De alternatieve avonturen van minister Colla
door Tim Trachet
Al meer dan een jaar probeert de Belgische minister van Volksgezondheid en Pensioenen Marcel Colla een wettelijke regeling voor ‘niet-conventionele praktijken’ erdoor te duwen, mede dankzij SKEPP nog steeds zonder succes.
Tot nu toe kent België geen wettelijke regeling voor alternatieve geneeswijzen: ze zijn niet erkend en evenmin verboden. In de praktijk kunnen alleen artsen ze beoefenen binnen het kader van hun therapeutische vrijheid. Ze mogen dan uiteraard niets doen dat in strijd is met algemene regels van de geneeskunde. Bijna een kwart van de Belgische artsen gaat wel eens alternatief. Totaal onbevoegde kwakzalvers zijn er uiteraard ook en die worden maar matig vervolgd.
De gestegen populariteit van het alternatieve deed de druk om tot een regeling te komen toenemen. Volgens een in januari 1998 gepubliceerde enquête deed 42% van de bevolking ooit een beroep op een alternatieve geneeswijze (al deed slechts 8% dit ‘meestal’ of ‘altijd’ en 14% ‘zelden’ of ‘eenmaal’ en kon het begrip ‘alternatief’ heel ruim worden genomen). Van de bevolking had 83% geen bezwaar tegen alternatieve geneeswijzen, tegenover 92% voor de wetenschappelijke geneeskunde. Onder de alternatieve genezers is de homeopathie het populairst. Vrijwel alle apotheken verkopen homeopathische producten en maken er zelfs reclame voor. En steeds meer ziekenfondsen bieden aanvullende verzekeringen aan voor bepaalde alternatieve behandelingen, al blijven die totaal uitgesloten uit de eigenlijke ziekteverzekering.
In het parlement waren al vanuit verschillende hoeken – van de groenen tot het Vlaams Blok – wetsvoorstellen ingediend om tot een regeling te komen. In de zomer van 1997 kondigde minister Colla, een Vlaams socialist (SP), dan ook aan dat hij daarvan werk zou maken. Het was volgens hem nodig om het kaf van het koren – de ernstige genezers van de kwakzalvers – te scheiden, zij het dat hij nooit duidelijk maakte wat er dan met het kaf zou gebeuren. Ook het feit dat nu al negen EU-landen een of andere vorm van regeling kennen, was voor hem een aanzet.
Colla ontvouwde zijn plannen op een door hem georganiseerde ‘Rondetafel van de niet-conventionele geneeswijzen’ (oktober 1997), waar parlementsleden, medici, vertegenwoordigers van de meest uiteenlopende groepjes alternatieve genezers én skeptici aan deelnamen. Hoewel iedereen, van de hevigste rationalist tot de meest exotische kwakzalver, er zijn gemoed kon luchten, werd er niet echt van gedachten gewisseld. Voor de minister lagen de conclusies – en de tekst van zijn wetsontwerp – al op voorhand vast.
De ministerraad liet Colla een paar keer zijn huiswerk overdoen en de Raad van State had zware juridische kritiek, zodat het Wetsontwerp betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen pas in augustus 1998 bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd ingediend.
Marktleiders
Volgens dat wetsontwerp komen alvast vier niet-conventionele praktijken – homeopathie, acupunctuur, chiropractie en osteopathie – in aanmerking voor ‘registratie’ (het woord ‘erkenning’ wordt vermeden omdat dit thuishoort in de terminologie van de ziekteverzekering en vooralsnog is er van terugbetaling door de ziekteverzekering, waar Colla trouwens niet bevoegd voor is, geen sprake). Voor elk van die vier zou een ‘kamer’ worden opgericht die bestaat uit zes beoefenaars van de betrokken praktijk en drie reguliere geneesheren. Boven die vier kamers komt er een paritaire commissie die voor de ene helft uit artsen en voor de andere helft uit beoefenaars van de vier geneeswijzen bestaat. De ‘registratie’ zelf, met bijkomende regels inzake opleiding, kwaliteit et cetera, gebeurt per koninklijk besluit na een advies van de paritaire commissie. De afzonderlijke kamers werken achteraf praktische richtlijnen uit.
Het ontwerp deed nogal wat wenkbrauwen fronsen. De commissie moet in haar advies wel rekening houden met de ‘gezondheidsbevorderende impact’ van de praktijken, maar bewijzen voor de doeltreffendheid worden niet uitdrukkelijk gevraagd. Colla, die niet over veel medische kennis beschikt, had zelf al gezegd dat er voor hem voldoende bewijzen waren… Die paritaire commissie is een vreemde bedoening. Stel je voor dat een commissie die enerzijds uit biologen en geologen en anderzijds uit bijbelfundamentalisten bestaat moet oordelen of de evolutieleer in het onderwijs geoorloofd is. De commissie moet in haar advies rekening houden met de voorafgaande adviezen van de vier kamers, waar de alternatieve genezers een meerderheid zouden hebben. Komt de minister binnen de drie maanden niet tot een advies, dan kan de minister van Volksgezondheid, die hoe dan ook niet aan het advies gebonden is, op eigen houtje een beslissing nemen.
De procedure is een soort institutioneel petitio principii: vier nog te erkennen praktijken werken mee aan de criteria voor hun eigen erkenning. Waarom precies deze vier? Ze worden voorgesteld als de ‘marktleiders’ inzake populariteit, hetgeen niet helemaal klopt (volgens de eerder vermelde enquête ligt fytotherapie beter in de markt dan chiropractie). Een kabinetsmedewerker van Colla liet zich ontvallen dat het de bedoeling was de traditionele Chinese geneeskunde en de antroposofische geneeskunde in het pakket op te nemen, maar uiteindelijk gebeurde dat toch niet. Voor de eerste vanwege het recente schandaal met de Chinese kruiden (zie Skepter, juni 1998), voor de tweede omdat de antroposofie op de ‘lijst van de sekten’ stond (een vreemd argument, want die lijst bestaat officieel niet, zie ook Skepter, september 1997). Hoewel het ontwerp de deur openliet voor andere therapieën maakte Colla duidelijk een onderscheid tussen ‘serieuze’ niet-conventionele praktijken en kwakzalverij, zonder daarvoor evenwel criteria te kunnen geven.
De bevoorrechte positie van deze vier geneeswijzen is wellicht vooral het gevolg van ijverig lobbywerk. Er bestonden opvallend goede betrekkingen tussen Colla’s kabinet (een groepje door Colla zelf gekozen adviseurs) en de organisaties van beoefenaars van de vier, die kosten nog moeite spaarden om politici, ambtenaren en media te overtuigen van hun gelijk. Daarvoor werden zelfs professionele pr-adviseurs ingeschakeld en ‘studiereizen’ georganiseerd. Deze serieuze alternatieve genezers – waarvan velen een medisch of paramedisch diploma hebben – doen hun uiterste best om voor salonfähig door te gaan en niet gelijkgeschakeld te worden met gebedsgenezers, handopleggers en voetmasseerders.
Opvallend was dat er in het wetsontwerp nauwelijks sprake was van enige controle of supervisie door de wetenschappelijke geneeskunde op de geregistreerde praktijken. Zo zou de patiënt die een ‘niet-conventionele zorgverlener’ raadpleegt hiervoor medische gegevens kunnen opvragen bij zijn behandelende arts, zonder de arts te hoeven melden waarvoor die gegevens bestemd zijn! Zoiets zet uiteraard het medisch geheim op de helling, want de ‘zorgverlener’ hoeft geen arts te zijn.
De medische wereld reageerde dan ook negatief. Al vlug kwam er een zware aanval van de Belgische Vereniging van Artsensyndicaten (BVAS, de grootste en meest militante vakorganisatie van artsen) en de Orde van Geneesheren. Hun mening was nogal doorzichtig: alternatieve geneeswijzen moeten niet worden erkend, en als dat toch gebeurt, mogen alleen artsen ze beoefenen. Voor Colla – en een groot deel van de publieke opinie – was het duidelijk dat de dokters gewoon hun monopolie verdedigden. De BVAS geldt immers als dé exponent van een artsenlobby waarmee Colla al meermalen in aanvaring is gekomen en de Orde, officieel een neutraal tuchtrechtelijk orgaan, wordt geregeld verweten te veel de materiële belangen van de artsen in het oog te hebben.
Vergeleken met deze (soms ook persoonlijk geformuleerde) kritiek reageerden de skeptici eerder behoedzaam. SKEPP wees het ontwerp niet als dusdanig af, maar bekritiseerde wel de irrationele argumenten die erachter scholen. Het principe dat de overheid praktijken zonder rationele grondslag een wettelijke status geeft zou de publieke opinie interpreteren als een erkenning van hun waarde. Het plan om voor die praktijken een wettelijk verplichte opleiding in te voeren noemde de skeptische filosoof Etienne Vermeersch zelfs ‘een aanval op het wezenlijkste dat ons nog van de Verlichting rest’.
Slagen onder de gordel
Professor Wim Betz, algemeen secretaris van SKEPP en verantwoordelijke voor homeopathie binnen de Europese Raad van Skeptische Organisaties (ERSO), werd het boegbeeld van de skeptische kritiek. In tientallen voordrachten, interviews, debatten, gesprekken, tot een hoorzitting voor de Kamercommissie voor Volksgezondheid, wees hij op absurditeiten en de gevaren van het ontwerp.
Mede door Betz’ optreden kwam het in de Kamer tot tegenvoorstellen. De CVP-volksvertegenwoordigers Jan Van Erps en Hubert Brouns stelden voor om in principe alle genezers te registreren, zonder onderscheid van geneeswijze, maar onder strenge voorwaarden en verplichtingen. Naar het voorbeeld van de Duitse Heilpraktiker zouden ze een staatsexamen over minimale medische kennis moeten afleggen, voldoende om te weten wanneer een patiënt moet worden doorverwezen naar een reguliere geneesheer. De minister was daar radicaal tegen, omdat ‘serieuze’ alternatieve genezers zo gelijkgesteld werden met ‘kwakzalvers’.
Het werd een gevecht met slagen onder de gordel. Zo werd Betz verweten zelf een mislukte homeopaat te zijn geweest die een ‘anti-campagne’ was begonnen om professor te kunnen worden. Uiteraard was hij ook omgekocht door de farmaceutische industrie. Zeer opmerkelijk was het voortijdig uitlekken van het rapport van het COST B4 onderzoek. Dit Europese project was een metastudie over de doelmatigheid van niet-conventionele praktijken waaraan zowel supporters als skeptici (waaronder Betz) deelnamen. Bedoeling was die punten aan te duiden waarover men het in elk geval eens kon zijn. Op 23 april pakte De Morgen uit met de koppen ‘Alternatieve geneeskunde slaagt voor Europese tests’ en ‘Alternatieve geneeswijzen meer dan ingebeelde wondermiddeltjes’. Ook de radio sprak van ‘wetenschappelijke bewijzen’. Het kabinet van Colla reageerde opvallend snel: ‘Dit eindrapport is een fantastische zaak en bevestigt dat de initiatieven van minister Colla in deze zaak correct zijn’. Het ging evenwel om een zeer eenzijdige interpretatie van het COST B4 rapport door dr. Michel Van Wassenhoven, voorzitter van de Unio Homeopathica. Het rapport, dat overigens niets opzienbarends bevat en zelfs duidelijk zegt dat er geen overtuigende bewijzen zijn, was toen nog niet goedgekeurd. Nog merkwaardiger was dat Van Wassenhovens ‘onthulling’ kwam op het moment dat (naar hij wist) Betz in het buitenland verbleef. Er waren enkele telefoontjes naar Zagreb nodig om het een en ander recht te zetten. Van de kant van Colla werd het eensklaps stil…
De bom barstte nadat op 22 oktober een contactgroep van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek in een lijvig rapport zich tegen het wetsontwerp uitsprak. De groep telde 56 vertegenwoordigers van de beide Koninklijke Academies voor Geneeskunde (Frans- en Nederlandstalig) en alle medische faculteiten van het land (de Vlaming Colla had eerder laten doorschemeren dat de medische kritiek vooral uit het Franstalige landsgedeelte kwam, waar de artsenlobby doorgaans conservatiever is dan in Vlaanderen).
Het kabinet van Colla was er als de kippen bij om de 56 professoren van vooringenomenheid te beschuldigen: deze zoveelste emanatie van de dokterslobby had met een politieke bijbedoeling gehandeld.
SKEPP stelde toen, op initiatief van de Gentse filosoof Johan Braeckman, een open brief aan Marcel Colla op, die ondertekend werd door 19 wetenschappers van uiteenlopende disciplines (maar nu eens uitdrukkelijk geen artsen). De open brief (zie kader) herhaalde de bezwaren tegen het wetsontwerp en stelde Colla’s vreemde gedachtenkronkels aan de kaak. Dit ongewoon initiatief maakte nogal wat ophef. Het kwam tot een debat tussen Colla en Braeckman in de tv-uitzending De zevende dag, waarbij de minister nauwelijks hoffelijk kon blijven. Enkele filosofen voerden in De Morgen zelfs een heuse polemiek over de verhouding tussen wetenschap en politiek.
Colla, die al de reputatie van politiek lichtgewicht had (zijn eerdere plannen om flippo’s in zakjes chips en babyvoeding verplicht in apotheken te verkopen veroorzaakten veel hilariteit, terwijl zijn niet altijd even doordacht beleid vaak tot zware onrust in de gezondheidssector leidde), kon zich met verkiezingen in zicht nauwelijks nog meer gezichtsverlies permitteren. Achter de schermen was hij bereid tot een compromis. Op 27 januari keurde de Kamercommissie, met de steun van de regeringspartijen (christendemocraten en socialisten) en de groenen, een sterk gewijzigd wetsontwerp goed, waardoor de invloed van de alternatieve genezers op de besluitvorming fel wordt afgezwakt. Elke ‘alternatieve’ kamer zal evenveel reguliere artsen als alternatieve genezers tellen en zal alleen met een tweederde meerderheid een geldig advies kunnen uitbrengen. De medici kunnen het advies dus blokkeren. De uiteindelijke beslissing van de minister moet achteraf door het parlement worden goedgekeurd. Verder zal de patiënt een gewone arts moeten raadplegen voordat hij naar een alternatieve genezer stapt, tenzij hij dit uitdrukkelijk en schriftelijk weigert.
Daarmee is het verzet tegen Colla’s plannen niet geluwd. Het medisch geheim blijft op de helling. De deelstaten zouden zich kunnen verzetten tegen de bepalingen inzake de opleiding van alternatieve genezers, want in het federale België zijn alleen zij voor onderwijs bevoegd. Zelfs als het wetsontwerp er voor de verkiezingen van juni door komt en niet betwist wordt om zijn grondwettigheid, zal de procedure zelf een taak voor de volgende minister van Volksgezondheid zijn, want het lijkt weinig waarschijnlijk dat de veelgeplaagde Marcel Colla in een volgende regering nog zijn portefeuille behoudt.
De wetenschap volgens Marcel Colla
(citaten uit de open brief van 19 wetenschappers)
(…) Volgens dit rapport [van de geneeskundige faculteiten en Academies] zijn er momenteel geen goede redenen om de vier geneeswijzen – homeopathie, acupunctuur, chiropraxie en osteopathie – te erkennen. Zowat alle wetenschappelijk verantwoorde studies tonen aan dat hun resultaten ofwel niet overtuigend zijn, ofwel niet verschillen van die van een placebo, ofwel negatief zijn. Bovendien kunnen ze in sommige gevallen zelfs gevaarlijk zijn voor de gezondheid.
Deze conclusies kunnen hard klinken, maar zijn weinig verrassend. Typerend voor de alternatieve geneeswijzen is dat hun werkzaamheid vooralsnog niet of onvoldoende wetenschappelijk is bewezen. (…)
De minister en zijn kabinet – zo blijkt uit krantenartikelen en radioberichten – waren er bijzonder snel bij om de conclusies van bovenvermeld rapport van tafel te vegen. ‘Ze hebben gevonden wat ze zochten. Dit was een doelgericht onderzoek, met een politieke bijbedoeling, geen wetenschappelijk werk’, aldus het kabinet in De Standaard van 22 oktober 1998. In De Morgen van 23 oktober doet de minister er nog een schepje bovenop en beweert hij dat de decanen van de medische faculteiten ‘in de literatuur die passages zijn gaan uitzoeken die hen goed uitkomen’.
Vanaf het begin heeft de minister elke kritiek vanuit medische hoek op zijn wetsontwerp over de alternatieve geneeswijzen afgedaan als een poging van de artsenlobby om de eigen belangen te verdedigen. Gegeven het feit dat álle belangengroepen – ook die van de alternatieve genezers – zichzelf verdedigen, is dat niet helemaal onterecht. Als de minister nu echter gaat suggereren dat alle medische faculteiten en academici samenspannen om de inkomsten van de artsen veilig te stellen, begint zijn argumentatie de vorm aan te nemen van een wel erg vergezochte complottheorie. (…) [D]e bewering van de minister dat medische wetenschappers bepaalde passages uit de wetenschappelijke literatuur verzwijgen [is] een zware beschuldiging. Kan de minister ons uitleggen over welke passages het gaat?
Het rapport pleit niet onvoorwaardelijk tegen erkenning, maar vindt dat zoiets op basis van wetenschappelijk onderzoek moet gebeuren. Een visie die blijkbaar niet helemaal wordt gedeeld door Colla. Toen hij in oktober 1997 zijn voorontwerp van wet voorstelde, vond hij al dat hij niet kon wachten op ‘de uitslag van het zoveelste onderzoek’. Een jaar later zegt de minister zich te willen beroepen op de Europese studie COST B4 (…). Een lovenswaardig standpunt, ware het niet dat de minister hier nogal hard van stapel loopt. In het al vermelde krantenartikel in De Morgen (23 oktober 1998) lezen we: ‘Colla weet zich wel gedekt door een Europese aanbeveling om tot erkenning te komen.’ Vreemd. Ten eerste dringt het Europees parlement aan op erkenning van alternatieve geneeswijzen, maar enkel en alleen als hun werking is bewezen. Wie is hier selectief met passages die hem goed uitkomen? Ten tweede had minister Colla zijn wetsvoorstel reeds klaar nog vóór het COST B4 rapport werd gepubliceerd. Nu we het rapport kunnen inkijken wordt duidelijk dat de conclusies ervan geen erkenning rechtvaardigen. (…)
[D]e problemen in de geneeskunde los je zeker niet op door de eis van wetenschappelijke fundering overboord te gooien. Het wetsontwerp van de minister heeft tot doel vier geneeswijzen te erkennen zonder dat ze hun effectiviteit nog moeten aantonen. (…) Een erkenning zal overigens als gevolg hebben dat de beoefenaars van deze vier alternatieve geneeswijzen niet meer ter verantwoording kunnen worden geroepen. We kunnen ervan op aan dat het dan in koor zal luiden: wat we doen is wetenschappelijk, want door de overheid erkend. De vraag dringt zich dan ook op: wie zal de verantwoordelijkheid op zich nemen voor – voorspelbare – ongelukken? Om een voorbeeld aan te halen dat zich werkelijk heeft voorgedaan: als iemand een homeopathisch middel kiest ter preventie van malaria en vervolgens wordt besmet, wie is dan aansprakelijk?
Ook de selectie van de vier bovengenoemde alternatieve geneeswijzen getuigt van een opmerkelijke willekeur. Waarom deze vier en niet de vele andere alternatieve geneeswijzen? Omdat ze het meest populair zijn? Blijkbaar wel, aangezien minister Colla ze ‘de marktleiders’ noemt. Dat betekent dat we binnenkort ook handoplegging moeten erkennen en reglementeren indien zou blijken dat steeds meer mensen hun soelaas zoeken bij dit soort ‘geneeskunde’. Als populariteit een criterium wordt, dan is het hek helemaal van de dam. Onderzoek wijst trouwens uit dat élke alternatieve geneeswijze zich kan verheugen over een aantal ‘tevreden klanten’. Bovendien willen we erop wijzen dat dé homeopathie, dé acupunctuur, enz., niet bestaan. Welke vorm van homeopathie, acupunctuur, enz., wil de minister erkennen, wetende dat er voor deze ‘geneeswijzen’ geen duidelijke wetenschappelijk gefundeerde normen bestaan? We wensen de minister (en al zijn opvolgers) veel succes toe met het ontwarren van dit – ons inziens onontwarbare – kluwen. Dit neemt niet weg dat alternatieve behandelingsmethoden in de toekomst kunnen worden erkend, maar dan pas vanaf het ogenblik dat er ondubbelzinnig bewijs bestaat voor de werking ervan.
Ondergetekenden (…) maken zich ernstig zorgen over het feit dat een politieke overheid zich uitspreekt over de geldigheid van wetenschappelijk onderzoek. (…)