Tweehonderd jaar homeopathie
door Rob Nanninga
In 1796 publiceerde Samuel Hahnemann zijn bekende similiaregel, die stelt dat ziekteverschijnselen kunnen worden bestreden door een middel toe te dienen dat bij gezonde mensen gelijksoortige verschijnselen oproept. Op het Skepsis-congres in Amersfoort werd duidelijk waarom de medische wetenschap dit homeopathische principe nooit heeft erkend. Maar er was ook een huisarts die uitlegde waarom hij het desondanks toepast.
Stel dat u last heeft van een verkoudheid die ‘s morgens tegen een uur of tien aanzienlijk verergert. Uit uw neus komt zeer veel waterig vocht, u ruikt bijna niets meer en u voelt zich ook wat huilerig. In dat geval kunt u wellicht geholpen worden door het middel Natrium Muriaticum D12. Bij mijn plaatselijke apotheek betaalde ik ƒ14,95 voor een flesje met 25 ml van dit middel.
U kunt de kostbare vloeistof zelf in overvloed bereiden met behulp van een flesje Natrium Muriaticum D1. Neem 10 ml van deze vloeistof en voeg er 90 ml alcohol aan toe. Nu even krachtig schudden in verticale richting (dat heet potentiëren) en u beschikt over 100 ml Natrium Muriaticum D2. Daar kunt u vervolgens een liter D3 van maken. En zo kunt u doorgaan tot u uiteindelijk een miljard liter Natrium Muriaticum D12 in uw bezit heeft, waarmee u 40 miljard flesjes kunt vullen.
Ook dat eerste flesje oertinctuur (D1) hoeft u niet aan te schaffen, want Natrium Muriaticum is niets anders dan keukenzout. De eerste decimale verdunning kan eenvoudig worden bereid door één gewichtsdeel zout in negen gewichtsdelen gedistilleerd water op te lossen.
Koortsachtig
De huisarts C.P. van der Smagt, die een zeer lezenswaardig boekje over homeopathie schreef (Skeptische Notities 6), vertelde op het Skepsis-congres dat Samuel Hahnemann bij voorkeur de potentie C30 gebruikte (dat is even sterk verdund als D60). Hij vroeg zich af waarom homeopathische fabrikanten vaak zulke grote kruidentuinen hebben. Eén druppel van een bepaalde oertinctuur lijkt ruim voldoende om de gehele wereldbevolking tot het einde der tijden te voorzien. Het is duidelijk dat er bij de bereiding van hoge potenties veel gepotentieerde alcohol overblijft. De afdeling productinformatie van VSM vertelde mij dat deze onder meer aan de verfindustrie wordt doorverkocht.
Van der Smagt beschreef hoe Hahnemann de similiaregel ontdekte door kina in te nemen. Dit middel werd in zijn tijd met succes toegepast tegen de wisselkoortsen die bij malaria optreden. Tegenwoordig weten we dat het werkzaam is omdat het de malariaparasiet doodt. Hahnemann meende dat hij zelf gedurende een paar uur malaria-achtige koortsverschijnselen kreeg. Hij concludeerde dat kina blijkbaar een kunstmatige ziekte oproept die de gelijksoortige natuurlijke ziekte kan verdringen.
Hahnemann en zijn volgelingen namen allerlei stoffen in om na te gaan welke symptomen die bij hen teweegbrachten. Deze stoffen werden vervolgens in gepotentieerde vorm toegediend aan patiënten met een overeenkomstig klachtenbeeld. Op zich was dit een prijzenswaardige poging om de geneeskunde een empirische grondslag te geven. Hahnemann zag met recht geen heil meer in aderlatingen, purgeringen, darmspoelingen en andere kwellingen die in zijn tijd populair waren. Hij gebruikte echter geen objectieve onderzoeksmethoden, zodat zijn geneesmiddelenproeven geen waarde hebben. Zijn proefpersonen wisten welk middel ze innamen en alle symptomen die zij rapporteerden (waaronder veel van psychische aard) werden zonder meer aan het middel toegeschreven. Onafhankelijke onderzoekers konden zijn resultaten niet bevestigen. Zo staat het inmiddels vast dat gezonde mensen zelden koortsachtige verschijnselen krijgen als ze kina innemen. Waarschijnlijk was Hahnemann overgevoelig voor kinine, het werkzame bestanddeel van de kinabast.
De immateriële krachten die hij probeerde te manipuleren, pasten bovendien al spoedig niet meer binnen de natuurwetenschappelijke geneeskunde. Het leek steeds minder aannemelijk dat de innerlijke geneeskracht van een middel kan worden vrijgemaakt en overgedragen aan een oplosmiddel door het schokschuddend te verdunnen. De cardioloog A. de Neeling, evenals Van der Smagt lid van de Medische Werkgroep van Skepsis, gaf op het congres een overzicht van de ontwikkelingen in de medische wetenschap die de homeopathie uit het zicht deden verdwijnen.
Bijwerkingen
Gelukkig hadden de organisatoren ook een prominente vertegenwoordiger van de homeopathie uitgenodigd, de huisarts H.G. Bodde, die vele jaren voorzitter was van de homeopathische artsenvereniging. Sinds enkele jaren is hij verbonden aan de Vrije Universiteit, waar hij medische studenten met het homeopathische gedachtegoed ‘besmet’. Met de nodige humor maakte Bodde al snel duidelijk dat hij geen sektarische aanhanger van Hahnemann wil zijn. Het similiabeginsel is hem niet heilig en hij bekende dat de homeopathie ‘een wat diverse zaak is’: ‘Als je een patiënt naar tien homeopaten stuurt, krijgt hij twintig verschillende middelen voorgeschreven.’
Volgens Bodde hebben veel patiënten een voorkeur voor homeopathie omdat ze geloven dat het een natuurlijke geneeswijze is. Ze verlangen naar iets dat niet zo gevaarlijk is als die griezelige medicijnen waar je van die enge bijsluiters bij krijgt. Bodde vertelde dat hij dit soort angsten probeert te relativeren door zijn patiënten voor te houden dat ze waarschijnlijk meteen weer in de baarmoeder zouden zijn teruggekropen als ze bij hun geboorte de bijwerkingen van het leven op een bijsluiter hadden meegekregen.
In zijn praktijk maakt Bodde hoofdzakelijk gebruik van reguliere behandelmethoden. Hij maakt pas een uitstapje naar de homeopathie wanneer hij te maken heeft met klachten die niet spontaan genezen, die reguliere behandelmethoden hebben getrotseerd, die al langere tijd bestaan en geen aanwijsbare oorzaken hebben. Dit geldt bijvoorbeeld voor patiënten met astmatische klachten, chronische huidaandoeningen, depressieve klachten of een steeds terugkerende migraine. Bodde verklaarde dat hij waarschijnlijk ongeveer twintig procent van deze patiënten met homeopathie kan helpen, al heeft hij dat nooit precies nageteld.
Bodde erkende dat hij niet weet hoe homeopathie werkt: ‘Misschien vindt er een soort transformatie plaats door al dat geschud en komt er iets nieuws uit, een informatieve prikkel die voor het biologisch organisme herkenbaar is. Er ontgaat ons een heleboel als we alleen naar materiële processen kijken. Je kunt niet alles materieel verklaren. Gedachten zijn onzichtbaar, maar hebben toch een enorme invloed op de gezondheid.’
Psychische factoren
Deze laatste uitspraak sloot aan bij de lezing van J. van Noordwijk, emeritus hoogleraar Farmacologie en voorzitter van de Medische Werkgroep van Skepsis. Hij betoogde dat gedachten inderdaad lichamelijke veranderingen kunnen bewerkstelligen. Homeopaten besteden gemiddeld ruim twee keer zoveel tijd aan hun patiënten als een gewone huisarts. Ze geven de patiënt de indruk dat ze begrijpen wat er met hem aan de hand is en dat ze hem echt kunnen en willen helpen. Ook de onbewuste signalen die zij in de vorm van lichaamstaal uitzenden, kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. De patiënt voelt zich hierdoor minder gespannen en dat kan een gunstige invloed hebben op zijn immuunsysteem.
Een nadeel is dat de patiënt afhankelijk wordt van medische hulp. Van Noordwijk zou liever zien dat patiënten gebruik leren maken van subjectieve technieken die hun gezondheid kunnen verbeteren. Zo kan stress onder meer worden verminderd door middel van ontspanningsoefeningen. Het is belangrijk dat patiënten het gevoel krijgen dat ze hun lichaam en hun ziekte beter leren kennen en beheersen, waardoor hun zelfvertrouwen toeneemt en hun stemming verbetert.
Ook in de forumdiscussie kwam dit thema aan de orde. De psychologe N. van der Zouwe, die een proefschrift schreef over het gebruik van alternatieve geneeswijzen bij kankerpatiënten, constateerde dat deze patiënten gekenmerkt worden door een interne beheersingsoriëntatie. Ze hadden geen onrealistisch hoge verwachtingen van de therapie, maar voelden zich aangesproken door de gedachte dat ze hun eigen weerstand konden verhogen door op een actieve manier met hun ziekte om te gaan. Er is echter nog maar betrekkelijk weinig onderzoek gedaan naar de vraag hoe psychische factoren het herstel kunnen bevorderen, want het is moeilijk om deze factoren te isoleren en causale relaties te leggen.
Van der Zouwe vond dat huisartsen beter moeten leren omgaan met psychische klachten, waarvan jaarlijks ongeveer een kwart van de bevolking last heeft. Dat vereist de nodige communicatieve vaardigheden. Aan de andere kant moeten de patiënten ook wat realistischer verwachtingen krijgen van wat de arts aan zulke problemen kan doen. Het is voor beide partijen gemakkelijker de psychische problemen terug te voeren op lichamelijke klachten en een medische oplossing te zoeken voor een niet-medisch probleem. Van der Smagt merkte daarbij op dat vooral homeopaten geneigd zijn hun patiënten altijd een recept voor te schrijven. De patiënten worden naar zijn oordeel geschaad doordat ze vaak ten onrechte het idee krijgen dat ze ziek zijn. En patiënten die werkelijk ziek zijn, lopen eveneens schade op omdat ze geen effectieve behandeling krijgen.
Casuïstiek
Tijdens de forumdiscussie onder leiding van de klinisch epidemioloog Jos Kleijnen kreeg Bodde een aantal kritische vragen uit de zaal te verwerken. Tot teleurstelling van Cees Renckens, voorzitter van de Vereniging tegen de Kwakzalverij, hadden die niet tot gevolg dat hij al spoedig ‘in de touwen hing’. Dat was volgens Renckens te danken aan ‘de elastische wijze waarop collega Bodde de homeopathie interpreteert, de innemende en humoristische manier waarop hij de vragen beantwoordt en de niet-polariserende sfeer die de bijeenkomsten van Skepsis altijd zo kenmerkt’.
Renckens probeerde de discussie wat aan te scherpen door Bodde te verwijten dat hij VU-studenten misleidt met casuïstiek, zonder zich te kunnen beroepen op degelijk onderzoek met grote groepen patiënten: ‘Uw patiëntendemonstraties maken op jonge studenten een enorme indruk. Die gaan erin als Gods Woord in een ouderling, terwijl u sowieso een kans van zeventig procent heeft dat de patiënt een maand later is opgeknapt. En die andere dertig procent kunt u verklaren door te beweren dat u niet het goede geneesmiddel heeft gekozen. Ik verwijt u dat u de jeugd misleidt en dingen voorspiegelt die u niet waar kunt maken.’ Bodde was echter van mening dat hij de homeopathie altijd zeer relativerend introduceert. ‘Ik demonstreer elk jaar maar één life-patiënt en daar staat tegenover dat ik één college vrijmaak voor de Vereniging tegen de Kwakzalverij. Collega Van der Smagt zal daar dit jaar weer aan bijdragen, waardoor de misleiding kan worden opgeheven.’
Bodde bekende dat hij inderdaad veel waarde hecht aan casuïstiek. Als voorbeeld noemde hij een patiënte met ichthyosis (schubziekte) die door een dermatoloog naar hem was doorverwezen. Na een eerste mislukte poging probeerde hij het met Graphites C30. En zowaar, de vrouw genas na een week of zes en bracht hem als blijk van dank een grote taart. Het was de meest frappante genezing die hij in zijn carrière had meegemaakt. Ook de op het congres aanwezige skeptici konden er geen verklaring voor leveren. Na afloop vond ik in de literatuur een veel ernstiger geval van ichthyosis dat met behulp van hypnose zou zijn genezen (British Journal of Medicine, 23 augustus 1952). Bovendien sprak ik de dermatoloog Jannes van Everdingen, die niet wou uitsluiten dat ichthyosis in een enkel geval spontaan kan verdwijnen. We hoeven dus niet meteen aan te nemen dat de C30-potentie, die geen enkel deeltje grafiet meer bevatte, de genezing heeft bewerkstelligd.
De Medische Werkgroep van Skepsis presenteerde op het congres een nieuwe Skeptische Notitie over homeopathie [sinds 2014 als pdf gratis te downloaden], waaraan zeven werkgroepleden een bijdrage leverden. In de bundel staat onder meer een lang artikel van Jan Willem Nienhuys, waarin de klinische proeven die met homeopathie zijn gedaan, kritisch worden geëvalueerd.