën verkondigt.

Volgens Smedes is men in andere landen minder bekrompen. Hij wees in dit verband op het Franse Cometa-rapport over ufo’s, dat in 1999 ‘aan president Chirac en premier Jospin werd aangeboden’. Maar hij vertelde er niet bij dat de overheid niet om dit rapport had gevraagd en dat de generaal die bereid was een voorwoord te schrijven niet alles had kunnen lezen. (Hulspas, 2002) Smedes toonde zich zeer onder de indruk van het ‘baanbrekende boek’ van de Amerikaanse onderzoeksjournaliste Leslie Kean (2011), ‘waarin ze legergeneraals, piloten en overheidsfunctionarissen aan het woord laat over ufo’s’. Zulke bestsellers zijn echter bedoeld voor ufofans, zodat er bijna geen kritische kanttekeningen in te vinden zijn. Zo noemde Kean de valse ufofoto uit Petit-Rechain (zie elders in deze Skepter) ‘one of the most revealing UFO images of all time’. Het verhaal van Robert Salas over het lanceercentrum Oscar, waar alle raketten door ufo’s onklaar waren gemaakt, staat ook in het boek, zonder dat er enige twijfels worden geuit.

Dr. Dap Hartmann reageerde een paar dagen later met een opiniestuk waarin hij Vermeeren een ‘ufo-gekkie’ noemde. ‘Ufo-gekkies trekken verregaande conclusies zonder enig concreet bewijs en eisen vervolgens dat wetenschappers aantonen dat het niet zo is. … Vermeeren diskwalificeert zichzelf als wetenschapper omdat hij het vermogen mist om zin en onzin van elkaar te onderscheiden.’

Het laatste woord op de opiniepagina’s van de Volkskrant (18 februari) was voorlopig voor ir. Klaas van Egmond, hoogleraar Geowetenschappen-Milieu aan de Universiteit Utrecht. Volgens hem komt alle weerstand tegen Vermeeren voort uit angst voor nieuwe ideeën en ‘irrationele ontkenning’. Daar had hij vermoedelijk zelf al eens mee te maken gehad toen hij in het verleden vruchteloos onderzoek deed naar de hypothese dat er tijdens de vorming van graancirkels veel energie vrijkomt. In zijn opiniebijdrage vergeleek hij Vermeeren met Galilei, die regelmatig wordt misbruikt door pseudowetenschappers met grootheidswaan. Hij herinnerde de lezers eraan dat Galilei belangwekkende ontdekkingen deed met de Hollandse kijker van Huygens (?), maar dat de paus (?) zo bang was om zijn oude wereldbeeld te verliezen, dat hij weigerde om zelf door deze telescoop te kijken. Zo creëerde Van Egmond een legende die ik nog niet eerder had gehoord, omdat hij klaarblijkelijk niet de moeite nam zijn beweringen te checken. De vergelijking gaat bovendien mank omdat ufo’s zich voor ons verbergen.

We mogen verwachten dat Coen Vermeeren in de toekomst nog wel vaker van zich zal laten horen, want hij voelt zich inmiddels door velen gesteund en heeft al veel contacten aangeknoopt met visionaire geestverwanten.

Noten

1. Het citaat van Armstrong, die ufo’s op de maan zou hebben gezien, was oorspronkelijk uitgebreider en verscheen op 29 september 1969 in het Canadese sensatieblad National Bulletin. Het zou zijn geschreven door een zekere Sam Pepper, maar niemand wist wie hij was en hij noemde zijn bron ook niet. De astronauten spraken in het citaat steeds over ‘Mission Control’, terwijl ze het in werkelijkheid altijd over ‘Houston’ hadden. Het citaat werd later ingekort door Otto Binder en verder verspreid. Ook in ufokringen werd het verhaal gewoonlijk niet serieus genomen, maar tegenwoordig worden zulke verhalen allemaal weer gerecycled op onbetrouwbare websites.

2. Aanvulling 6/4/2016: Coen Vermeeren heeft herhaaldelijk in de media gesteld dat Skepsis gevraagd zou hebben om zijn ontslag. Lees het bijvoorbeeld in een interview op kijkopkennis.nl (2013) of beluister het bij Radio Swammerdam (2016). In de brief die professor Frans Sluijter, toen voorzitter van Skepsis, op persoonlijke titel schreef aan de rector magnificus van de TU Delft is echter niets van een dergelijk vergaand verzoek terug te vinden. U kunt die brief er zelf op na lezen [pdf].

Meer over Coen Vermeeren:
Nanninga, Rob (2012). Ufo’s bestaan gewoon – de wetenschappelijke visie van Coen Vermeeren. Skepter, 25(2), 30-32.

Literatuur

Alexander, John B. (2011). UFOs: Myths, Conspiracies, and Realities. New York: Alexander Books.
Carlson, James (2010). Echo flights of fantasy – anatomy of a ufo hoax.
Corso, Philip (1997). The Day After Roswell. New York: Pocket Books.
Good, Tomothy (1988). Above top secret. New York: Morrow.
Hastings, Robert (2008). UFOs and Nukes. AuthorHouse (selfpublishing).
Hulspas, Marcel (2001). Antigravitatie voor iedereen: De onthullingen van Steven Greer. Skepter 14(3), 34-36.
Hulspas, Marcel (2000). COMETA: Wat staat ons te wachten? Skepter, 15(1), 40-42.
Kauffman, George B. en Isaac Mayo (1996). The story of nitinol. The Chemical Educator, 2(2), 1-21.
Kean, Leslie (2011). UFOs: Generals, Pilots, and Government Officials Go on the Record. New York: Three Rivers Press.
Nanninga, Rob (2005). In de ban van de Matrix. Het reptielencomplot van David Icke. Skepter, 18(3), 18-20.
Nanninga, Rob (2010). TU Delft gekidnapped door aliens! Skepsis blog.
Oberg, James (1982). Ufo’s and Outer Space Mysteries. Marceline, Missouri: Walsworth Pub Co.
Printy, Tim (2009). Deflating the rest of the Nitinol balloon. SUNlite, 1(3), 9-13.
Printy, Tim (2010a). The Malmstrom AFB Missile shutdown. SUNlite, 2(2), 11-14.
Printy, Tim (2010b). Malmstrom missile shutdown follow-up. SUNlite, 2(3), 16-17.
Printy, Tim (2010c). Trying to keep the Roswell-Nitinol boat afloat. SUNlite, 2(5), 17-22.
Printy, Tim (2011). Faded Whopper: Fact, fake, or just broken memories. SUNlite, 3(2), 11-13.
Traa, Mark (2003). Sterke reisverhalen: Ruimtevaartuigen en UFO’s. Skepter, 16(1), 10-13.

Uit: Skepter 24.2 (2011)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Rob Nanninga was hoofdredacteur van Skepter van 2002 tot 2014