Trauma of dissociatie

Interview met Harald Merckelbach

merckelbachMishandeling op jeugdige leeftijd kan later leiden tot dissociatie, zo luidt de communis opinio. De Maastrichtse hoogleraar Merckelbach denkt echter dat oorzaak en gevolg ingewikkelder in elkaar grijpen.

door Han Israëls – Skepter 13.4 (2000)

WAT zijn de gevolgen van jeugdtrauma’s zoals incest of zware fysieke mishandeling? Naar die vraag is veel onderzoek gedaan. En we weten zo langzamerhand vrij precies het antwoord. Het gevolg op lange termijn is een heel bepaald soort psychiatrische klachten dat ‘dissociatie’ wordt genoemd. ‘Dissociatie’ betekent zoiets als ‘afsplitsing’. Bij dissociatie splitst een stukje van het bewustzijn zich af, met als gevolg dat je bijvoorbeeld stukken van je geheugen kwijt bent. In het ergste geval kan het leiden tot een ernstige psychiatrische ziekte, de meervoudige persoonlijkheidsstoornis.

Het verband tussen jeugdtrauma’s en dissociatie is de afgelopen jaren zo vaak gevonden dat hierover geen twijfel meer mogelijk is. Steeds weer scoren mensen die vertellen dat zij als kind misbruikt of mishandeld zijn, hoger op een psychologische test waarmee dissociatie wordt gemeten. Mochten er nog mensen bestaan die denken dat wetenschappen als de psychologie en de psychiatrie weinig voorstellen, dan blijkt uit deze bevindingen het tegendeel. Hier is sprake van een keihard wetenschappelijk verband over een belangrijke kwestie.

Of toch niet? Harald Merckelbach, hoogleraar experimentele psychologie in Maastricht, vraagt zich af of we eigenlijk wel zo zeker weten dat jeugdtrauma’s leiden tot dissociatie. Misschien is er sprake van een omgekeerd verband, zo vermoedt hij. Mensen die hoog scoren op een dissociatietest blijken mensen te zijn die beschikken over een rijke fantasie en die vaak twijfelen aan de betrouwbaarheid van hun eigen geheugen. Wie twijfelt aan de betrouwbaarheid van zijn geheugen, is gemakkelijk te beïnvloeden met suggestieve vragen. Mensen die veel fantasie hebben en die gemakkelijk beïnvloed kunnen worden, hebben vaker de neiging om positief te antwoorden op vragen die duidelijk in een bepaalde richting gaan, bijvoorbeeld vragen over jeugdtrauma’s, vooral als die vragen nogal vaag geformuleerd zijn zoals ‘Was er in uw gezin vroeger iemand die u haatte?’

Als Merckelbach gelijk heeft, dan is het dus helemaal niet zo zeker dat jeugdtrauma’s leiden tot dissociatie. Maar dan zou het wel eens omgekeerd kunnen zijn: dissociatie leidt tot jeugdtrauma’s, of beter gezegd: wie hoog scoort op een dissociatietest, is vaker geneigd om vragenlijsten over jeugdtrauma’s zo in te vullen dat het lijkt alsof er een traumatische jeugd is geweest.

Tot dusver hebben Merckelbach en zijn medewerkers hierover alleen gepubliceerd in de Amerikaanse psychologische vakliteratuur. Binnenkort zal hij hierover samen met de rechtspsycholoog Hans Crombag publiceren in het Nederlandse vaktijdschrift De Psycholoog.

Merckelbach schreef eerder samen met Crombag een boek, Hervonden herinneringen en andere misverstanden (1996), over een enigszins vergelijkbare omkering. Dat betrof een boek over ‘hervonden’ herinneringen. Soms ontdekken mensen in psychotherapie iets dat ze nooit eerder hebben geweten, namelijk dat ze als klein kind seksueel zijn misbruikt. Dat seksuele misbruik zou dan verklaren waarom ze later problemen kregen en dus in psychotherapie moesten. Merckelbach en Crombag betoogden dat het waarschijnlijk in veel gevallen omgekeerd ligt: niet het misbruik is de oorzaak van het in therapie moeten, maar de therapie leidt tot het creëren van nieuwe herinneringen aan seksueel misbruik. De herinneringen aan het misbruik zijn pseudo-herinneringen die het gevolg zijn van suggestie door de therapeut. Ik bezocht Merckelbach op zijn werkkamer in Maastricht.

I: Professor Merckelbach, u vraagt zich af of het verband tussen trauma en dissociatie niet precies omgekeerd ligt. Dissociatie leidt tot hogere scores op vragenlijsten over jeugdtrauma’s. Of, om het eens heel plat te zeggen, mensen die hoog scoren op dissociatietests, zijn mensen die de neiging hebben om allerlei jeugdtrauma’s te verzinnen?

M: Nee, zo plat kun je dat niet zeggen. Ik zeg: het is een mogelijkheid die serieus onderzocht moet worden.

I: Zou het niet allebei waar kunnen zijn? Dus: trauma leidt tot dissociatie, maar ook: dissociatie leidt tot trauma in de zin van: wie hoger scoort op vragenlijsten over dissociatie, heeft de neiging om ook andere vragenlijsten, bijvoorbeeld over jeugdtrauma’s, hoger in te vullen?

M: Ja. Dat zou best kunnen. Misschien zijn er twee groepen. Enerzijds een groep van ernstig getraumatiseerden die aan hun afschuwelijke werkelijkheid proberen te ontsnappen met dissociatie. En anderzijds mensen die heel creatief zijn en veel fantasie hebben, veel acteertalent, en die langs die weg tot hoge dissociatiescores komen en veel jeugdtrauma’s rapporteren.

M: Ik heb mij afgevraagd hoe je zou kunnen nagaan welke route waarschijnlijker is. Ik heb onlangs een traumavragenlijst voorgelegd aan collega’s en gevraagd: welke vragen zijn vager en welke vragen zijn meer specifiek? Daar bestaat behoorlijke overeenstemming over. Vervolgens heb ik gekeken naar het verband met dissociatie, en dan blijkt dat het verband tussen trauma en dissociatie het sterkst is bij die vaag geformuleerde vragen. Dat pas natuurlijk goed in mijn model.

Kijk, we hebben te maken met een psychiatrie die dogmatisch gelooft dat dissociatieve stoornissen altijd veroorzaakt worden door traumatische jeugdgebeurtenissen. Dat geloof berust vooral op statistische verbanden tussen trauma en dissociatie. En wat men daarbij over het hoofd ziet, zijn een aantal dingen die daarmee niet kloppen. Twee voorbeelden. Een onderzoek naar holocaustslachtoffers, dus mensen die zonder enige twijfel zwaar getraumatiseerd waren. Die mensen scoorden niet hoger op een dissociatietest. Dat is raar. Tweede voorbeeld: een studie naar psychiatrische patiënten waarbij een duidelijk verband werd gevonden tussen dissociatie en jeugdtrauma’s, tenminste als die jeugdtrauma’s gemeten werden met een vragenlijst die de patiënten zelf moesten invullen. Maar als je de hoeveelheid jeugdtrauma’s liet vaststellen door buitenstaanders die de uitvoerige dossiers van die patiënten hadden bestudeerd, dan was er helemaal geen verband meer. Dan was er zelfs een licht negatief verband tussen dissociatie en jeugdtrauma’s. Dat is heel merkwaardig.

I: Bent u ooit in onderzoek iets tegengekomen waarvan u dacht: dat pleit tegen mijn idee?

M: Er bestaan een paar studies waarbij mensen die een trauma hebben ondergaan, daarna zijn gevolgd, en dan zie je inderdaad een lichte stijging van de hoeveelheid dissociatieve klachten. Dus dan weet je zeker dat er eerst een trauma was en pas daarna een toename van de dissociatie. Maar dan gaat het om trauma’s zoals het meemaken van een aardbeving. Dat is niet te vergelijken met het soort jeugdtrauma’s waar we het hier over hebben, dingen als incest, zware lichamelijke mishandeling, dingen die zich in het verborgene hebben afgespeeld. Dus die studies over bijvoorbeeld zo’n aardbeving zeggen niet zo veel. Neen, ik ben nooit iets tegengekomen dat echt tegen mijn idee pleit.

I: Hebben de aanhangers van het gangbare model – trauma leidt tot dissociatie – al gereageerd op uw nieuwe idee?

M: Neen. Het is wel zo dat als je artikelen hierover aanbiedt voor publicatie, dat je dan vaak extra streng beoordeeld wordt. Of men zegt: dat wisten we toch al?

I: Bent u niet bang dat de verkeerde mensen gebruik gaan maken van uw idee? Dat een incestpleger tegen de rechter zegt: professor Merckelbach heeft bewezen dat het helemaal niet zeker is dat incest leidt tot latere psychiatrische klachten?

M: Dat zeggen die incestplegers ook wel zonder mij. Maar als het gaat om de rechtszaal, dan wil ik daar een andere kanttekening bij plaatsen. Stel, je hebt een rechtszaak met een vrouw die zegt dat zij het slachtoffer is van incest, dan komen getuige-deskundigen nogal eens aanzetten met de hoge dissociatiescore van zo’n vrouw als extra aanwijzing dat ze vroeger inderdaad echt misbruikt is. En die redenering is dus veel te snel. Dat is het belang van mijn idee voor de rechtszaal.

I: Is uw idee nieuw?

M: Als mogelijkheid is het wel eens terloops geopperd. Niemand heeft ooit eerder geprobeerd om het serieus te onderzoeken.

I: Vindt u het leuk om al die eerdere traumaonderzoekers onderuit te halen?

M: Neen. Het is oprechte nieuwsgierigheid naar: hoe zit dat nou? Want soms vind je inderdaad hele sterke verbanden tussen trauma en dissociatie, bijvoorbeeld bij psychiatrische patiënten die zichzelf verwonden. Ik wil weten hoe dat daar zit. En als er een werkelijk goed onderzoek komt dat aantoont dat er eerst trauma is en daarna dissociatie, dan zal ik ook direct toegeven dat ik blijkbaar een verkeerd idee heb gehad.

Uit: Skepter 13.4 (2000)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Han Israëls is publicist. Hij schreef onder meer De Weense kwakzalver: Honderd jaar Freud en de freudianen (Bert Bakker, 1999).