Een therapeutische Nouvelle Cuisine
door Richard Singelenberg – Skepter 5.2 (1992)
Alhoewel vooralsnog ieder tastbaar bewijs ontbreekt, is er rond satanisch misbruik, gedefinieerd in de zin van een georganiseerde cultus die talloze slachtoffers maakt, duidelijk sprake van collectieve angsten. Maar waar gaat het nu eigenlijk om? Waar komt, althans in de VS, die massahysterie vandaan? Komt deze voort uit de sociale ontwrichting van de Amerikaanse middenklassen, of hebben bepaalde hulpverleners gewoon een gloednieuwe markt gecreëerd door bepaalde angsten aan te wakkeren?
EINDELIJK, daar werd het genoemd. Weliswaar wat weggemoffeld in een congresverslag dat handelde over hoe het gaat met de seks in de wereld, maar in het afgelopen decembernummer van het Maandblad Geestelijke volksgezondheid stond het toch maar: ‘satanisme – de ultieme vorm van seksueel misbruik’. De spreker die het op die conferentie had aangehaald had een duidelijke mening: het satanisme is een vorm van massahysterie en behoort tot een nieuw maatschappelijk fenomeen van de jaren ’90, het ‘slachtofferisme’. Een groot gedeelte van het gehoor was het niet met hem eens: gejoel viel hem ten deel.
De Nederlandstalige vakpers op het gebied van de geestelijke volksgezondheid zwijgt erover. Wellicht is dat verklaarbaar, omdat het óf in dit land zo’n marginaal verschijnsel is dat het niet de moeite waard is om er aandacht aan te besteden, óf de redacties zijn het eens met de bovengenoemde spreker dat massahysterie niet in serieuze bladen behandeld dient te worden. Want wie wil weten wat er zich vijf jaar geleden op satanisch gebied in Oost-Groningen heeft voorgedaan, moet te rade gaan bij de Amerikaanse vakliteratuur om daar het relaas van het Oude-Pekelase huisartsenechtpaar Jonker te lezen.
Voor zover ik weet bestaat er nog geen exacte definitie van satanisch ritueel misbruik, maar de ideaaltypische kenmerken, zoals die worden beschreven door ooggetuigen, vertonen fundamentele en universele overeenkomsten: er lijkt sprake te zijn van een ondergrondse organisatie met mondiale vertakkingen die in cellen opereert. De slachtoffers ondergaan op rituele wijze hun beproevingen die wellicht het beste met kernwoorden zijn aan te duiden: verkrachting, bloed, dood, kannibalisme en hersenspoeling. De aanhangers van de samenzwering komen op regelmatige tijdstippen bijeen (bijvoorbeeld in een verlaten vleesverwerkingsfabriek, volgens een ooggetuige) om hun macabere praktijken uit te voeren.
Een onlosmakelijk deel van de liturgie is het offeren van baby’s die voor deze speciale gelegenheid zijn ontvoerd of gebaard door een soort satanische draagmoeder. Daarna wordt het lijk of gedeelten daarvan opgegeten of verbrand. De altijd jeugdige toeschouwers wordt ten slotte op het hart gedrukt hier niets over naar buiten te brengen, op straffe van de dood van moeder, grootvader, het lievelingshondje of andere dierbaren. Voor de zekerheid worden de kinderen gehersenspoeld, opdat het gebeuren zo snel mogelijk wordt vergeten en met als doel ze op latere leeftijd in te lijven in het duivelse netwerk. De satanische variant van de Manchurian Candidate: als een robot wachten ze op een signaal van de sekteleiders waarna ook zij hun destructieve krachten ontplooien.
De top van de samenzwering – althans in de VS – vormt een blanke bovenlaag van de samenleving: psychiaters, artsen, docenten en advocaten zijn het elitaire leeuwendeel van de aanhang. En aan de organisatie mankeert niets: de lokale groepen zijn verenigd in een wereldomvattend netwerk met maar één doel voor ogen: omverwerping van de huidige maatschappelijke orde. Dit alles volgens de getuigenissen van de slachtoffers.
Satanische motieven
Er is echter één belangrijk probleem: tastbare bewijzen voor satanisch gruweldaden begaan in collectieve rituelen, alsmede aanwijzingen voor een mondiale samenzwering (of zelfs maar lokale) ontbreken te enen male. Stoffelijke resten van vermeende slachtoffers zijn niet gevonden, en potentiële verdachten moest men na verloop van tijd laten gaan. Wie nu denkt dat als gevolg van het ontbreken van empirisch materiaal de hysterie – want deze vorm heeft het enkele jaren geleden in Amerika aangenomen – zou verdwijnen, komt bedrogen uit. Want juist het gemis aan bewijs is een aanwijzing voor satanische krachten, zo luidt de verklaring. De aanhangers zijn dermate geslepen en goed georganiseerd, dat het voor buitenstaanders onmogelijk is hun bestaan op grond van harde feiten aan te tonen. De maatschappelijke bovenlaag beschikt immers over voldoende mogelijkheden haar praktijken in het diepste geheim uit te voeren en alle sporen uit wissen. En áls er al bewijzen zijn, dan wordt de zaak zo snel mogelijk in de doofpot gedaan, gelet op de sinistere motieven van rechterlijke macht en politici. Mogen sommige gruwelijkheden te bizar zijn om ook maar enigszins als geloofwaardig te worden beschouwd, dan zit ook daar de strategie van de satanisten achter: hoe onwaarschijnlijker het verhaal, des te minder kans dat het slachtoffer wordt geloofd.
Problematischer is een andersoortige bewijslast, namelijk mensen die lijden aan ernstige psychische stoornissen. Een bepaald segment van de Amerikaanse therapeutische beroepsgemeenschap is vanaf het midden van de jaren ’80 geconfronteerd met een stroom van cliënten van wie tijdens de behandeling werd vastgesteld dat het klachtenbeeld – doorgaans gediagnostiseerd als de multipelepersoonlijkheidsstoornis (MPS) – het gevolg was van de confrontatie met duivelse rituelen in de vroege kinderjaren. (1) Sterker nog, het heeft er alle schijn van dat het satanische klachtenbeeld onlosmakelijk verbonden is met deze specifieke diagnose of, zoals de Amerikaanse socioloog J.S. Victor het omschreef: ‘The ”survivor” stories have now attained the status of taken-for-granted ”reality” in the MPD (multiple personality disorder) psychiatric community’.
Behandelaars en cliënten traden met het fenomeen naar buiten, en gevoed door de media en de sterk aanwezige christelijke fundamentalistische stroming ontstond er in de VS enkele jaren geleden een ware rage. De satanisten waren onder ons, was de boodschap. In talkshows werd gewaarschuwd dat de buurman wel eens een satanist kon zijn. Ouders werd afgeraden hun kinderen over te leveren aan crèches – dé satanische broeinesten bij uitstek. Een leger van onder andere ex-slachtoffers wierp zich op een nieuw specialistisch gat in de therapeutische markt: anti-satanic counseling. SRA (Satanic Ritual Abuse) werd toegevoegd aan het diagnostische jargon. Speciale symposia werden aan het onderwerp gewijd en er verschenen enkele artikelen in wetenschappelijke tijdschriften waarin deskundigen concludeerden dat satanisme als een belangrijke oorzaak van psychische stoornissen kon worden geoormerkt.
Een boeiende variant vormt misdaad die gepleegd zou zijn onder invloed van satanische krachten. Zo zond de EO vorig jaar tot twee maal toe de documentaire Dodencel 19 uit, waarin de hoofdrol wordt vervuld door een jongen die op 16-jarige leeftijd zijn ouders en een winkelbediende had doodgeschoten en daarvoor tot de elektrische stoel was veroordeeld. De zaak was al kamerbreed in de Amerikaanse media gebracht, want volgens de dader had hij gehandeld onder invloed van satanische krachten. Bij zijn arrestatie beweerde hij dat de duivel hem tot deze moordpartij had aangezet: de fundamentalistische variant van de in de jaren ’70 in vooral linkse kringen heersende opvatting, dat niet de dader, maar de samenleving – het Kwaad – in feite de hoofdschuldige is. Opmerkelijk was echter dat hij in deze uitzending de satanische motieven ontkende, ondanks de hoopvolle vraagstelling van EO’s sterverslaggever Jan van den Bosch.
Klaar voor gruwel
Dit speelt allemaal in de VS. De tentakels van de samenzwering zouden echter tot in West-Europa reiken. In Engeland zijn vragen gesteld in het Lagerhuis en een parlementslid bepleitte een internationale aanpak via de VN. Ook Nederland blijkt niet immuun. EO’s actualiteitenrubriek Tijdsein besteedde in 1989 vier uitzendingen aan het onderwerp. De eerste uitzending op 5 april was volledig samengesteld uit Amerikaans materiaal: Amerikaanse slachtoffers en Amerikaanse hulpverleners. Er waren volgens de EO wel wat satanische cases bekend bij de RIAGG’s, maar vanwege mogelijke represailles die de Nederlandse slachtoffers wellicht ten deel zouden vallen, was het niet mogelijk het fenomeen aan de orde te stellen.
Dat zou anders worden in de vervolgprogramma van 14 juni. Ans, bijvoorbeeld, herkende de verhalen van de Amerikaanse slachtoffers uit de eerste uitzending en had daarop gereageerd. Ze had meegemaakt dat ze in een doodkist had gelegen, waarop een lijk werd gelegd. Iemand anders bewoog de ledematen van het stoffelijk overschot die haar betastten. Of het relaas van de ouders van een meisje dat heeft waargenomen dat op de basisschool in kindertjes wordt gestoken en dat er mensenvlees wordt gegeten. ‘Als je het vertelt, maak ik je zusje dood,’ aldus de onderwijzeres. En het verhaal van Carla’s moeder, van wie de dochter heeft gezien dat kinderen met bijltjes in het hoofd en in de rug worden gehakt.
De Amerikaanse psychiater Summit is verbijsterd als hij de verhalen van Oude Pekela hoort: de maskers, de clowns, de seksuele handelingen, ze komen overeen met de gevallen die hij kent vanuit zijn eigen ervaring. Maar er is nog meer geweest in Oude Pekela, dat pas na het hoogtepunt van de publiciteit rondom de affaire bekend is geworden: volgens een ouder had haar kind gezien dat hondjes en oma’s gedood werden, meisjes werden opengesneden, het hartje uitgerukt. Dat klinkt ongelooflijk, aldus de deskundigen, maar dezelfde verhalen komen uit Manhattan Beach, dus dan moet er een kern van waarheid in zitten. Weliswaar wilde maar een zeer gering aantal slachtoffers hun relaas voor de televisie vertellen, maar volgens de EO staan alle betrokkenen bloot aan constante bedreiging en ridiculisering als ze hun ervaringen wereldkundig maken.
Deze terughoudendheid geldt ook voor deskundigen: met uitzondering van de incesttherapeute Jonker-de Putter (niet te verwarren met de Jonkers uit Oude Pekela) is men bevreesd voor misverstand bij en ontkenning van collega’s. ‘We zullen moeten accepteren dat Satan bestaat. De meest gruwelijke misdaden vinden plaats door daders die Satan vereren. De samenleving mag en kan dat niet accepteren. Om het stoppen, moeten we het geloven’, aldus het commentaar van Tijdsein. Tegelijkertijd dekte de EO zich al in tegen skeptici: Nederland was er eigenlijk nog niet ‘klaar’ voor deze gruwelverhalen te accepteren. Dat klopt. Daags na de uitzending verschenen er verontwaardigde krantenartikelen, die erop neer kwamen dat men de omroep beschuldigde van christelijk fundamentalistische stemmingmakerij. Tijdsein vond het mede daarom noodzakelijk om in de uitzending van 21 juni nog eens op de kwestie terug te komen en voerde professor Jaap Doek, hoogleraar Jeugdrecht aan de Vrije Universiteit ten tonele. Hij liet zich voorzichtig uit over de kwestie (‘We geloofden incest vroeger ook niet’) maar was tegelijkertijd sceptisch over het bestaan van een satanisch netwerk. In oktober werd nog een laatste uitzending gewijd aan de situatie in Engeland. Daarna werd het stil. Zo snel en hevig de kwestie was opgelaaid, zo verdween hij weer.
Satanisme als metafoor
Hoe is het mogelijk dat in Amerika – en in mindere mate in West-Europa – talloze mensen er heilig van overtuigd zijn dat satanische sekten het land teisteren, ondanks het ontbreken van zelfs maar het geringste spoor van bewijs? Deze vraag staat centraal in de recent verschenen bundel The Satanic Scare, geredigeerd door o.a. de godsdienstsociologen J.T. Richardson en D.G. Bromley (beide auteurs zijn met name in de VS bekend vanwege hun tegenstand tegen de opvatting als zouden sekteaanhangers gehersenspoeld zijn). In achttien artikelen proberen sociologen, antropologen, historici en juristen een verklaring voor het fenomeen te vinden. Dat er geïsoleerde gevallen zijn waarin kinderen door pathologische ouderen op een gruwelijke wijze worden gekweld, wordt niet ontkend. Maar het bestaan van een satanische samenzwering is volgens de auteurs een voorbeeld van 20ste-eeuwse mythevorming die een verklaring biedt voor de huidige sociale ellende.
De rode draad die door het boek loopt, is globaal als volgt: Amerika verpaupert. Sinds het begin van de jaren ’80 teistert de recessie de – traditioneel onbekommerde – middenklasse. Maar niet alleen hun economische positie baart hen zorgen. Wat te denken van aids, het slechte onderwijs, het toenemende geweld, (kinder)porno? Wat voor toekomst hebben hun kinderen? Mede gevoed door de onheilsprofetieën van de tv-dominees en de waarschuwingen van de oerconservatieve Moral Majority krijgt de traditioneel godvruchtige Amerikaan – negentig procent twijfelt niet aan het bestaan van God – zo langzamerhand een apocalyptische visioen. Immers, het tweede millennium staat op aanbreken. Velen zien een parallel met de schriftuurlijk voorzegde rampspoed. Het onheil is alom, Satan rukt aan zijn ketenen. Het Kwaad is onder ons.
Deze omstandigheden vormen volgens de antropoloog Stevens de voedingsbodem bij uitstek waarin een zogenaamde demonologie kan ontstaan: een collectief geloof in het aanwezig zijn van kwade machten die de maatschappelijke waarden en normen proberen te ondermijnen. Historisch en antropologisch onderzoek heeft aangetoond dat dergelijke geloofsvoorstellingen steeds weer opkomen in perioden van intensieve sociale onrust. Mensen krijgen het gevoel dat ze in de steek worden gelaten door hun leiders, waarin ze voorheen altijd vertrouwen stelden. Ze voelen zich genegeerd door een arrogante bureaucratie, die geen horend oor heeft voor hun problemen. Er zit iets goed scheef in de samenleving, en ze kunnen er niets aan doen. De demonologie verklaart wát er scheef zit en wijst een zondebok aan: de sociale ellende wordt grotendeels veroorzaakt doordat de mensen geen geloof meer stellen in het opperwezen, met als gevolg dat Gods uitverkoren land genadeloos wordt afgestraft.
De geschiedenis toont aan hoe opmerkelijk de overeenkomsten van de demonologie zijn. Zo werden de eerste christenen door de Romeinen al aangezien voor kindermoordenaars en kannibalen. Toen in de Middeleeuwen de pest Europa teisterde, beschuldigden de christenen op hun beurt de joden van het slachten van christelijke kinderen. En juist kinderen zijn onmisbaar in de satanische constructie. Want zijn kinderen niet de onschuldigen bij uitstek? Is er voor een samenleving iets afschuwelijkers denkbaar dan de gedachte dat haar kinderen ten prooi vallen aan offerandes en kannibalistische praktijken? Dit is Het Kwaad ten voeten uit.
Communistische cellen
De vraag is echter waarom de satanische constructie eeuwen later nog steeds functioneert als uitlaatklep van maatschappelijk onvermogen. Het blijkt dat het merendeel van degenen die overtuigd zijn van de satanische samenzwering zich niet alleen economisch bedreigd voelt, maar tevens tot het christelijk-fundamentalistische blanke segment van de Amerikaanse samenleving behoort, weinig opleiding heeft genoten en voor een groot deel woonachtig is op het platteland en in kleine steden. Hoe zo’n plaatselijke hysterie ontstaat en verloopt wordt boeiend geïllustreerd aan de hand van een ooggetuigeverslag van twee sociologen.
In zo’n situatie is de zelfdoding van een tiener of geheimzinnige graffiti op een begraafplaats de eerste aanwijzing dat Het Kwaad zijn intrede in de gemeenschap heeft gedaan. De geruchtenmachine komt op gang. Mensen blijken in de omgeving al lang geleden op nachtelijke tijdstippen sinistere figuren te hebben waargenomen. Men heeft kadavers van dieren gezien te midden van rituele voorwerpen. De media krijgen er lucht van, er duiken slachtoffers op, hulpverleners geven analyses in relatie met verklaringen van kindermishandeling, op een andere plek gebeurt iets dergelijks en het geheel krijgt nationale afmetingen.
Een andere bijdrage in de bundel richt zich op een specifiek aspect van de Amerikaanse economische recessie, namelijk de verstoring van de traditionele rolverdeling in het gezin. Immers, ook de vrouw ziet zich genoodzaakt te gaan werken om het huishouden financieel draaiende te houden. Opvoedende taken worden daarom uitbesteed aan speciaal daarvoor in het leven geroepen instanties. Maar wat gebeurt er allemaal in die crèches en bewaarscholen? Wie zijn die medeopvoeders? De ouders zijn van mening dat ze de controle over hun kinderen kwijt raken. Juist deze beklemmende paradox tussen traditionele gezinsverplichtingen en economische noodzaak voelen velen als een bedreiging en maakt hen kwetsbaar. Er is dan maar weinig voor nodig – zoals een opmerking van hun kind over vreemde dingen die het in het day-care center heeft meegemaakt – en hun frustratie richt zich op de instelling als satanisch broeinest.
Naast deze sociaal-culturele verklaringen die de auteurs voor het fenomeen geven, is er tevens een beschouwing opgenomen waarin de uitspraken van de hulpverleners worden bekritiseerd. Ten eerste vraagt de schrijfster zich af of de opmerkelijke therapeutische stelregel ’the absence of proof is proof’ acceptabel is als diagnostische methode. Vervolgens blijkt dat de weg naar de uiteindelijke diagnose van satanische ritueel misbruik bezaaid is met voetangels en klemmen. Cliënten zouden al dan niet bewust door hulpverleners worden beïnvloed, cliënten horen verhalen (al dan niet op therapeutische congressen) en hulpverleners wisselen ervaringen uit. De zoveel gehoorde eensluidendheid van de satanische getuigenissen als bewijs van ‘zie je wel dat het bestaat’ zou hooguit wijzen op de solide eensgezindheid van een bepaalde groep binnen de therapeutische wereld.
Zo wordt het voorbeeld gegeven van Dr. Braun, in kringen van anti-satanische therapeuten een veel geciteerde autoriteit, die op conferenties zijn gehoor uitnodigt hem materiaal van cliënten toe te sturen. Hij verzekert de aanwezigen dat dit alles in zijn kluis wordt opgesloten en zorgvuldig ontdaan van de identiteit van de bron. Uit zijn databank zou blijken dat we te maken hebben met een organisatie die qua opbouw gelijkenissen vertoont met de celstructuur van de communisten. Zijn rapportages zijn niet te controleren. De gelovige therapeut gelooft de patiënt, is de conclusie.
Clownsmaskers en hondenbloed
Pas vorig jaar heeft de therapeutische vakliteratuur, en dan nog alleen de Amerikaanse, enige aandacht aan satanisch misbruik besteed. Voorafgegaan door enige terughoudende opmerkingen van de hoofdredacteur van het respectabele Amerikaanse vakblad Child Abuse and Neglect, is er in het najaarsnummer van dit tijdschrift een aantal artikelen over het thema verschenen. Ook het Oude-Pekelase huisartsenechtpaar Jonker deed daarin verslag van de gebeurtenissen in hun woonplaats. Ze zijn ervan overtuigd dat kinderen in Oude Pekela op grote schaal het slachtoffer zijn geweest van satanisch misbruik en justitie heeft er volgens hen een potje van gemaakt. (2)
De reactie op hun artikel in hetzelfde nummer was vernietigend. F.W. Putnam vroeg zich af of het stuk vanwege de uiterst gebrekkige onderbouwing van de ‘bewijsvoering’ überhaupt gepubliceerd had mogen worden. Hij maakte zich met name kwaad over de wijze waarop de schrijvers de politie en andere justitiële autoriteiten tijdens het onderzoek als incompetent had beschreven, zonder daarvoor enig bewijs aan te dragen. Volgens hem ondermijnt dit de relatie tussen hulpverleners en justitie. Een ander artikel verscheen in het maartnummer van de ook niet kinderachtige Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry. B. Nurcombe en J. Unützer geven een beschrijving van ernstige seksuele kindermishandeling waarin enige satanische elementen zijn te onderkennen – clownsmaskers, drinken van hondenbloed, althans volgens de verklaringen van het 5-jarige meisje – in een christelijk-fundamentalistische gezinssituatie.
De volgende stap van de schrijvers is de link naar het georganiseerd satanisme, de samenzwering. De auteurs houden weliswaar een slag om de arm, maar het betoog krijgt vervolgens een curieuze wending: ‘Orthodox satanists are supposedly organized in secret cells (…) satanic groups are thought by some law enforcement officers to constitute a far-flung underground network. Whether or not this is so, there is sufficient correspondence among different reports of ritual abuse to suggest that several dispersed centers are in communication with each other. Even if these groups exist, it is not certain that they are involved in the maltreatment of children (…) There are too many questions that will not be answered until (…) satanistic cells are penetrated by law enforcement professionals.’
Voordat de auteurs contact hadden met het slachtoffer, was ze al in therapie geweest. Ten aanzien van de validiteit van het verhaal van het kind merken ze over deze voorafgaande behandeling dan ook tussen haakjes op ‘it could have been shaped during psychotherapy’. Verder geen woord daarover.
Het artikel leverde in het septembernummer van hetzelfde tijdschrift een ingezonden brief van een verontwaardigde psychiater, F.J. Matzner, die zich afvroeg of dit wel afgedrukt kon worden in zijn respectabele lijfblad. Op hun beurt reageerden de auteurs en de redactie dat het stuk geen wetenschappelijke pretenties had en slechts bedoeld was als case-study. De interessante vraag die daaruit voortvloeit is aan welke kwaliteitseisen een casus moet voldoen wil deze voor publicatie in aanmerking komen. Consistentie van betoog hoorde in dit geval daar niet bij.
‘Zaken verdwijnen’
Hoe staat de hulpverlening in Nederland er tegenover? Volgens Mulhern, één van de auteurs in The Satanism Scare, is er sprake van een groeiend netwerk van Nederlandse therapeuten dat in meer of mindere mate ervan overtuigd is dat SRA in dit land voorkomt. Dit schrijft ze aan Dr. Nienhuys, bestuurslid van de Stichting Skepsis. Het meest uitgesproken is Dr. Onno van der Hart, therapeut bij een RIAGG in Amsterdam. In antwoord op vragen van Nienhuys stelt hij in een brief: ‘[ook in Nederland] wel degelijk mensen zijn die het slachtoffer zijn van satanisch ritualistisch misbruik (in groepsverband) en daar bijvoorbeeld een ernstige dissociatieve stoornis (MPS) aan hebben overgehouden’. Verder: ‘Wat mij in feite treft in de informatie m.b.t. Nederland zijn de internationale banden die de groeperingen voor zover bekend hebben, alsmede de sterke overeenkomsten in vormen van mind control die op de slachtoffers/deelnemers worden uitgeoefend’. Een bestuurslid van de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie (‘Ik spreek niet namens de Vereniging’) is ervan overtuigd dat kinderen hier in Nederland er het slachtoffer van zijn. Of ze ook opgegeten worden weet ze niet. Volgens haar herhaalt de geschiedenis zich, zoals dat bij het ongeloof ten aanzien van incest het geval is geweest. ‘Zaken verdwijnen onder de tafel’, voegt ze er veelzeggend aan toe. Uit binnenkort te publiceren onderzoek van Boon en Draijer blijkt dat twintig procent van een groep van 71 mensen die lijden aan een MPS, aan hun behandelaars aangeeft satanisch ritueel te zijn misbruikt. Ook Boon is van mening dat satanisch ritueel misbruik als georganiseerd fenomeen plaatsvindt, maar staat wat sceptisch tegenover het grootschalige karakter ervan zoals dat in de Amerikaanse berichtgeving valt te beluisteren. Samen met Van der Hart heeft zij in drie artikelen in het Maandblad Geestelijke volksgezondheid uitvoering de MPS behandeld, waarin overigens met geen woord over satanisme wordt gerept. In het voorjaar van 1990 stond het thema ‘ritueel seksueel misbruik’ echter op het programma van Boons cursus ‘Herkennen van dissociatieve klachten bij vrouwen met jeugdtraumata’ van de Leergangen Vrouwenhulpverlening.
Over het aantal hulpverleners dat in Nederland van mening is dat satanisch ritueel misbruik voorkomt, kan men slechts speculeren. In ieder geval vormen ze, tezamen met hun hoofdzakelijk Amerikaanse collega’s, een deelverzameling van degenen die de MPS/Dissociatievestoornisdiagnose onderschrijven. Opmerkelijk is echter dat deze subcategorie in de MPS-gemeenschap een niet onbelangrijke plaats lijkt in te nemen. Tenminste, als de sprekerslijst op de internationale MPS-conferentie – onder voorzitterschap van van der Hart, Boon en Draijer – dat vorige maand in Amsterdam werd gehouden, daarvoor een geldige indicator is. Van de zes sprekers die volgens de opgave in het maartnummer van het Maandblad Geestelijke volksgezondheid het woord zouden voeren, is er slechts één – de bovengenoemde Putnam – die zich uiterst kritisch tegenover de SRA-diagnose opstelt. (3)
Indrukwekkende dossiers
Volgens mv. Lamping-Goos, hoofdinspecteur van de Geestelijke Volksgezondheid – ze is een van de inleiders van het MPS-congres – krijgt men af en toe signalen van ritueel satanisch misbruik toegespeeld van een werkgroep van hulpverleners. Na de EO-uitzendingen heeft de Haagse top van de Kinderbescherming de landelijke afdelingen verzocht extra alert te zijn op signalen van satanisch rituele mishandeling. Tot nu toe zijn geen meldingen binnengekomen. Op dit moment heeft bijvoorbeeld de Utrechtse politie nog geen enkele concrete aanwijzing als zou er sprake zijn van een min of meer georganiseerde satanscultus, maar gelet op de berichten die men van het – overigens uiterst spaarzame – aantal slachtoffers en hulpverleners ontvangt, is men uiterst behoedzaam een definitief oordeel te geven over structureel satanisch ritueel misbruik. ‘Als er iemand binnenkomst die zegt ”ik ben ritueel misbruikt” dan zeggen we: ga zitten en vertel’, aldus een medewerker van de Zeden- en Jeugdpolitie.
Een voor de hand liggende conclusie uit deze schaarse aanwijzingen zou zijn dat er geen aanleiding is om veel aandacht aan het Nederlands satanisme te schenken. Dat willen de hulpverleners ook niet. Sterker nog, de problematiek is omgeven door een waas van geheimzinnigheid. De namen van de deelnemers van de eerder genoemde werkgroep die het Ministerie van WVC informeert mogen volgens mevrouw Lamping niet worden bekendgemaakt; veel hulpverleners uit de MPS-categorie zijn uiterst achterdochtig indien het thema satanisch ritueel misbruik ter sprake komt, therapeuten bellen mij terug met het verzoek hun eerder gedane uitspraken te herzien en/of te anonimiseren en de politiefunctionaris wil niet via de telefoon praten. ‘Komt u maar even langs’. Dat geeft hoop. De ambtenaar toont enige indrukwekkende dossiers, maar deze bestaan slechts uit overdrukken van Amerikaanse publicaties. Concrete aanwijzingen zijn er in het geheel niet.
Cliëntenbelang, ridiculisering vanuit de beroepsgroep en het feit dat iedere vorm van publieke aandacht aan het onderwerp nieuwe gevallen genereert zijn rationele overwegingen die deze strategie van angstvallige terughoudendheid wellicht kunnen verklaren. Gelijk de te bestrijden vijand, heeft ook de tegenstander enige sektarische kenmerken aangenomen. Er lijkt sprake te zijn van een hecht netwerk(je) van gelijkgezinden.
Dat werd nog eens geïllustreerd aan de hand van het volgende curieuze voorval. In eerste instantie had ik een versie van dit artikel aangeboden aan de redactie van het Maandblad Geestelijke volksgezondheid. Tijdens het jureringsproces van het stuk is het onder ogen gekomen van de reeds eerder genoemde Van der Hart, die via Nienhuys ernstig bezwaar aantekende tegen het feit dat fragmenten uit zijn correspondentie aan laatstgenoemde in het artikel waren geciteerd.
Hoe wist hij dat? Immers, tijdens de redactionele beoordelingsfase berust er doorgaans een embargo op het aangeboden materiaal. Slechts redactieleden hebben toegang tot de artikelen. Mij rest slechts te vermelden dat de eveneens eerder genoemde Draijer eveneens deel uitmaakt van de redactie van het MGv. (4)
Onzichtbaar en evident
Het zal de lezer niet verbazen dat in therapeutische kringen satanisch ritueel misbruik uiterst omstreden is. Het meest uitgesproken is een psychiater die van mening is dat het satanisme voor een bepaalde groep hulpverleners een uiterst lucratieve nouvelle cuisine in de geestelijke hulpverlening vormt. Als er geen markt is, dan creëer je die. Dr. Wolters, hoogleraar medische kinder- en jeugdpsychologie, gespecialiseerd in de behandeling van psychische traumata en verbonden aan het Utrechtse Wilhelmina Kinderziekenhuis is uiterst kritisch. In zijn jarenlange beroepspraktijk heeft hij veel meegemaakt, maar dit gaat hem te ver. Het merendeel van de psychotherapeutische verenigingen houdt zich er niet mee bezig. Men is sceptisch. De visies variëren van regelrecht ongeloof, zoals dat bij de overkoepelende organisaties van psychoanalytici en rogerianen valt te beluisteren, tot ‘we hebben geen standpunt’, zoals dat bijvoorbeeld wordt verwoord door de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie.
Nog los van de satanische component, is ook de MPS binnen de hulpverlening niet onomstreden. Zo noemde de adviseur van de film Rain Man de multiple persoonlijkheidsstoornis de ‘UFO van de psychiatrie’, aldus Ineke van den Bergen in de VPRO-gids van 7 maart 1992. Veel voorstanders van de diagnose trekken de parallel met incest: ‘dat geloofden we vroeger ook niet’. Vooropgesteld dat men het georganiseerde aspect van het satanisch ritueel misbruik in de definiëring betrekt, is het de vraag of het zich beroepen op een collectief latent schuldgevoel enige bewijslast heeft. Wat zich in de privé-sfeer van een gezin afspeelt onttrekt zich doorgaans aan het maatschappelijk zicht. Een plaatselijk opererende cel – laat staan een wereldwijde – is geen lang ondergronds leven beschoren. Iedere organisatie die op deze manier opereert, heeft zijn dissidenten of wordt ontmaskerd. Het op deze wijze hanteren van het incestfenomeen teneinde satanisch ritueel misbruik aan te tonen is een drogreden.
In een bespreking van de documentaire De Ontkenning, een reportage over een patiënte met MPS, voegt Van den Bergen aan deze twijfel nog een typisch trekje van de Nederlandse cultuur toe. Ze beschrijft het geval van een jongetje van 9 jaar dat zijn broertje van 2 heeft vermoord. De diagnose is MPS. Weliswaar wordt er niet over satanische rituelen gesproken, maar de dader was seksueel misbruikt en mishandeld door zijn pleegouders: ‘Het is opvallend hoe bij de meeste mensen een ontkenningsmechanisme in werking treedt, zodra ze van verschrikkelijke zaken als deze horen. (…) Daarbij heerst in Nederland nog wel eens het idee ‘dat het allemaal uit Amerika komt’. De angst voor hysterie is hier groot. Nederland kent geen hysterie, Nederland heeft kaas, tulpen, en de afschuwelijke uitdrukking: doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg’.
Maar niet alleen de volksaard speelt kennelijk een rol op het vlak van de diagnostische erkenning. Ook aan de individuele waarneming mankeert het een en ander. Professor Compernolle, psychiater aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, illustreert dat als volgt en suggereert tevens een onderzoeksmethodiek: ‘Probleem bij dit soort zaken (…) is dat als je denkt dat iets niet bestaat, je het ook niet ziet, zelfs als de evidentie levensgroot voor je staat. Denk maar aan de zesde ring die goochelaars gebruiken en die niemand ‘ziet’. [Waarschijnlijk bedoelt prof. Compernolle een zesde (holle) vinger.] Als je eenmaal weet dat het bestaat, dan pas zie je het.’ (…) Maar u zal wel begrijpen dat ‘empirisch’ onderzoek hiervan moeilijk is. Misschien kan u journalisten, vrijwilligers of politie vinden om in zulke sectes te infiltreren’ (brief aan Nienhuys).
Steriele vrijage
Vergelijken we de situatie van het satanisch ritueel misbruik in de VS met die in Nederland, dan is er een opmerkelijk verschil te constateren in de wijze waarop men er aandacht aan besteedt. De excessieve publiciteit die men er in Amerika aan heeft gegeven staat in schril contrast met de zwijgzaamheid alhier. Onder het motto ‘doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg’ signaleert Van den Bergen terecht een onvervalst staaltje Nederlands calvinistische cultuur, een barrière voor een wijdverspreide hysterie. De vraag is echter of deze nationale tekortkoming een belemmering is het al dan niet vermeende satanisme als reële dreiging te erkennen, zoals van den Bergen dat opmerkt jegens extreme gevallen van MPS. Daar willen ‘we’ in dit land niet aan, zo vervolgt ze. Dat klopt voor een groot deel. Een grondige analyse zou een omvangrijke vergelijkende etnografische studie van de VS en Nederland vergen, maar kortweg komt het erop neer dat kaas, tulpen en de Afsluitdijk sociaal-cultureel maar moeizaam harmoniëren met frauduleuze tv-dominees, holistische hondenkennels en Oprah Winfrey. ‘We’ zijn niet exorbitant en ‘we’ houden het binnenshuis.
Het is interessant om te speculeren over de vraag of satanisch ritueel misbruik mede aan deze culturele elementen gerelateerd kan worden, want het ontbreken van zelfs maar het geringste bewijs voor een geheime samenzwering in wat voor omvang dan ook zet vraagtekens bij de diagnose. Is er wellicht ook hier sprake van een Amerikaans aandoende modieuze uitwas van het betrekkelijk nieuwe MPS-paradigma? Immers, de theorie is pas in 1980 opgenomen in de DSM-III, het diagnostische handboek voor psychische stoornissen. Maar dan een exces dat kennelijk alleen wortel kan schieten en gedijen in een vruchtbare sociaal-culturele voedingsbodem, zoals The Satanic Scare duidelijk maakt.
Satanisch ritueel misbruik mag dan binnen de geestelijke hulpverlening omstreden zijn, dat geldt niet in christelijk-fundamentalistische kringen, zoals de EO heeft aangetoond. De vrijage tussen SRA-diagnostici en de orthodoxe onheilsboodschappers is uiterst steriel – het zijn tenslotte concurrenten op de zingevingsmarkt. De relatie tussen religie en geestelijke gezondheidszorg is, om het zacht uit te drukken, nooit erg intiem geweest. Men mag elkaar dan wel kortstondig via Satan hebben gevonden, de hulpverlening lijkt evenwel weinig toeschietelijk om in de evangelische bandwagon te klimmen.
Vervolgens lijkt de vraag gewettigd of de diagnose van satanisch ritueel misbruik past in de nieuwe trend van de jaren ’90, de verpreutsing, de verslachtoffering, het slachtofferisme, of, zoals HP/De Tijd het seksuele geweld op 25 oktober 1991 omschreef: ‘Het Nationale Gerucht’.
B. Rossen en J. Schuijer hanteren in hun pas verschenen boek daarvoor de term ‘zedenangst’: ‘een maatschappelijke onderstroom van angst voor aantasting van de ‘goede zeden”. Beide auteurs rekenen genadeloos af met de in hun ogen overdreven ongerustheid over het seksueel misbruik van jonge kinderen, die volgens hen mythische vormen heeft aangenomen. Zo hoorde ik onlangs het verhaal van een collega die tijdens een bezoek aan Amerikaanse vrienden in San Francisco bemerkte dat het zoontje hem zeer angstig bejegende. De reden? Het jongetje onderging een Stranger and Anxiety Training, waarin hem door een therapeute geleerd werd iedereen, behalve zijn ouders te wantrouwen. Dit om een eventuele verlokkingen van satanisten te weerstaan.
Hoe het ook zij, geruchten en getuigenissen van satanisch misbruik – en dan spreek ik niet over wat pathologische ouderen kinderen in een gezinssituatie kunnen aandoen, maar de ondergronds opererende sekte – kunnen indicaties zijn van een lokale sociale malaise, zoals de Amerikaanse studie heeft aangetoond. Vragen over religieuze affiniteit – volgens de Amerikaanse onderzoeker Higdon – geciteerd in Mulherns artikel ‘Satanism and Psychotherapy’ – werd MPS het meest gediagnostiseerd bij cliënten afkomstig uit een puriteins christelijk milieu. Culturele inbedding en sociaal-economische positie zijn wellicht even belangrijk als klinische interviews. Wellicht dat deze gegevens een even markeerbare en vergelijkbare slachtofferpopulatie opleveren als in de VS Vooralsnog zijn deze gegevens van Nederlandse slachtoffers niet bekend, aldus Van der Hart in een brief aan Nienhuys. Het lijkt me dat de geestelijke gezondheidszorg ook aan deze aspecten ruimschoots aandacht dient te besteden. Daarmee is men meer gebaat dan bij het voortbestaan van ongecontroleerde en oncontroleerbare rapportages, ook al rouleren ze slechts onder een selecte groep van ingewijden. Tenzij men aan de hulpverlening een bovennatuurlijke dimensie wil toevoegen en zich schaart achter de uitspraak credo quia absurdum (‘Ik geloof omdat het onmogelijk is’). Maar daarmee bedoelde de theoloog Tertullianus volgens mij iets heel anders.
Noten
1. MPS wordt veroorzaakt door trauma’s die individuen in hun kinderjaren hebben opgelopen. Volgens de achterliggende theorie kan dit zulke ernstige gevolgen hebben dat de persoon niet meer in staat is normaal te functioneren. Ten einde te overleven, scheidt men de herinnering aan de traumatische ervaring via het dissociatie-mechanisme af van het bewustzijn. De gedissocieerde herinneringen kunnen zich op later leeftijd echter weer manifesteren via een gedaanteverwisseling van de individu: is zij op het ene moment een lieftallige vrouw, het volgende moment is ze een moordzuchtige maniak. Deze opvatting is in therapeutische kringen overigens omstreden.
2. Daarin staan de Jonkers niet alleen. Volgens een Nederlandse autoriteit op MPS-gebied heeft Justitie Oude Pekela ‘in de doofpot gedaan’. Deze therapeut zou beschikken over inside-informatie van de politie als zou een compositietekening bestaan van een belangrijke verdachte in deze zaak. Navraag van Dhr. Nienhuys van Skepsis bij de betreffende instanties leerde echter dat daar nooit sprake van is geweest. De therapeut, hiermee door Nienhuys schriftelijk geconfronteerd, heeft niet gereageerd. Ook weigerde hij mij telefonisch over deze zaak te woord te staan.
3. Van de overige vijf sprekers hebben Kluft, Sachs en Frazer hun standpunten geformuleerd via de media en/of publicaties. Loewenstein en Hornstein hebben zich minder geprofileerd, maar zijn volgens informatie van Mulhern betrokken bij de behandeling van SRA-patiënten. Daarvan bestaat geen eenduidige definitie: niet iedere SRA-behandelaar is in gelijke mate overtuigd van de samenzweringsgedachte.
4. Geciteerd met goedvinden van Nienhuys, en Van der Hart had op geen enkele wijze aangegeven dat hij die correspondentie als vetrouwelijk beschouwde. Het MGv zag overigens af van plaatsing.
Lees ook de artikelen over Satanisch Ritueel Misbruik van dr. Tjalling A. Beetstra, gebaseerd op zijn proefschrift:
Geen paniek – satanisch ritueel misbruik in Nederland (2010)
Morele paniek in de VS – de angst voor satanisch ritueel misbruik (2010)
Satanisme in de Bijlmer
Overigens heeft de EO niet gewezen op de Church of Satan van de Amerikaan Anton Szandor LaVey en het inmiddels failliete Nederlandse filiaal, de Amsterdamse Satanskerk. Ontstaan in de counter-culture van de jaren ’60 in San Francisco, staat voor LaVey en zijn handjevol aanhangers het hedonisme centraal: doe waar je zin in hebt, zolang het ander maar niet schaadt. De enige verwijzing naar het sanctioneren van geweld zou men kunnen distilleren uit het vijfde gebod in LaVey’s ideologische leidraad, The Satanic Bible: ‘Satan betekent wraak, in plaats van de andere wang toekeren’ als tegenculturele variant op Lucas 6:29.
Indachtig het Leitmotiv van de oprichter lag het accent volgens een voormalig werkneemster van de toenmaals aan de Amsterdamse wallen gevestigde onderneming hoofdzakelijk op de seksuele bevrediging van de cliëntèle. Na het faillissement heeft zij op kleinschaliger niveau getracht de cultus nieuw leven in te blazen door meer aandacht te besteden aan de bovennatuurlijke component. In haar door wierook bedwelmde flatje in de Bijlmermeer voerde ze in haar rol van hogepriesteres van tijd tot tijd de Zwarte Mis op, waarin de zogenaamde ‘evocatie’ centraal stond. De deelnemers dienden dan een wens of vervloeking uit te spreken, na eerst via magische formules in contact gekomen te zijn met Satan. Na afloop van de Mis genoot men in een ontspannen sfeer nog wat na met het drinken van de rituele Mezcal, een koppige Mexicaanse likeur.
De aanhang bleef beperkt tot een gepensioneerd gemeenteambtenaar, twee jonge belangstellenden ‘in het occulte’ en ondergetekende in de onderzoekersrol van de participerende observatie. Tijdens de recrutering – een advertentie in de Volkskrant en een soort ballotage-gesprek – werd via een stencil te kennen gegeven dat ‘wanneer u mocht denken dat tijdens rituelen kinderen, maagden, honden en of katten worden geofferd ik u helaas moet teleurstellen’. Uit een tweede stencil dat de deelnemers kregen thuisgestuurd zou de selectieve waarnemer een verwijzing naar het hedonistische kernthema kunnen bespeuren. Van de volgelingen werd namelijk verwacht dat ze, behalve het schenken van een donatie, zich ‘dienen te voorzien van rituele kleding in de kleur zwart, rood en zilver waaronder men echter naakt diende te zijn’. Met uitzondering van de Hogepriesteres bleek de animo voor deze uitmonstering echter uitermate gering. Voor zover ik weet zijn de activiteiten na enkele maanden gestopt.
Literatuur
Boon, S.A., en O. van der Hart, Dissociëren als overlevingsstrategie bij fysiek en seksueel geweld. Trauma en dissociatie 1. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 43(11), p.1197-1207 (1988a).
idem. Het herkennen van dissociatieve stoornissen, in het bijzonder de multiple persoonlijkheid. Trauma en dissociatie 2. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 43(11) p.1208-1225 (1988b).
idem. De behandeling van de multiple persoonlijkheidsstoornis. Trauma en dissociatie 3.’ Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 44, 12, p.1283-1299 (1989).
Jonker, F., en P.Jonker-Bakker, Experiences with ritualist child sexual abuse: a case study from The Netherlands. Child Abuse & Neglect, 15 (3), p.191-196 (1991).
Kluft, R.P., On giving consultations to therapists treating MPD. Dissociation, 1 (3), p.23-29 (1988).
Matzner, F.J., Does Satanism Exist? (Letter to the Editor). J. Am. Acad. Child Adolesc. Psychiatry, 30(5), p.848 (1991).
Mulhern, S., Satanism and Psychotherapy: A Rumor in Search of an Inquisition. In: J.T.Richardson et al. (eds.) The Satanism Scare, p.145-172.
Nurcombe, B., and J.Unützer, The Ritual Abuse of Children: Clinical Features and Diagnostic Reasoning. J. Am. Acad. Child Adolesc. Psychiatry, 30(2) p.272-276 (1991).
Putnam, F.W., Commentary. The Satanic Ritual Abuse Controversy. Child Abuse & Neglect, 15(3), p.175-179 (1991).
Richardson J.T., J.Best and D.G.Bromley (eds.) The Satanism Scare. Aldine de Gruyter, New York, 1991.
Rossen, B., en J. Schuijer (red.) Het seksuele gevaar voor kinderen. Swets & Zeitlinger, Lisse, 1992.
Sachs, R.G., et al. Patients Reporting Ritual Abuse in Childhood: A Clinical Syndrome. Report of 37 Cases. Child Abuse and Neglect 15(3), p.181-189 (1991).
Victor, J.S., Satanic cult ‘Survivor’ stories. Skeptical Inquirer 15(3) (1991).