Epe en omstreken
Ritueel misbruik in Nederland
door Rob Nanninga – Skepter 7.1 (1994)
De houding van ongeloof moet afnemen, en juist daarom is Yolanda’s levensverhaal zo belangrijk’, schrijft de klinisch psycholoog prof. Onno van der Hart in zijn nawoord bij het beruchte boek over de Eper incestaffaire. We zullen volgens Van der Hart niet alleen moeten erkennen dat ongeveer een op de zes Nederlandse vrouwen incestervaringen heeft, we moeten ook accepteren dat er in sommige gezinnen nog veel huiveringwekkender dingen plaatsvinden. ‘Yolanda’s verhaal betekent dat er opnieuw grenzen in ons geloof verlegd moeten worden.’
YOLANDA’s boek (Yolanda & Snoijink, 1994) is weinig meer dan een aaneenschakeling van gruwelverhalen. Ze beschrijft hoe ze dagelijks op de meest afgrijselijke manieren werd mishandeld en misbruikt. Zo stopte men soms een elektriciteitsdraad in haar vagina en zette vervolgens de stroom aan tot zij het bewustzijn verloor. Op deze wijze werd ook een van haar vijftien illegale abortussen opgewekt. In andere gevallen werd daarvoor onder meer een hete kachelpook gebruikt of werd ze achter een auto aan gesleept. Van de tien kinderen die levend ter wereld kwamen, werden er zes op beestachtige wijze vermoord. Haar laatste kind werd gevild en ze werd gedwongen een stukje babyvlees op te eten.
Tijdens de SM-feestjes die regelmatig plaatsvonden, werd Yolanda geslagen en met tangen en tepelklemmen bewerkt tot het bloed van haar afdroop. Allerlei voorwerpen werden bij haar naar binnen gestoken en ze werd gedwongen poep te eten. Haar moeder smeerde zich daar soms helemaal mee in en liet haar dan alles aflikken. Vele honderden sadisten uit Epe en wijde omstreken kwamen regelmatig langs om de vastgebonden Yolanda tegen betaling te mishandelen. Dagelijks meldden zich nieuwe belangstellenden zodat de totale inkomsten naar schatting 5 miljoen gulden bedroegen. Onder de vaste klanten die door Yolanda’s moeder waren geronseld, bevonden zich onder meer een turkenpension, een dominee, een tandarts, een hoge gemeentefunctionaris, een advocaat, enkele politieagenten en haar huisarts, dokter ‘Pligter’. Deze laatste maakte ook Yolanda’s wonden schoon (met zout en soda) en lapte haar telkens weer op zodat buitenstaanders geen argwaan kregen.
Griezelige puzzelstukjes
Yolanda is nog lang niet tevreden met de veroordelingen die door de Zutphense rechtbank werden uitgesproken, omdat er volgens haar veel meer daders waren en de vermeende babymoorden niet bestraft werden. Het lijkt ook ongeloofwaardig dat haar zwakbegaafde en ziekelijke moeder in staat was een uitgebreid netwerk van perverse sadisten op te bouwen. ‘De laatste tijd begin ik te geloven dat m’n levensverhaal pas de eerste schil van de ui is; dat het maar een onderdeel is van iets wat nog veel griezeliger is’, vertelt Yolanda. Zij vermoedt dat haar ouders slechts werktuigen waren van een geheime satanssekte die op Het Landgoed waar haar vader werkte maandelijks grote feesten hield. Er komen steeds meer beelden boven die in deze richting wijzen.
Yolanda herinnert zich dat haar moeder zich na iedere abortus of babymoord met bloed insmeerde en in extase het lied Glory Glory Hallelujah zong. Tijdens een tv-programma over een vrouw die onder hypnose een baby kreeg, moest ze opeens denken aan een soortgelijke geboorte waarvan ze getuige was geweest. Daarbij was ook dokter Pligter aanwezig, die volgens Yolanda een erkend hypnotiseur is. Misschien heeft deze man haar jarenlang gehypnotiseerd, zodat ze zich lang niet alle gruwelen meer herinnert. Eerder was Yolanda in hypnotherapie, waarbij schokkende beelden naar boven kwamen. Er vallen steeds meer puzzelstukjes op hun plaats. Zo weet Yolanda inmiddels dat zij niet het enige slachtoffer is. Ze was getuige van minstens tien andere babymoorden en ziet soms het beeld voor zich van een baby die tussen rijen mensen naar een groot vuur wordt gedragen.
Wellicht is Nederland binnenkort rijp voor het eerste boek over de verschrikkingen van het satanisme. In de VS is dit genre al langer populair (zie Beetstra, 2010). Daar zijn inmiddels al duizenden vrouwen die zich menen te herinneren hoe ze in hun jeugd ritueel werden misbruikt door groepen satanisten, waartoe meestal ook hun ouders behoorden. Zij waren naar eigen zeggen getuige van babyoffers en werden soms gedwongen mensenvlees te eten. Bloed, faecaliën, babymoorden, verkrachtingen en folteringen spelen een prominente rol in hun verhalen, zoals dat ook bij Yolanda het geval is.
Teruggevonden trauma’s
De gruwelverhalen komen meestal tijdens psychotherapie naar boven. De therapeute dr. Gail Feldman (1993) beschrijft in het boek Lessons in Evil een geval uit haar praktijk. In het najaar van 1988 krijgt ze klandizie van Barbara Maddox, die al eerder bij andere therapeuten onder behandeling is geweest. Barbara voelt zich vaak depressief en angstig en de seksuele omgang met haar man verloopt niet bevredigend. Ze oppert de veronderstelling dat ze in haar jeugd wellicht is misbruikt door haar grootvader, aan wie ze een grote hekel heeft. Feldman is er onmiddellijk van overtuigd dat alle symptomen in die richting wijzen, hoewel Barbara zich nog niets van het veronderstelde misbruik kan herinneren. Ze besluit de verdrongen jeugdtrauma’s met behulp van hypnose op te sporen.
Barbara laat zich gemakkelijk hypnotiseren en al tijdens de eerste sessie is het raak. Ze keert terug naar haar vroege jeugd en beschrijft met een kleuterstemmetje hoe haar grootouders in de kerk naast hun huis een kat aan de duivel offerden. In de loop van de therapie krijgt Barbara meer last van ‘flashbacks’ en nachtmerries en haar verhalen worden steeds bizarder. Zo beweert ze dat de satanisten tijdens een grote bijeenkomst in een synagoge de lichaamsdelen van kinderen kookten om er kaarsen van te maken. Grootmoeder leerde haar hoe ze een babyhartje moest uitrukken en liet haar de penis van een vriendje afsnijden. Zij herinnert zich ook hoe de satanisten een levende slang in haar vagina stopten en haar op alle mogelijke manieren verkrachtten.
Gail Feldman is diep geschokt door de traumatische ervaringen van haar cliënte en zoekt steun bij een groep gelijkgestemde therapeuten. Daar hoort ze dat alle ‘survivors’ van satanssekten geprogrammeerd zijn om zichzelf te doden of te verwonden. Aanvankelijk biedt Barbara geen ondersteuning voor deze theorie, want ze ontkent zelfmoordinstructies te hebben ontvangen. Feldman laat echter geen middel onbenut om de gewenste herinneringen los te krijgen en zegt tegen de gehypnotiseerde Barbara: ‘Herinner je wie ik ben. Ik ben Gail en ik ben uitverkozen om je te helpen. Open alsjeblieft je geest en vertel me of je de opdracht hebt gekregen jezelf te doden.’ Dat werkt, want uiteindelijk geeft Barbara toe en een paar dagen later verwondt ze zichzelf met een brandende sigaret.
Toch is Barbara er nog niet geheel van overtuigd dat de rituelen werkelijk hebben plaatsgevonden. Feldman schrijft dat haar cliënte daar sterker aan twijfelde dan zijzelf. Om het ongeloof van Barbara te overwinnen geeft Feldman haar de opdracht dagelijks via een walkman naar de geluidsopnamen van de therapiesessies te luisteren. Feldman geeft alleen blijk van enige twijfel wanneer Barbara beschrijft hoe grootvader haar op elfjarige leeftijd met een keizersnede van een kind verloste. Ze neemt Barbara mee naar een vrouwenarts die vaststelt dat het kleine litteken op haar buik niet het gevolg is van een keizersnee. Barbara kan daarmee instemmen, want ze herinnert zich nu plotseling dat er tijdens het ritueel ook een arts aanwezig was. Grootvader maakte eerst een kleine snee en daarna liet de arts het kind op natuurlijke wijze ter wereld komen. Het werd ritueel geofferd.
Artsen schijnen vaker een belangrijke rol te spelen binnen satanssekten. Zo bleek uit een enquête onder 52 cultsurvivors dat één op de drie ondervraagden melding maakte van een arts die aan de rituelen deelnam. Priesters, dominees, leraren en politieagenten waren ook regelmatig van de partij (Smith, 1993).
Pseudo-herinneringen
In de VS zijn er al veel therapeuten die zich hebben gespecialiseerd in het opsporen van verborgen herinneringen aan seksueel en satanisch misbruik. Dit leidde twee jaar geleden tot de oprichting van de False Memory Syndrome Foundation, een organisatie van ouders die zich vals beschuldigd voelen. Inmiddels hebben zich al meer dan zesduizend families bij de FMSF aangesloten. Diverse prominente psychologen steunen de organisatie, maar volgens de therapeuten van de vermeende slachtoffers is het louter een belangengroep van incestplegers die hun misdaden niet willen toegeven.
De teruggevonden trauma’s hebben in de VS tot geruchtmakende rechtszaken geleid. Een opmerkelijk voorbeeld was de zaak tegen de politieambtenaar en politicus Paul Ingram (Ofshe, 1992). Hij werd in 1988 door twee van zijn dochters aangeklaagd. De 22-jarige Ericka beweerde dat zij vanaf haar kleutertijd regelmatig door haar vader werd verkracht en haar jongere zuster Julie voegde daaraan toe dat zij ook door zijn pokervrienden was misbruikt.
Ingram werd gearresteerd en aan vele verhoren onderworpen. Aanvankelijk ontkende hij alles, maar de ondervragers overtuigden hem ervan dat zijn dochters onmogelijk konden liegen en dat hij waarschijnlijk alle herinneringen aan zijn wandaden had verdrongen. Met hulp van een therapeut die eerder een vermeend slachtoffer van een satanssekte had behandeld, leerde Ingram hoe hij de gewenste herinneringen in zijn verbeelding kon oproepen. Hij bekende uiteindelijk dat hij lid was van een groep duivelaanbidders die 25 baby’s had vermoord.
De sociaal-psycholoog en sektenkenner Richard Ofshe werd door de openbare aanklager als deskundige ingeschakeld. Hij interviewde alle betrokkenen en analyseerde de ondervragingen die deels op geluidsband waren vastgelegd. Tot ongenoegen van zijn opdrachtgever kwam hij tot de conclusie dat de bekentenissen ongeloofwaardig waren. Volgens Ofshe was Ingram in een toestand geraakt waarin hij alle suggesties van zijn ondervragers in beelden vertaalde. Als men hem bijvoorbeeld vroeg op welk tijdstip een verkrachting zich had afgespeeld, dan stelde hij zich voor dat hij op de klok keek, zodat hij precies wist hoe laat het destijds was. Ofshe besloot Ingram aan een test te onderwerpen door hem ervan te beschuldigen dat hij een van zijn zonen en een dochter had gedwongen in zijn bijzijn gemeenschap te hebben. Hoewel dit volgens de betrokkenen niet was gebeurd, zag Ingram na verloop van tijd gedetailleerde beelden die de valse aanklacht bevestigden. De volgende dag schreef hij zelfs een uitvoerige bekentenis.
De politie arresteerde nog andere vermeende daders, hield huiszoekingen en probeerde de babylijkjes op te graven, maar er werd geen spoor van de satanssekte gevonden. Uiteindelijk werden Ingram alleen zes ernstige verkrachtingen ten laste gelegd, die hem twintig jaar gevangenisstraf opleverden. Hij gelooft inmiddels weer in zijn onschuld, maar dat geldt niet voor zijn dochter Ericka. In een talkshow beweerde zij wel dertig satanisten te kennen, waaronder artsen, rechters, advocaten en haar beide ouders, die in totaal 250 moorden zouden hebben gepleegd. Aanvankelijk had ze nooit iets over een satanssekte verteld. Deze verhalen kwamen pas los nadat ze van de politie had gehoord welke bekentenissen haar vader had gedaan.
Alter ego’s
De vermeende herinneringen aan satanisch ritueel misbruik komen vooral veel voor bij patiënten met een meervoudigepersoonlijkheidsstoornis (MPS). Vorig jaar promoveerde de psychologe Suzette Boon (1993) op een onderzoek onder ruim zeventig Nederlandse MPS-patiënten die bij verschillende therapeuten onder behandeling waren. Een op de drie ondervraagden rapporteerde door satanisten te zijn misbruikt. Dat zou het topje van de ijsberg kunnen zijn, want volgens Boon heeft vermoedelijk wel 5 procent van alle psychiatrische patiënten een meervoudige persoonlijkheid.
Het ontstaan van MPS wordt toegeschreven aan herhaalde traumatisering in de vroege jeugd (Van der Hart & Nijenhuis, 1993). Men veronderstelt dat jonge kinderen die regelmatig bloot staan aan seksueel of fysiek geweld aan hun ervaringen proberen te ontsnappen door ze los te koppelen van hun persoonlijk bewustzijn. Hierdoor kunnen zich zogenoemde alters ontwikkelen: gedissocieerde delen van de persoonlijkheid die elk een eigen identiteit bezitten. Zo’n alter kan de controle tijdelijk overnemen, zodat een volwassen vrouw zich bijvoorbeeld plotseling als een klein meisje gaat gedragen. Na afloop kan zij zich daar gewoonlijk niets meer van herinneren.
MPS werd lange tijd als een zeldzame stoornis beschouwd en in veel landen is het aantal geregistreerde gevallen nog steeds zeer gering (Goff & Simms, 1993). In de VS lijkt daarentegen sprake te zijn van een epidemie. Daar is men al meer dan 20.000 MPS-patiënten op het spoor gekomen. Ook in Nederland werden in de afgelopen jaren honderden nieuwe gevallen ontdekt. De sterke toename loopt parallel met het groeiende aantal psychotherapeuten dat doelgericht op zoek is naar alterpersoonlijkheden. Zij nemen aan dat MPS-patiënten niet gemakkelijk herkenbaar zijn omdat hun alters gewoonlijk achter de schermen een verborgen leven leiden (Kluft, 1991). Bovendien hebben de patiënten doorgaans talloze psychische en lichamelijke klachten, zodat er diverse diagnoses kunnen worden gesteld. Door goed te letten op bepaalde kenmerkende symptomen, probeert men de MPS-patiënten te identificeren.
Een van deze symptomen is amnesie: MPS-patiënten rapporteren dat ze gaten in hun geheugen hebben. Ze weten soms niet meer wat ze een dag eerder hebben gedaan, vinden thuis voorwerpen of aantekeningen waarvan ze zich de herkomst niet kunnen herinneren, of merken opeens dat ze zich ergens bevinden zonder te weten hoe ze daar zijn gekomen. Andere symptomen zijn depersonalisatie, derealisatie en identiteitsverwarring. De patiënten ervaren zichzelf niet als een eenheid, ze zien zichzelf soms dingen doen vanuit een standpunt buiten hun lichaam en hebben het gevoel dat ze hun eigen gedrag niet onder controle hebben. Er zijn momenten waarop ze de omgeving als vreemd of onwerkelijk ervaren en ze horen vaak stemmen in hun hoofd die onderling redetwisten.
Door middel van hypnose probeert de therapeut in contact te komen met de veronderstelde alters. Hij nodigt deze stuk voor stuk uit hun schuilplaats te verlaten en voert vele gesprekken met hen om ze beter te leren kennen. Hij gaat na hoe de alters zijn ontstaan, welke eigenschappen, functies en beweegredenen ze hebben, in welke situaties ze naar voren treden en welke trauma’s ze zich herinneren. Met alters die niet willen meewerken wordt langdurig onderhandeld. Gemiddeld komen er meer dan tien alters te voorschijn, die zich in de loop van de therapie steeds duidelijker gaan manifesteren.
Onweer
Het is de bedoeling dat de alters beter met elkaar gaan samenwerken en uiteindelijk worden geïntegreerd tot één geheel. Dat kan echter vele jaren duren omdat eerst alle traumatische herinneringen moeten worden verwerkt. Tijdens een zogenaamde synthese probeert de therapeut alle aspecten van een traumatische gebeurtenis samen te voegen. Deze worden in de regel door verschillende alters bewaard. Zo is het mogelijk dat één alter louter de angst heeft ervaren, een tweede de woede en een derde de fysieke pijn. Pas wanneer de dissociaties zijn opgeheven, kan de gruwelijke gebeurtenis een plaats krijgen in de levensgeschiedenis van de patiënt.
Van der Hart en Boon (1993) beschreven hoe dit proces verliep bij de 32-jarige Erna, die vertelde dat ze erg bang was voor onweer. Onder hypnose blijkt dat er tijdens het onweer een ernstig getraumatiseerde kindalter naar voren treedt, een zekere Denise. Deze kan nog niet beschrijven wat haar is overkomen omdat ze dan ‘in een herbeleving schiet’. De therapeut (Boon) zoek daarom contact met Anja, een ‘interne helper’ die weet welke alters bij het trauma betrokken waren. De therapeut legt haar de synthesetechniek uit en Anja geeft toestemming om die uitleg ook aan Denise, Manja (een andere alter) en Erna te geven.
Anja belooft de traumatische ervaring thuis op te schrijven en verzekert de anderen dat ze daar geen hinder van zullen ondervinden, mits ze tijdens het schrijven niet meelezen. Anja beschrijft hoe Erna door haar vader elke keer dat het ’s nachts onweerde naakt aan een boom werd vastgebonden – en daardoor in Denise veranderde. Er is ook nog een zekere Annelies, een vijfjarige kindalter, bij het trauma betrokken geweest. Deze bewaart alle gevoelens over de gewelddadige dingen die vader met moeder deed wanneer ze Erna probeerde te beschermen. De andere alters blijken Annelies al over de voorgenomen synthese te hebben ingelicht.
De therapeut spreekt met Anja en Jorinde (een tweede helper) af dat de alters die niet bij het trauma betrokken zijn geweest tijdelijk achter een beschermende muur worden geplaatst. De betrokken alters beleven het trauma opnieuw en krijgen de opdracht alle deelervaringen onder ogen te zien en bij elkaar te voegen. Na afloop voelen de alters zich erg opgelucht. ’s Nachts krijgt Erna echter een nachtmerrie waarin nieuwe gruwelen naar boven komen. Anja vertelt de volgende dag dat vader ook het broertje van Erna aan een boom heeft vastgebonden. Vervolgens verkrachtte hij moeder voor hun ogen, sloeg haar bewusteloos en vertrok met de auto, terwijl de kinderen vastgebonden in het hevige onweer achterbleven. Nadat deze gebeurtenissen en de bijbehorende emoties twee keer met de betrokken alters zijn doorgenomen, laten deze weten dat nu alle angst en paniek verdwenen zijn.
Erna vertelt later dat zij dank zij de therapie alle onweersbuien kan doorstaan, maar wel met het verdrietige besef van wat haar als kind is aangedaan. ‘Maar het verdriet is iets waar ik iets mee kan,’ merkt ze op, ‘dat is heel anders dan de vreselijke angst en het tasten in het duister omdat je niet weet waarom je zo doodsbang bent.’ Het gevolg van deze therapeutische behandeling is dus niet alleen dat Erna van haar angst voor onweer wordt afgeholpen, maar ook dat ze haar vader van ernstige misdaden gaat beschuldigen. In hoeverre kunnen we er zeker van zijn dat deze werkelijk hebben plaatsgevonden? Als Erna’s vader onschuldig is, dan heeft Boon weinig reden om tevreden te zijn over het resultaat van haar behandeling.
Rollenspel
Critici veronderstellen dat MPS-therapeuten hun patiënten, die doorgaans zeer suggestibel en fantasierijk zijn, aanmoedigen een rollenspel op te voeren waarin ze na verloop van tijd volledig opgaan (Spanos, 1994). De alters verschijnen niet vanzelf, maar worden door de therapeut opgeroepen. Als een patiënte bijvoorbeeld vertelt dat ze de vorige dag in woede is uitgebarsten, dan kan de therapeut tegen haar zeggen: ‘Ga maar in een toestand van rustige concentratie zodat het deel van je persoonlijkheid dat verantwoordelijk is voor de woede naar voren kan komen.’ Indien het verborgen deel nog te schuw is om zich te vertonen, wordt het uitgenodigd zich kenbaar te maken door een vinger van de gehypnotiseerde patiënte op te heffen. Door middel van zulke vingersignalen kunnen ook vragen met ja of nee worden beantwoord.
De therapeut vertelt zijn patiënten vaak expliciet welke eigenschappen de gezochte alters dienen te bezitten. Zo kan hij hen toestemming vragen om contact te zoeken met een alter die een overzicht heeft van het interne systeem van alters en die alle trauma’s heeft waargenomen zonder deze te ondergaan. Zulke observerende alters kunnen de therapeut goede diensten bewijzen en worden meestal gevonden. Ze helpen om de trauma’s in kaart te brengen zodat deze later door de betrokken alters stapsgewijs kunnen worden herbeleefd. Als de therapeut vermoedt dat zijn patiënte door een groep daders tot zwijgen is gedwongen, dan kan hij enkele voorbeelden noemen van dergelijke intimidaties. Hij legt ook zorgvuldig uit hoe de behandeling in zijn werk gaat, zodat de patiënte precies weet wat haar te doen staan.
Gewoonlijk zijn de patiënten er aanvankelijk niet van overtuigd dat ze meerdere persoonlijkheden bezitten. Het komt ook vaak voor dat de patiënten twijfelen aan de betrouwbaarheid van de angstaanjagende beelden die ze zien. Dergelijke twijfels worden beschouwd als een vorm van afweer of ontkenning die overwonnen moet worden. De therapeut behandelt de alters als afzonderlijke personen en toont veel begrip voor hun problemen. Hierdoor gaan de patiënten geleidelijk beter beantwoorden aan zijn verwachtingen en leren ze al hun problemen aan verborgen alters toe te schrijven. Er komen meer alters te voorschijn, soms vele tientallen, en de traumatische herinneringen worden steeds gruwelijker.
In de loop van de therapie worden de patiënten ook gevoeliger voor allerlei stimuli die vermeende traumatische herinneringen reactiveren (Van der Hart et al., 1992). Zo was er een patiënte die plotseling zeer angstig reageerde op een nietmachine die de therapeut op zijn bureau had staan. Nader onderzoek bracht aan licht dat haar moeder vroeger nietjes in haar armen en benen had geslagen. Een andere patiënte vertelde dat ze zeer van streek was geraakt toen ze voor het avondeten een kip bereidde. Later vertelde ze over een film waarin de uitdrukking ‘levend gevild’ voorkwam. Toen de therapeut haar vroeg of ze die twee dingen met elkaar in verband kon brengen, veranderde ze in een kindalter en beschreef hoe men haar vroeger had gedwongen een levende hond te villen.
Backups
Verscheidene MPS-deskundigen (waaronder prof. Onno van der Hart) geloven dat satanssekten in staat zijn om doelbewust alterpersoonlijkheden te creëren die volledig kunnen worden geprogrammeerd. De satanisten slagen er feilloos in hun kinderen een dubbelleven te laten leiden. ’s Nachts worden zij gedwongen aan gruwelijke rituelen deel te nemen, terwijl ze zich overdag op school als normale kinderen gedragen die zich niets van de wreedheden herinneren. Naar verluidt is deze perfecte methode van mind control in het geheim door de CIA ontwikkeld.
De therapeuten Neswald en Gould (1992) beschrijven onder meer hoe de satanisten een alter kunnen creëren die alle instructies blindelings opvolgt. Daartoe wordt een klein kind een paar dagen in een koud en donker hok opgesloten. Op het moment dat het kind wordt vrijgelaten, krijgt het een eenvoudige instructie, bijvoorbeeld: ‘Ga op één been hinkelen.’ Indien het kind deze instructie niet onmiddellijk opvolgt, wordt het meteen weer in het hok gestopt. Deze procedure wordt net zo vaak herhaald totdat het kind zonder aarzeling alles doet wat het krijgt opgedragen. Volgens Neswald en Gould is het allemaal een kwestie van conditionering, waarbij vooral veel pijnlijke straffen zoals elektroshocks worden gebruikt. Het is echter niet duidelijk hoe op deze primitieve wijze gecompliceerde gedragsprogramma’s kunnen worden gevormd.
Neswald (1991) noemt twintig verschillende programma’s die door geconditioneerde stimuli kunnen worden geactiveerd. Zo kan de sekte het slachtoffer via de telefoon een fluittoon laten horen waardoor haar normale bewustzijn wordt uitgeschakeld en zij zich automatisch begeeft naar een van te voren bepaalde locatie. Er zijn ook diverse programma’s die er speciaal op zijn gericht de therapie te saboteren. Een zogenoemd ‘scrambling program’ zorgt ervoor dat de patiënten de woorden van de therapeut niet meer begrijpen. Een ‘cover program’ veroorzaakt ongeloofwaardige herinneringen, zoals een ontvoering door ufonauten. Een ‘recycle program’ kan de traumatische herinneringen die tijdens een synthesesessie zijn geïntegreerd opnieuw dissociëren. En een ‘interne programmeur’ kan oude programma’s aanpassen en nieuwe ontwikkelen.
Neswald beschouwt de menselijke hersenen blijkbaar als een computer waar je naar believen allerlei programma’s in kunt stoppen. Hij beweert zelfs dat er van veel programma’s ook backups aanwezig zijn, die men niet over het hoofd moet zien. De therapeut fungeert als een soort hacker die inbreekt in het systeem en de satanische programma’s buiten werking stelt of voor heilzamer doeleinden gebruikt. Neswalds theorieën klinken sommigen misschien wetenschappelijk in de oren, maar vertonen in feite meer verwantschap met de sciencefictiongeschriften van L. Ron Hubbard, de oprichter van de Scientology Kerk.
Reïncarnatietherapie
De herinneringen aan satanisch ritueel misbruik vormen ongetwijfeld de achilleshiel van de MPS-therapeuten. Hoewel hun patiënten al duizenden praktiserende satanisten hebben geïdentificeerd en naar het schijnt over allerlei inside-informatie beschikken, hebben ze de politie nog nooit een bruikbare tip kunnen verschaffen. De satanisten moeten haast wel over bovennatuurlijke krachten beschikken om hun gruweldaden zo goed verborgen te kunnen houden. De therapeuten voelen zich echter gedwongen de gerapporteerde gruwelen desondanks serieus te nemen, omdat ze niet beschikken over goede criteria waarmee ze onderscheid kunnen maken tussen echte en imaginaire trauma’s. De satanische trauma’s manifesteren zich op dezelfde wijze als de incesttrauma’s. Zo ontdekt men meestal een heel systeem van alters dat de satanische herinneringen bewaart. Als de MPS-therapeut zou gaan twijfelen aan de authenticiteit van deze alters is het einde zoek en komt zijn hele theorie op losse schroeven te staan.
MPS-therapeuten menen dat de traumatische herinneringen van hun patiënten authentiek zijn omdat ze zo gedetailleerd worden beschreven en gepaard gaan met hevige emoties. Bovendien passen ze binnen de theorie die stelt dat MPS wordt veroorzaakt door traumatische ervaringen. Ze beschouwen het als hun plicht om zich solidair te tonen door onvoorwaardelijk te geloven in alle ervaringen die onder hypnose naar boven komen, zodat de patiënten ook zelf overtuigd raken van hun rol als sekteslachtoffer. Daarbij realiseren ze zich niet dat ze gebruikmaken van methoden die waarschijnlijk met hetzelfde gemak herinneringen aan trauma’s in vorige levens kunnen oproepen.
Dat laatste bleek onder meer uit de geschiedenis van de eerder genoemde Barbara. Die kreeg een verrassende wending toen zij op een dag bij Feldman binnenstormde en vertelde dat ze op het punt stond haar jongste dochter Michelle te mishandelen. Feldman was enige tijd eerder in contact gekomen met de reïncarnatietherapeut dr. Brian Weiss en besloot zijn methode op Barbara uit te proberen. Dat leverde meteen succes op: Barbara herinnerde zich dat zij in een vorig leven op Jamaica door haar vader was verkracht en de volgende dag bleek ze via een droom te hebben vernomen dat haar dochter de reïncarnatie was van deze Jamaicaanse vader. Dank zij haar reïncarnatie-ervaringen knapte Barbara zienderogen op en in korte tijd waren al haar psychische klachten verdwenen!
Literatuur
Boon, S. & N. Draijer (1993). Multiple personality disorder in the Netherlands. Amsterdam/Lisse: Swets & Zeitlinger.
Feldman, G.C. (1993). Lessons in evil, lessons from the light. New York: Crown Publishers.
Goff, D.C. & C.A. Simms (1993). Has multiple personality disorder remained consistent over time? J. Nerv. Ment. Dis., 181(10), p.595-600.
Hart, O. van der et al. (1992). De reactivering van traumatische herinneringen. Dth: Directieve therapie, 12(1), p.12-55.
Hart, O. van der & S. Boon (1993). De behandeling van traumatische herinneringen bij de multiple persoonlijkheidsstoornis. Dth: Directieve therapie, 13(2), p.114-160.
Hart, O. van der & E. Nijenhuis (1993). Dissociatieve stoornissen, in het bijzonder de multipele persoonlijkheidsstoornis. Ned. Tijdschr. Geneesk., 137(37), p.1865-1868.
Kluft, R.P. (1991). Clinical presentations of multiple personality disorder. Psychiatric Clinics of North America, 14(3), p.605-628.
Neswald, D.W. (1991). Common “programs” observed in survivors of satanic ritual abuse. The California Therapist, Sept/Oct, p.47-50.
Neswald, D.W. & C. Gould (1992). Basic treatment and program neutralization strategies for adult MPD survivors of satanic ritual abuse. Treating Abuse Today, 2(3), p.5-10.
Ofshe, R.J. (1992). Inadvertent hypnosis during interrogation: false confession due to dissociative state; mis-identified multiple personality and the satanic cult hypothesis. The Int. J. Clin. Exp. Hypnosis, 11(3), p.123-155.
Smith, M. (1993). Ritual abuse. New York: Harper.
Spanos, N.P. (1994). Multiple identity enactments and multiple personality disorder: a sociocognitive perspective. Psychological Bulletin (nog niet gepubliceerd).
Yolanda & B. Snoijink (1994). Yolanda, mijn verhaal. ‘s-Gravenhage: BZZTôH.
* Zie ook het artikel Geen paniek: satanisch misbruik in Nederland, Skepter 23.2 (2010).