‘Ik vond het heel moeilijk om onbegrijpelijk te schrijven’
Een interview met Alan Sokal en Jean Bricmont
door Marcel Hulspas – Skepter 11.4 (1998)
Alan Sokal ergerde zich groen en geel aan ‘postmoderne’ filosofen met vage semi-wetenschappelijke praatjes. Hij besloot om zelf ook een ‘postmodern’ artikel te schrijven en stuurde het naar een vakblad – en zag het prompt geplaatst. De storm die na deze grap losbarstte, wil nog altijd niet gaan liggen.
Als er iemand tot zoiets in staat is, dan is híj het. Alan Sokal moge dan al vele jaren ‘gewoon’ als fysicus verbonden zijn aan de universiteit van New York, zijn scherpe blik, zijn rappe antwoorden, dat vol energie heen en weer schieten in zijn fauteuil verraden de onuitroeibare studentikoze onrust die uiteindelijk de basis vormde voor zijn pas verworven roem. En het houdt maar niet op. Vorig jaar werd hij door de ene na de andere Amerikaanse universiteit uitgenodigd, dit jaar is Europa aan de beurt. En dat alles vanwege een uit de hand gelopen grap. ‘Ik hoop binnenkort mijn oorspronkelijke werk weer op te pakken,’ zegt hij als ik hem vraag hoe lang dit nog gaat duren. En lacht. We geloven er allebei niks van.
Zoals in iedere goede grap gaat ook in die van Sokal een uiterst serieuze zaak schuil. Gedurende vele jaren moest hij constateren dat veel van zijn links-liberale geestverwanten – en dan niet zozeer filosofen als wel vertegenwoordigers der social studies, een mix van letteren en sociologie – in de ban raakten van Franse ‘postmoderne’ filosofen als Jacques Lacan, Jean Baudrillard en Bruno Latour. In navolging van deze grote voorbeelden begonnen ze zwaarwichtige vraagtekens te zetten bij de moderne wetenschap. De werkelijkheid was principieel onkenbaar, zo wisten ze, en ‘waarheid’ was dus niet meer dan een afspraak; dominerende theorieën als de kwantummechanica en relativiteitstheorie waren slechts de collectieve overtuigingen van de binnen de natuurwetenschap dominerende ‘clan’. Verander het politieke klimaat binnen de wetenschap, en de wetenschap zou prompt even hard veranderen.
Sokal zag dit antiwetenschappelijke klimaat met lede ogen aan. Zijn alarmbellen gingen pas goed rinkelen na het lezen van het geruchtmakende boek Higher Superstition (‘Hoger bijgeloof’), van Paul Gross en Norman Levitt (zie Skepter, september 1994). Zij wezen erop dat het postmoderne denken niet alleen absurd is, maar ook op absurditeiten is gebaseerd. Zodra het om natuurwetenschap gaat, zo hoonden Gross en Levitt, slaan die Fransen pure wartaal uit.
Sokal wilde dat controleren, begaf zich naar de bibliotheek – en kon z’n ogen niet geloven. De postmoderne filosofen waren dol op moeilijke begrippen uit de wis- en natuurkunde, maar hadden geen flauw benul van hun betekenis. Zin na zin was banaal, vaag, apert onjuist dan wel volkomen onzinnig.
Sokal besloot wraak te nemen. Hij speelde met de gedachte om al die onzinnige citaten (‘my dossier of nonsense’) te gebruiken voor een kritisch stuk, maar zag daar uiteindelijk van af. ‘Most likely, that would be lost in a black hole.’ Een satire zou wellicht veel effectiever zijn. Hij schreef de citaten met behulp van even onzinnige opmerkingen aaneen, voorzag het geheel van indrukwekkende – absurde – voetnoten en stuurde dit artikel (getiteld: ‘De grenzen overschrijden. Naar een transformatieve hermeneutiek van de kwantumzwaartekracht’) naar een vakblad voor postmoderne sociologen en filosofen. Hij kon kiezen uit meerdere titels, maar het werd het hoog aangeschreven Social Text (op zijn homepage te vinden, en ook als appendix in het boek).
Sokal had het niet speciaal op hen gemunt: ‘ze hadden gewoon pech.’ Maar de redactie voelde dat aanvankelijk niet zo. Integendeel, ze waren dolblij. Eindelijk een fysicus die de postmoderne kant koos! Nee, er hoefde niets aan te veranderen; zijn artikel kon zó mee, en nog wel in een speciaal nummer dat bedoelde om kritiek van natuurwetenschappers op het postmodernisme te pareren. Het was te absurd om waar te zijn.
Had hij dat verwacht?
‘Ik had het een fifty-fifty kans gegeven.’
Hoeveel mensen wisten wat er ging gebeuren?
‘Voordat ik het opstuurde had ik het zo’n vijf à tien mensen laten lezen; tegen de tijd dat het gepubliceerd werd, dat was bijna een jaar later, wisten zo’n vijftig mensen ervan. Ik gaf het aan vrienden, die gaven het weer aan hun vrienden te lezen… alles onder strikte geheimhouding.
Had iedereen meteen door dat het een grap was?
‘Alle wis- en natuurkundigen wel. De niet exact geschoolden zeiden bijna allemaal dat het een vreselijk dom artikel was, maar slechts een paar zagen in dat het een parodie was. Eén van hen was een Italiaanse archeologe. Ik had haar ontmoet, met haar over wetenschapsfilosofie gepraat en de volgende dag gaf ik haar mijn artikel, zonder enige toelichting. Een paar dagen later belde ze me op. Ze had de nacht daarvoor niet kunnen slapen en toen ze op haar nachtkastje keek zag ze mijn artikel en dacht: dat moet een uitstekend slaapmiddel zijn. De eerste alinea’s waren verontrustend. Een fysicus die beweert dat de werkelijkheid niet bestaat… Maar na een absurd citaat van Baudrillard, ”de constante van Einstein is geen constante”, en mijn onzinnige commentaar daarop, werd het haar duidelijk: dit móét een grap zijn. Negen maanden later zijn we getrouwd.’
Kort nadat Social Text zijn artikel publiceerde, bracht Sokal de bom tot ontploffing. Amerikaanse natuurkundigen lachten in hun vuistjes; de postmodernen waren woedend, verbaasd, verbijsterd. In Frankrijk, de geboortegrond van menige voetnoot onder Sokals artikel, bleef het heel lang stil. Totdat Le Monde begin vorig jaar een serie artikelen aan ‘de Sokal-affaire’ wijdde. Aanvankelijk draaide de discussie voornamelijk om de vraag: hoe kon een Amerikaan toch zo dom en arrogant zijn, maar anderen vielen Sokal bij en inmiddels is duidelijk dat de Franse ‘postmoderne’ filosofie een gevoelige tik heeft opgelopen.
Sokals knip- en plakwerk was maar het begin. Samen met zijn Leuvense vriend en collega Jean Bricmont schreef hij een uitgebreide analyse van de natuurkundige inzichten der postmoderne filosofen, dat vorig jaar in Frankrijk verscheen onder de titel Impostures Intellectuelles. Het werd een bestseller.
Jean Bricmont (zie ook Skepter maart 1998), die tot dan toe rustig heeft zitten luisteren, is veel bedachtzamer dan zijn Amerikaanse vriend, en niet zozeer geamuseerd als wel geschokt door wat er gebeurd is. Hij vertelt dat hij eerlijk gezegd niet had verwacht dat Social Text het artikel zou plaatsen. ‘Echt, zo’n opmerking waarin het wiskundige keuzeaxioma in verband wordt gebracht met de abortusbeweging… daar hadden ze toch over moeten vallen!’
Sokal: ‘Ach, dat was in een voetnoot! Dat hebben ze helemaal niet gelezen, joh!’
Ben je misschien té subtiel geweest? Hoe ver had je kunnen gaan?
Sokal: ‘Het was helemaal geen subtiel stuk! De eerste alinea stelt dat fysici vroeger geloofden aan het bestaan van een objectieve werkelijkheid maar nu ”gelukkig” beter weten. Nee, waar het om gaat is: grote delen waren niet onjuist maar gewoon onbegrijpelijk!’
Bricmont: ‘Dát is het schandaal! Dat de redactie iets afdrukt dat niet zozeer juist of onjuist is maar voor hen onbegrijpelijk moet zijn geweest. En voor hun lezers dus ook!’ Sokal: ‘Eenvoudig was dat niet. Ik moest vele zinnen vele malen herschrijven voordat ze echt onbegrijpelijk waren.’
Zat er dan onder de postmoderne filosofen die jullie voor Impostures Intellectuelles hebben gelezen geen één die iets van natuurkunde begreep?
Ze kijken elkaar aan. ‘No!’, luidt het eindoordeel.
Is al die wis- en natuurkunde dan goedkope sier of denken ze toch dat ze daar iets zinnigs over zeggen?
Sokal: ‘De meeste werken die we bekeken waren sociologisch van aard, en de verwijzingen naar natuur- en wiskunde waren naast onzinnig dus in feite ook irrelevant. De uitzondering is Paul Virilio, die werkelijk denkt dat-ie het over wetenschap en techniek heeft, maar alles wat-ie schrijft is absurde fantasie, gebaseerd op populair-wetenschappelijke artikelen in tijdschriften als La Recherche…
Bricmont protesteert: ‘Welnee! Daarin tref je beslist niet zulke aperte onzin aan! Nee, het is veel erger! hij haalt gewoon een zin uit een natuurkundeboek en geeft daarop een volkomen onzinnig commentaar! Maar echt verbazingwekkend is dat alles ook weer niet. De Fransen geven nu eenmaal heel weinig om natuurwetenschap. Dat bleek ook uit de felle reacties op het artikel. Voor hen was het slechts een botte, typisch Angelsaksische aanval op de superieure Franse stijl van filosoferen: waarom zouden ze niet op die manier met de wetenschap om mogen gaan?
Sokal: ‘Die felle reactie hadden we totaal niet verwacht. In Impostures Intellectuelles schreven we heel naïef dat de Franse filosofen die de laatste jaren zo populair waren geworden in de VS en die we nu bekritiseerden, in Frankrijk al op hun retour waren. Dat bleek dus absoluut niet het geval! Ze worden daar nog steeds vereerd. Iemand als Jacques Lacan heeft nog steeds immense invloed in de Franse psychiatrie.’
Maar wat is daar nu zo gevaarlijk aan?
Sokal: ‘Eén van de voorbeelden in Impostures Intellectuelles is een geschrift van de toonaangevende Belgische wetenschapsfilosoof Gérard Fourez. Die schreef vorig jaar een boek voor natuurkundeleraren aan de middelbare scholen over hoe wetenschappelijke kennis tot stand komt. Dat boek is niet alleen volslagen verward, Fourez probeert ook duidelijk te maken dat ‘feiten’ slechts collectieve afspraken zijn. En dat standpunt vind ik uiterst schadelijk. Studenten moeten leren kritisch te denken, en dat betekent dat ze moeten weten dat er objectieve feiten bestaan buiten iedere theorie, dat toonaangevende ideeën aantoonbaar fout kunnen zijn. Fourez’ filosofie is pedagogisch schadelijk.’
Bricmont: ‘We willen iedereen die de maatschappij wil veranderen waarschuwen dat het postmoderne relativisme selfdefeating is. En dat geldt voor haar inhoud én haar stijl. George Orwell zei ooit dat het in de literatuur én de politiek van het grootste belang is dat je je volkomen helder uitdrukt, opdat iedereen je kan begrijpen – inclusief jijzelf.
Heeft de grap in de VS nog iets positiefs opgeleverd?
Sokal: ‘Er werden aan tientallen universiteiten discussiebijeenkomsten georganiseerd, die vaak uren duurden. Het positieve was dat ze inderdisciplinair waren. Meestal werd ik uitgenodigd door natuurwetenschappers, maar dan zei ik: ”Ik wil graag komen maar ik preek niet graag voor eigen parochie. Leg contacten met de sociologen en filosofen aan je eigen universiteit om er iets gezamenlijks van te maken.” En dat gebeurde ook.’ Die dialoog is nu eindelijk op gang gekomen.
Maar de parodie heeft ook binnen de sociale wetenschappen iets opengebroken. Uit de reacties maakte ik op dat veel onderzoekers binnen die vakgroepen al jaren grote moeite hadden met dat onbegrijpelijke postmoderne proza, maar er niks van durfden te zeggen, uit angst hun positie te verliezen. Zij waren buitengewoon blij met wat er gebeurd was. Het probleem zit ‘m vooral bij de cultural en social studies, niet bij de echte filosofen verbonden aan de Philosophy Departments. Die hebben nooit veel moeten hebben van postmoderne filosofie. Eén van hen schreef naderhand wél dat hij het achteraf betreurde dat hij en zijn vakgenoten niet eerder hiertegen in opstand waren gekomen. Begrijp me goed! Ik wil zaken als social, African-American en feminist studies niet naar de academische prullenmand verwijzen. Binnen die vakgebieden vindt ook zeer belangrijk onderzoek plaats. Maar velen neigen naar antirationalisme. Het is waarschijnlijk maar een minderheid, maar een opvallende en invloedrijke minderheid.’
Is dat vanuit een afkeer van natuurwetenschap?
Nee, vanuit een preoccupatie met taal. En postmodernisme heeft alles met taal te maken. Het was een van de gevolgen van de crisis binnen de Amerikaanse liberal movement begin jaren ’80. Een historicus omschreef wat er toen gebeurde ooit als ”de bestorming van de Faculteit Engels terwijl Rechts het Witte Huis veroverde”. Vanaf dat moment raakte ”links” gefascineerd door de analyse van taal en politiek correct taalgebruik. Maar de wereld veranderen doe je niet door postmoderne taalspelletjes te spelen of door woorden te vervangen. Als we in the left werkelijk iets willen betekenen moeten we ingrepen voorstellen, moeten we de mechanismen kennen, moet we kritisch en rationeel zijn.’
Alan Sokals en Jean Bricmonts Impostures Intellectuelles (éditions Odile Jacob, 1997) is begin 1998 ook in Groot-Brittannië verschenen (Intellectual Impostures, Profile Books) en verschijnt in 1999 ook in ons land onder de titel Het intellectuele bedrog, bij uitgeverijen EPO en De Geus.
Enige citaten
Jacques Lacan, 1975
Als we daarvan uitgaan, dan is wat de anonimiteit onderscheidt van waarover men spreekt als genot, te weten wat rechtens geregeld is, een geometrie. Een geometrie wil zeggen een heterogeniteit van plaats, namelijk dat er een plaats bestaat van de Ander. Over deze plaats van de Ander, van een sekse als Ander, als absoluut Ander, wat kunnen we hierover te berde brengen dankzij de meest recente ontwikkelingen in de topologie? … En wat betekent alles bij elkaar de aantoonbare eindigheid van de open verzamelingen die een begrensde en soms gesloten ruimte overdekken nu voor het seksueel genot? dat voornoemde ruimtes een voor een genomen kunnen worden, en dat we ze ook als vrouwelijk kunnen beschouwen omdat het de andere kant betreft. Dat is precies wat er voorvalt in de ruimte van het seksuele genot, waaruit volgt dat deze compact is.
Julia Kristeva, 1977
Denk bijvoorbeeld aan een verzameling C0 op een gebruikelijke ruimte R3 waar voor elke continue functie F in R3 en ieder geheel getal n > 0, de verzameling punten X waarvoor F(X) meer is dan n, begrensd is, zodat de functies van C0 naar 0 gaan wanneer de variabele X zich terugtrekt naar ”de andere scène”. In deze topos bereikt het subject, geplaatst in C0 niet dit ‘exterieur centrum van de taal’ waarover Lacan het heeft en waar hij zichzelf als subject verliest, een toestand die een vertaling is van de relationele groep die in de topologie met ring betiteld wordt.
(Kristeva heeft de klok horen luiden over de ring C0 (R3) van continue functies op R3 die naar nul gaan in het oneindige, en ze had in elk geval moeten schrijven ‘|F(X)| meer is dan 1/n‘ en ‘bestaande uit alle’ in plaats van ‘waar voor elke’, en ‘zodanig dat voor ieder’ in plaats van ‘en ieder’ – nog afgezien van de waarde van de metafoor.)
Luce Irigaray, 1987
De identiteit van het menselijk subject wordt in het werk van Freud omschreven als Spaltung, en dat is ook het woord dat voor kernsplitsing wordt gebruikt. Nietzsche zag eveneens zijn ego als een atoomkern die door splitsing bedreigd werd. En wat Einstein betreft, de belangrijkste vraag die hij volgens mij oproept is dat hij ons geen andere hoop laat dan zijn God, gegeven zijn belangstelling voor versnellingen zonder elektromagnetische reëquilibraties. Zeker, hij speelde viool; de muziek heeft zijn persoonlijk evenwicht in stand gehouden.
Paul Virilio, 1995
Luister naar de fysicus sprekend over de logica van elementaire deeltjes: ‘Een representatie wordt gedefinieerd door een complete verzameling commuterende variabelen’. Er is geen betere beschrijving denkbaar van de macroscopische logica van de real time technologieën van deze plotselinge ‘teletopische commutatie’ die de tot nog toe fundamenteel ‘topische’ natuur van de Stad van de Mens completeert en perfectioneert.
(Virilio maakt het nog bonter door de oorspronkelijk Franse en correcte mededeling over de logica van elementaire deeltjes in 1993 aldus in het Engels weer te geven: ‘A representation is defined by a sum of observables that are flickering back and forth’. Waar de natuurkundige dus spreekt over de wiskundige eigenschap AB = BA uit de behoorlijk microscopische kwantummechanica, denkt Virilio dat het gaat over kerstboomverlichting of telewerken.)
Jean Baudrillard over de Golfoorlog
Het allerbuitengewoonst is dat de twee hypotheses, de apocalyps van de real time en de pure oorlog naast de overwinning van het virtuele op het reële, plaatsgrijpen op hetzelfde ogenblik, in dezelfde ruimte-tijd, elkaar onverbiddelijk achternazittend. Dat is een teken dat de ruimte van het gebeuren een hyperruimte geworden is met meervoudige straalbreking, en dat de ruimte van de oorlog definitief niet-euclidisch is geworden.
Sokal-parodie over wiskunde en feminisme
Feministische denkers hebben er herhaaldelijk op gewezen dat deze besmetting [met het sociale] overweldigend kapitalistisch, patriarchaal en militaristisch is. Bevrijdingswetenschap kan niet volledig zijn zonder een grondige herziening van de wetboeken van de wiskunde. (voetnoot:) Net zoals liberale feministen regelmatig tevreden zijn met een minimale agenda voor juridische en sociale gelijkheid voor vrouwen en met vrijheid van keuze voor abortus, zo zijn ook veel links-liberale (en zelfs enkele socialistische) wiskundigen vaak tevreden met werken binnen het heersende Zermelo-Fraenkel raamwerk (dat het gelijkheidsaxioma al bevat, daarmee zijn 19de-eeuwse liberale oorsprong weerspiegelend), slechts aangevuld met het keuzeaxioma. Maar dit raamwerk is volstrekt onvoldoende voor een bevrijdingswiskunde, zoals lang geleden reeds bewezen door Cohen (1966). Terug.