Niet opsluiten, maar opvoeden!

Proefschrift over rijksjeugdinrichting Den Engh

door Ana van Es – Skepter 17.4 (2004)

De heropvoedingsmethode van rijksjeugdinrichting Den Engh boekt resultaat. Dat beweert directeur Arjen Jonker al jaren. Onlangs promoveerde hij op zijn eigen succesverhaal.

ARJEN Jonker houdt van grote verbanden. Zijn onlangs verschenen proefschrift Niet opsluiten maar opvoeden ziet hij als een schets van ‘de oude gemeenschapszin’ die naar zijn mening te veel wordt ondergesneeuwd door ‘juridische, egocentrische, psychiatrische en deductieve’ tendensen in de huidige samenleving. Maar zijn proefschrift is toch vooral een wijdlopige evaluatie van de aanpak van rijksjeugdinrichting Den Engh. Jonker is daar sinds ongeveer tien jaar directeur.

Den Engh herbergt ongeveer honderdtachtig jongens tussen de elf en drieëntwintig jaar oud. De meesten zijn zwakbegaafd. Ze worden in Den Engh opgesloten in het kader van een civielrechtelijke kinderbeschermingsmaatregel, omdat ze kampen met ernstige gedragsproblemen, of via een strafrechtelijk behandelprogramma, omdat ze ernstige delicten hebben gepleegd. Vanaf september 1997 zette Den Engh de individuele behandeling overboord. Sindsdien worden de jongens groepsgewijs heropgevoed via de zogenaamde ‘Sociogroepsstrategie’.

Met succes, aldus Jonker in contact met de media en andere geënteresseerden. Na vrijlating uit Den Engh zouden minstens negen op de tien jongens op het rechte pad blijven. Als onderbouwing verwees Jonker nogal eens naar een geheimzinnig intern onderzoek (Van Es, 2004). Niet erg hoopgevend was de uitgelekte evaluatie (‘strikt vertrouwelijk’) van het Project Overstag. In het kader van dit project worden vermeende raddraaiertjes uit Amsterdam in Den Engh opgesloten. Jonker (2003) keek hoe het hen na vrijlating vergaat. Zoals bij de zestienjarige M. ‘Gesproken met Tante: het gaat goed met M., woont nu definitief in KTC (kamertrainingscentrum, red.), gaat naar school. Zij heeft de indruk dat het i.h.a. goed gaat.’ Conclusie: met M. gaat het goed. Net als met vijftien van de twintig andere jongens, bleek na nog wat rondbellen.

Wederzijds belang

Gelukkig blijft Jonker niet steken in intern onderzoek. In september 2001 begon de rijksuniversiteit Groningen aan een langlopende evaluatie van de heropvoedingsmethode. Het proefschrift van Jonker maakt deel uit van deze evaluatie en heeft verschillende voordelen boven eerdere succesmeldingen. Ten eerste is het gewoon in de boekwinkel te koop. Verder worden er geen tantes gebeld, maar bevat het serieuze onderbouwing. Helaas wil dat niet zeggen dat er niets aan schort.

‘Het is geen sinecure om een proefschrift te schrijven wanneer men in de klinische praktijk staat’, zei een van Jonkers opponenten tijdens de promotie. Over de onafhankelijkheid van het proefschrift is dan ook nogal wat te doen geweest. Het beeld van de slager die zijn eigen vlees keurt, dringt zich natuurlijk op. Maar volgens Jonker valt dat mee. Vragenlijsten en tests heeft hij door een onafhankelijke onderzoekster laten afnemen.

Daarmee zijn de problemen echter niet van de baan. In mei 2004 uitte hoogleraar jeugdcriminologie Josine Junger-Tas in het VPRO-radioprogramma Argos kritiek op de innige verhouding tussen de bedenkers en uitvoerders van het heropvoedingsprogramma. De promotor van Jonker is namelijk een oude bekende: hoogleraar orthopedagogiek Ko Rink. En lid van de begeleidingscommissie is bijzonder hoogleraar orthopedagogiek Tjalling Zandberg. Rink en Zandberg schreven in 1997 het boek Opvoeden en behandelen op Den Engh. Dat was een blauwdruk voor de heropvoedingsmethode die de jeugdinrichting hanteert. Sinds vier jaar leidt Rink de evaluatie van diezelfde methode. Dat vond professor Junger-Tas ’tegen alle regels’ van goed wetenschappelijk onderzoek.

Hoewel Rink nog steeds als hoogleraar werkzaam is, verhuisde hij een deel van zijn onderzoeksactiviteiten in september 1998 naar de Stichting Jongeren en Sociale Limieten, kortweg Stichting JSL. De stichting houdt zich bezig met Rinks levenswerk: het ontwikkelen van een test die criminele geneigdheid zou meten, de Attitudeschaal Sociale Limieten (ASL). Een visitatiecommissie oordeelde vier jaar geleden dat dit onderzoek moeizaam van de grond komt (Vereniging Nederlandse Universiteiten 2001, p. 38).

De ASL is nog experimenteel, maar wordt al wel gebruikt bij de evaluatie van de heropvoedingsmethode van Den Engh. De co-promotor van Arjen Jonker, Henk Lutje Spelberg, zit in de begeleidingscommissie van dit onderzoek. Volgens onderzoeker Christine Boersma (2003, p. 3) gaat het overigens ‘vooral om een onderzoek naar de validiteit van de ASL’ en wordt Den Engh alleen zijdelings meegenomen. Boersma schrijft in dit verband expliciet over een ‘wederzijds belang’ van zowel de Stichting JSL als Den Engh. Den Engh draait bovendien op voor de kosten. Maar Jonker ziet dat niet als een probleem. ‘Er is geen enkele binding. Onderzoek moet natuurlijk wel worden bekostigd’, zei hij in een interview met het bulletin van de Nederlandse Vereniging voor pedagogen en Onderwijskundigen (NVO), september 2004.

Vormfout

Ook inhoudelijk valt er wel wat af te dingen. Hoe zit het bijvoorbeeld met het succes van Den Engh? De bewoners worden opgenomen in groepen van twaalf. Officieel kan Den Engh geen invloed uitoefenen op toewijzing van nieuwe bewoners, maar soms haalt Justitie de hand over het hart. Jonker (2004, p. 209) schrijft over ‘beïnvloeding in beperkte mate’. Er kan dus selectie vooraf plaatsvinden. Maar volgens Den Engh zou het alleen gaan om het beperken van leeftijdsverschil en intelligentieverschil. Na afloop van het heropvoedingsprogramma worden de jongens in principe alle twaalf tegelijk weer vrijgelaten. De vrij bescheiden onderzoeksgroep van Jonker bestaat uit zes groepen (tweeënzeventig jongens) die een tot drie jaar geleden Den Engh hebben verlaten. Volgens Jonker zijn deze groepen willekeurig gekozen. Of dit inderdaad het geval is, valt niet meer na te gaan. De opnamedata van de onderzochte groepen noemt hij namelijk niet. In het kader van anonimisering, zegt hij zelf.

Overigens doen niet alle 72 jongens aan het onderzoek mee. Maar liefst 26 (ruim eenderde) vallen er uit. Vijf van hen moeten langer in Den Engh blijven, omdat ze een ernstig delict hebben gepleegd of niet terug kunnen naar huis. Dertien zijn tegen de zin van Den Engh vrijgelaten (al dan niet ‘wegens vormfout’) of overgeplaatst. Vier werden pas later in de heropvoedingsgroep geplaatst en doorliepen dus niet het hele traject. En nog eens vier zijn voortijdig weggelopen. Met de 46 resterende oud-bewoners springt Jonker keurig om. Hij kijkt in de databank van Justitie of de jongens binnen een jaar na vrijlating opnieuw worden verdacht van het plegen van een misdrijf. Dat is bij slechts negen procent (vier van de zesenveertig) het geval.

Negen procent recidive na een jaar. Wat betekent dit nu? Een prachtig resultaat? Dat weten we niet, want Jonker heeft geen controlegroep. Hij vreest protest wanneer hij zijn pupillen splitst in een groep die meedraait in het heropvoedingsprogramma en een groep die alleen maar wordt opgesloten. Blijkbaar ziet hij het bij voorbaat als een nadeel wanneer jongens niet aan de experimentele heropvoeding kunnen deelnemen.

Om niet met lege handen te staan, gebruikt Jonker wel ander vergelijkingsmateriaal. Hij verwijst naar de recidivestudie van Van der Heiden-Attema en Wartna (2000). Deze medewerkers van het onderzoeksbureau van Justitie volgden 383 jeugdige gevangenen na vrijlating. Dertig procent van deze groep kwam binnen een jaar weer in aanraking met Justitie. Jonker wijst erop dat zijn eigen onderzoeksgroep alleen bestaat uit jongens en dat ze iets vaker strafrechtelijk worden geplaatst, in plaats van via een kinderbeschermingsmaatregel. Dat verhoogt de kans op recidive. Daarom schat Jonker dat minstens 38,4 procent van de oud-bewoners van Den Engh binnen een jaar na vrijlating opnieuw zal worden verdacht van het plegen van een misdrijf. Dit geschatte percentage plaatst hij tegenover zijn werkelijke recidivepercentage: negen procent.

Niet-regulier vertrek

De boodschap is duidelijk, maar gaat helaas niet op. Een vergelijking met het onderzoek van Van der Heiden-Attema & Wartna is op twee punten namelijk in het voordeel van Jonker. Normale jeugdgevangenissen proberen vermoedelijk geen invloed uit te oefenen op de jongeren die zij toegewezen krijgen. Zoals gezegd, doet Den Engh dat wel. Om na te gaan of de specifieke methode van Den Engh succes heeft, moet je vergelijken met een anderssoortig systeem waarbij invloed wordt uitgeoefend.

Maar het grootste probleem is het verschil in de telling, iets waar Jonker met geen woord van rept. Ook Van der Heiden Attema & Wartna kampen met weglopers en overplaatsingen. Dat noemen zij ‘niet-regulier vertrek’. Deze categorie (minstens vijfendertig procent) komt op een grote hoop bij de groep ‘regulier vertrek’. Ook jongeren die lang vast zitten, worden in beginsel gewoon gevolgd. Op basis daarvan bepalen ze het recidivepercentage van dertig procent na een jaar. Bij medische proeven heet deze methode ‘intention to treat’: ook de uitvallers worden meegerekend, om vertekening door selectie-effecten te vermijden.

Jonker pakt dat zoals gezegd anders aan. De categorie ‘niet-regulier vertrek’ en de jongens die langer moeten blijven (in totaal zesendertig procent) selecteert hij gewoon weg uit de onderzoeksgroep. Zijn negen procent recidive geldt immers alleen voor jongens die het hele heropvoedingstraject afmaken en na afloop direct worden vrijgelaten.

Het is natuurlijk de vraag of het verschil maakt als Jonker zijn onderzoeksgroep niet op deze manier had geselecteerd. Misschien recidiveren de weglopertjes, langverblijvers en vervroegd vrijgelaten jongens wel net zo spaarzaam als de jongens die Jonker in zijn onderzoek meeneemt. Maar daar mag hij niet bij voorbaat vanuit gaan. Daarom is het wat misleidend om de geselecteerde resultaten zomaar te presenteren naast die van een onderzoek waarin wel vrijwel iedereen na vrijlating is gevolgd. Het verschil met de onderzoeksgroep van Van der Heiden-Attema & Wartna is niet meer significant als 15 van de 72 Den Engh-jongens zouden recidiveren (namelijk 4 in Jonkers selectie van 46 en 11 in de overige 26, eenzijdig getoetst, p = 7,2 %).

Als Den Engh inderdaad beter scoort dan gewone justitiële behandelinrichtingen, is dat opmerkelijk. Uit onderzoek naar strafrechtelijke interventies in andere landen blijkt namelijk dat vooral groepsgewijze drill-projecten en boot camps niet effectief zijn (Van der Laan, 2002, p. 972). De aanpak van Den Engh vertoont daar op het eerste gezicht nogal wat overeenkomsten mee (zie kader), al vindt de jeugdinrichting zelf dat zij ‘ontwikkeling van binnenuit’ bewerkstelligt. Mogelijk speelt betere nazorg ook een rol. Den Engh laat de jongens niet gaan voordat zij huisvesting hebben en werk of een opleiding (Jonker 2004, p. 154). Gewone justitiële jeugdinrichtingen doen dat meestal niet. Zij schuiven een uitbehandeld kind door naar een volgende hulpverleningsinstantie, bijvoorbeeld een internaat.

Juist daarom is het jammer dat Jonker zijn resultaten vertroebelt met een ongeschikte vergelijkingsgroep, een niet al te onafhankelijke opzet en mogelijke selectie vooraf. Maar Jonker vindt dat zijn bevindingen aanleiding geven tot ‘voorzichtig optimisme’ (2004, p. 203). Tijdens de promotie hield hij echter een slag om de arm. ‘Ik kan geen hypotheek nemen op de toekomst. Het hoeft niet voor andere groepen te gelden.’

Afgeplakte ramen

Arjen Jonker besteedt in zijn proefschrift weinig aandacht aan de dagelijkse gang van zaken op Den Engh. Nieuwe bewoners krijgen een uniform aan en moeten hun eigen spulletjes – waaronder kleding, foto’s, horloges – inleveren. Meestal wordt de groep daarna opgesloten in een kaal en onttakeld paviljoen met dichtgeplakte ramen. Meubilair ontbreekt. De jongens hebben alleen een matras en slapen elke nacht in een andere cel. Hun dag/nachtritme wordt ontregeld. ‘Tijdens de eerste fases is er geen tijd en dat geeft onverwachte verrassingen en spanningen’, aldus een stafmedewerker tegen de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), najaar 2003.

Ook contact met de buitenwereld is tijdens de eerste periode verboden. Met goed gedrag kan de groep ‘voorrechten’ verdienen, zoals een bed en ander meubilair. Op deze manier krijgen de jongens steeds meer vrijheid en mogen ze bijvoorbeeld ook buiten de inrichting een stage lopen. Maar als één bewoner iets fout doet, krijgt de hele groep straf. Zo’n straf kan bijvoorbeeld bestaan uit het weer verwijderen van bedden (website Den Engh; RSJ 2001, 2002).

Tijdens het verblijf in Den Engh is er geen normaal onderwijs. Alles is gericht op het niveau van de groep. ‘Dat kan betekenen dat een jongen op mavo-niveau een jongen die nog niet kan lezen, lezen moet leren’, aldus de RSJ. Den Engh heeft een speciale regeling gesloten met het ministerie van Onderwijs en hoeft zich daarom niet aan de leerplichtwet te houden (RSJ 2001, 2002). Maar andere aspecten van het regime in Den Engh – verplicht dragen van een uniform, verbod op bezoek, groepsgewijze straffen, opsluiten in kale cellen – zijn in strijd met de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. ‘De nieuwe aanpak brengt met zich mee dat ‘ie aanloopt tegen alle oude regels,’ aldus Jonker vorig jaar in de geheel aan hem gewijde VPRO-reportage De reddende engel. De RSJ heeft de minister van Justitie geïnformeerd over een aantal van deze wetsovertredingen, maar niemand greep in (RSJ 2001; 2002).

Eind april 2004 publiceerde het Utrechts Nieuwsblad een reeks verbijsterende artikelen over Den Engh. Volgens anonieme oud-medewerkers zou de jeugdinrichting een pr-show opvoeren voor journalisten en andere bezoekers. Intern seksueel misbruik, geweld en ontvluchtingen zouden onder de tafel worden geveegd. Een studente die was verkracht door een bewoner van Den Engh, zou een brommer zijn aangeboden als zij geen aangifte deed.

Arjen Jonker deed de beschuldigingen af als ‘riooljournalistiek’ en minister van Justitie Piet Hein Donner sprak aanvankelijk over ‘het recyclen van oude roddels’. Maar een week later verordonneerde Donner toch een diepgaand onderzoek naar de situatie op Den Engh. Dat onderzoek wordt uitgevoerd door de Inspectie Jeugdzorg en was bij het afronden van dit artikel nog niet voltooid. (zie naschrift)

Bronnen

Jonker, A. (2004). Niet opsluiten, maar opvoeden. Utrecht: Uitgeverij Agiel (diss. Rijksuniversiteit Groningen). € 39,95.

Boersma, C.J. (2003). Longitudinaal onderzoek met de Attitudeschaal voor Sociale Limieten (ASL), validiteit en follow-up, eerste jaarverslag, Maastricht: Shaker Publishing.

Es, Ana van (2004). Heikele heropvoeding: Het succes van de Glen Mills School. Skepter, 17(2), 14-17.

Heiden-Attema, N. van der, B.S.J. Wartna (2000). Recidive na verblijf in een JBI, Den Haag: Wetenschappelijk onderzoeks- en documentatiecentrum.

Jonker, A. (2003). Tussentijdse rapportage over het verloop van het Project Overstag (concept), Den Dolder: Den Engh.

Laan, P. van der, A. Slotboom (2002). ‘Wat werkt?’ In: P.J. Van Koppen e.a. (red.), Het recht van binnen: psychologie van het recht, Deventer: Kluwer, p. 947-975.

Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (2001), Verslag van het bezoek aan Rijksinrichting voor Jongens Den Engh d.d. 13 september 2001.

Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (2002). Rijksinrichting voor jongens Den Engh verslag naar aanleiding van het toezichtbezoek op 10 oktober 2002.

Rink, K., T. Zandberg (1997). Opvoeden en behandelen op Den Engh. Groningen: Stichting Kinderstudies.

Vereniging Nederlandse Universiteiten (2001). Assesment of research in Pedagogics and Education. Utrecht: VSNU.

www.den-engh.nl (bekeken op 26 december 2004) [gearchiveerde link]

Naschrift (november 2005)

In het rapport De grenzen van Den Engh concludeerde de Inspectie Jeugdzorg begin 2005 dat Den Engh over het algemeen de belangen van de bewoners respecteert. Het lijkt onwaarschijnlijk dat het slachtoffer van verkrachting (zie boven) een brommer is aangeboden met als doel dat ze haar aangifte zou intrekken. Wel overtreedt Den Engh op meerdere punten de wet, iets dat de Inspectie onwenselijk vindt. Bovendien blijkt uit het rapport dat medewerkers die het niet met het beleid eens zijn, een cursus krijgen aangeboden. Als ze daarna hun kritische mening handhaven, worden ze ontslagen.

In juni 2005 publiceerde het onderzoeksbureau DSP Groep op verzoek van Justitie een kritische analyse van de heropvoedingsmethode in Den Engh. De onderzoekers schrijven onder meer dat het negeren van tientallen jaren empirisch wetenschappelijk onderzoek naar de manier waarop kinderen zich ontwikkelen, geen verdienste is. Volgens de onderzoekers is daarmee nog niet bewezen dat de aanpak van Den Engh niet werkt, maar het staat ook zeker niet vast dat de aanpak wel werkt, want daar is nooit afdoende onderzoek naar gedaan.

Diezelfde maand constateerde Bouke Wartna van het WODC, het onderzoeksbureau van Justitie, drie ernstige methodologische gebreken in het onderzoek van Arjen Jonker. De onderzoeksgroep is te klein, de grote uitval in de onderzoeksgroep lijkt selectief te zijn geweest, wat de lage recidive zou kunnen verklaren en Jonker heeft zijn recidivecijfers mogelijk te vroeg opgevraagd bij de Justitie-administratie, zodat gepleegde delicten nog niet allemaal geregistreerd waren. Het WODC berekent op basis van haar eigen cijfers dat net zoveel ex-bewoners van Den Engh de fout in gaan als bij andere justitiële jeugdinrichtingen het geval is.

Desondanks lijkt er in de Tweede Kamer nog altijd steun te bestaan voor de aanpak van Den Engh. Begin juni, vlak na de publicatie van het DSP-onderzoek, wilde een Kamermeerderheid zelfs dat minister Donner aan Den Engh een experimentenstatus toekent, zodat de jeugdinrichting in het opvoedkundig belang wet- en regelgeving zou mogen overtreden. Minister Donner lijkt daar niet in mee te gaan, maar wil de heropvoedingsmethode ook nog niet beëindigen. Arjen Jonker mag inmiddels niet meer met de media praten. Zijn lobbywerk is overgenomen door de Stichting Vrienden van Den Engh, die willen voorkomen dat deze ‘prachtige methode (…) uit jaloezie en kinnesinne’ zal sneuvelen.

Bronnen

Inspectie Jeugdzorg. De grenzen van Den Engh: Utrecht, eigen uitgave.

Kamerstukken II 2004-2005, 24587, nr. 31.

Heerwaarden, Van, Y., e.a. (2005). Programma-evaluatie van Den Engh; opvoeden en overleven in een groep, Den Haag: DSP Groep.

Timmers, T. (2005). ‘Prachtige methode Den Engh moet blijven,’ Perspectief nr. 7, p. 17.

LAATSTE NIEUWS : DE DEN ENGH METHODE WERKT NIET

28 juni 2006 18:09 – www.nu.nl [gearchiveerde link]

DEN HAAG – De onorthodoxe behandelmethode van de justitiële jeugdinrichting Den Engh leidt er helemaal niet toe dat minder jongeren na vertrek opnieuw een misdrijf plegen. Op de korte termijn zijn de effecten vergelijkbaar met die van de andere jeugdinrichtingen.

Dat bleek woensdag uit onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie. Oud-directeur A. Jonker van Den Engh, die recent werd overgeplaatst naar dat departement, had in 2004 in zijn proefschrift gesteld dat 9 procent van de ex-pupillen binnen een jaar terugvalt in crimineel gedrag. Dat zou uitzonderlijk laag zijn, omdat het bij de andere inrichtingen om ruim 30 procent gaat.

Het WODC komt echter tot andere conclusies. Niet 9, maar 28 procent van de uitgestroomde jongens van Den Engh komt na een jaar weer met justitie in aanraking, omdat ze een misdrijf hebben gepleegd. Drie jaar na vertrek uit Den Engh is het percentage recidivisten (75 procent) hoger dan onder jongeren uit de overige behandelinrichtingen.

Geen succes

Volgens het WODC levert het hernieuwde onderzoek geen aanwijzingen op dat de methode van Den Engh succesvol is in het terugdringen van de terugval. Het recidivepercentage dat Jonker had genoemd, is “niet accuraat vastgesteld”. Den Engh, met vestigingen in Den Dolder en Ossendrecht, is gespecialiseerd in de behandeling van zwakbegaafde ernstig gedragsgestoorde en criminele jongeren.

Het WODC verrichtte het onderzoek op verzoek van minister Piet Hein Donner (Justitie), die de uitkomsten naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Den Engh mag de speciale (her)opvoedingsmethode van hem verder ontwikkelen, maar er is geen aanleiding om nieuwe aanpassingen voor te stellen. Eerder had Donner al gezegd dat bepaalde verbeteringen nodig zijn.

De methode moet ook worden voorgelegd aan een ‘erkenningscommissie’ die sinds vorig jaar augustus beoordeelt of een justitiële behandelmethodiek kan leiden tot vermindering of het voorkomen van recidive.

Uit: Skepter 17.4 (2004)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Ana van Es studeerde in 2006 Nederlands recht aan de Rijksuniversiteit Groningen.