Het ABO van eten
Het bloedgroepdieet van D’Adamo
door Jan Willem Nienhuys
De boeken van natuurgenezer Peter D’Adamo over het bloedgroepdieet zijn bestsellers. (1) Ze bevatten typische en niet-ongevaarlijke pseudo-wetenschap
In 1996 publiceerde genezer D’Adamo zijn Eat Right 4 Your Type: The Blood Type Diet. In Duitsland alleen al werden 300.000 exemplaren van de vertaling verkocht. Het is in Nederland vertaald als: Het bloedgroepdieet. Behalve dit boek, dat al negen drukken beleefde, verscheen in Nederland ook Het bloedgroepdieet kookboek, dat D’Adamo samen met Catherine Whitney schreef (beide boeken verschenen bij De Kern te Baarn). Andere auteurs publiceerden er nog eens vijf boeken over. D’Adamo beschrijft in zijn werken een revolutionaire theorie over de evolutie van de mens en zijn immuunsysteem, met verstrekkende gevolgen voor de voedingsleer. Hij heeft deze theorie bijeengesprokkeld in de universiteitsbibliotheek van de universiteit van Washington. D’Adamo’s ideeën worden in Nederland aangeprezen door onder meer de arts Johan Bolhuis, en het Medisch Centrum Walborg, waarvan directeur dokter Carel Hoffman zelf drie boeken over dit dieet schreef. (2)
De sleutel tot D’Adamo’s ontdekking lag in het redelijk bekende feit dat verschil in bloedgroep ook verschil in bevattelijkheid voor sommige ziekten met zich meebrengt. Zo zouden mensen met bloedgroep O wat vaker last van maagzweren hebben, en met bloedgroep A wat vaker maagkanker. Volgens D’Adamo hadden de oudste mensen het 500.000 jaar geleden maar moeilijk. Ze hadden een povere gezondheid en waren slecht aangepast aan hun omgeving. Na zo’n 400.000 jaar sukkelen ging het allengs beter, tot aan de komst van de Cro-Magnons, zo’n 40 millennia geleden. Deze Cro-Magnons hadden allemaal bloedgroep O (van Oud, volgens D’Adamo). Ze waren jagers die zich vaak met vlees voedden. Hun gezondheid werd voornamelijk door zweren en ontstekingen bedreigd. Hun bloedgroep paste bij hun levensstijl, en daarom moeten mensen met bloedgroep O een eiwitrijk dieet aanhouden (bij voorkeur mager biologisch scharrelvlees zonder chemicaliën), en ze moeten tarweproducten, zuivel en aardappelen mijden.
Toen de Cro-Magnons circa 20 millennia geleden al het beschikbare wild hadden opgegeten, ontstonden er gemeenschappen van landbouwers met een totaal andere vrijwel vegetarische levensstijl. Door een mutatie verkregen deze een andere bloedgroep, A (van Agrarisch), met bijbehorende ingewanden. Ook hun schedels en gebitten waren anders. Omdat deze landbouwers veel dichter op elkaar leefden, en resistenter voor infectieziekten als cholera, pest en pokken waren, ‘veranderden stedelijke geïndustrialiseerde gemeenschappen snel in groep A.’ (p. 35) Met bloedgroep A en de bijbehorende gevoelige maag ben je bij uitstek geschikt voor een vegetarisch dieet (maar zonder aardappelen). De A-mensen zijn nogal stressgevoelig, en krijgen relatief veel kanker en ziekten van hart en bloedvaten.
Sommige van deze A-landbouwers gingen zwerven en trokken van Afrika naar de hooglanden van de Himalaya en daar ontstond een nieuwe mutatie, namelijk bloedgroep B (Balans, alweer volgens D’Adamo). Ook deze veehoudende volkeren hadden een immuunsysteem dat aan hun levensstijl was aangepast. Daarom zijn de B’s de enigen die goed tegen zuivel kunnen. Biochemisch gezien is dat omdat een deel van het melksuikermolecuul deel is van het B-antigeen. De B’s moeten echter afblijven van kip; geiten of beter schapen zijn wel goed voor ze.
Volgens D’Adamo is bloedgroep AB een recente verschijning. Toen in de Middeleeuwen oosterse horden West-Europa binnendrongen, ontstond daar door vermenging AB, de moderne synthese. Bloedgroep AB is de perfecte metafoor voor het moderne leven: complex en wisselvallig.
De lijsten van wat wel en niet goed is voor diverse bloedgroepen zijn bijzonder uitvoerig. Het is voor iedereen ongezond om varkensvlees, gerookte zalm, blauwe kaas, ijs, zwarte olijven, witte peper en frisdrank te nuttigen, en kruidenthee van Chinese rabarber wordt ook voor iedereen afgeraden. Daarentegen is kalkoen neutraal (‘voedzaam’) voor iedereen behalve voor de AB’s voor wie dit Amerikaanse hoen zelfs geneeskrachtig is. Het Thanksgiving dinner is dus niet in gevaar. Olijfolie is ‘heilzaam’ voor iedereen. Alle bloedgroepen hebben echt baat bij kabeljauw, makreel en sardine, maar op bloedgroep O na kan men maar beter afblijven van schaaldieren, ansjovis en paling en de (Amerikaanse) witte steur. Gewone (Russische) steur is daarentegen goed voor bijna iedereen (neutraal voor A), terwijl steureieren oftewel kaviaar juist slecht zijn voor bloedgroep O. Waarom olie op basis van pinda’s slechts verdragen worden door bloedgroep AB is onduidelijk; sojaolie en allerlei smeer-, bak- en braadproducten als margarine ontbreken in de lijst. In Het bloedgroepdieet kookboek heet het dat margarine kankerverwekkend is. Volgens de lijst maakt het nogal uit of je voorouders Afrikaans, ‘blank’ of Aziatisch zijn. Zo moeten Afrikanen met bloedgroep B geheel van zuivel en eieren afblijven, terwijl in die bloedgroep alle Aziaten, van Turkije tot Japan, en van Siberië tot Indonesië wel vijf eieren per week moeten eten voor optimale voeding. Waar personen met zowel blanke als Afrikaanse voorouders zich aan te houden hebben, wordt niet toegelicht.
Het bloedgroepdieet houdt niet alleen de goede gezondheid in stand, maar ziekten verdwijnen ook vaak weer als de zieke zich aan het dieet houdt dat bij zijn of haar bloedgroep past; ook in geval van kanker en aids rapporteert D’Adamo goede resultaten. Behalve adviezen over eten doet D’Adamo zijn lezers nog tal van suggesties aan de hand over de zegeningen van de natuurvoeding, over supplementen en over preparaten zoals echinacea (optimaliseert de antikankerbewaking van het immuunsysteem), zoethout (over drop wordt niets gezegd), ginseng en over de bestrijding van kwalen als hypoglycaemie (zie Skepter, maart 1998) en candidaziekte. Dieet is voor veel personen synoniem met een methode voor gewichtsvermindering, en daar besteedt D’Adamo ook aandacht aan; drie van de zeven Nederlandse boeken over het bloedgroepdieet gaan eveneens over afslanken.
De verschillende bloedgroepen moeten verschillende types lichaamsbeweging cultiveren. De O’s moeten dit als jager uiteraard fanatiek aanpakken, driemaal in de week aerobics voor O, terwijl de andere bloedgroepen typisch twee- tot driemaal per week een uurtje golfen en een half uurtje hatha yoga doen. Om de andere dag een uurtje vechtsport is voor iedereen goed, behalve voor de AB’s.
De verklaring die D’Adamo geeft, berust op twee hoofdgedachten. Volgens D’Adamo hebben de bezitters van bloedgroep O een overactief en die van AB een tolerant immuunsysteem (zie kader). D’Adamo meent dus dat het immuunsysteem voornamelijk bestaat uit de antistoffen tegen de A- en B-antigenen. ‘Je bloedgroep is een krachtige genetische vingerafdruk die je net zo nauwkeurig kan identificeren als je DNA. (…) Je bloedgroep is een … genetische blauwdruk van wie je bent…’ (p. 23-24). ‘Een Afrikaan en een blanke met bloedgroep A zouden bijvoorbeeld bloed en organen kunnen uitwisselen.’ (p. 38)
De lectinen vormen de tweede pijler van D’Adamo’s leer. Lectinen zijn bepaalde eiwitten die in veel soorten voedsel voorkomen, en die als een soort lijm tussen cellen kunnen werken. Deze lectinen kunnen een chaos aanrichten in de darmen: tarwelectinen (gluten) veroorzaken bij bloedgroep O tal van problemen. Ongeveer vijf procent van de lectinen komt onverteerd in de bloedbaan terecht (p. 48) en ze richten daar dan schade aan als ze niet passen bij de antigenen op de bloedcellen. Daarom zijn tomaten en mosselen bijvoorbeeld ongeschikt voor bloedgroepen A en B, maar wonderlijkerwijs kunnen O en AB er weer wel tegen. Als de verkeerde lectinen in het bloed komen, kunnen er op grote schaal verstoppingen ontstaan van de haarvaten, waardoor op de lange duur de nieren en de hersenen verstoppen (p. 301-302); een fout dieet zal dus leiden tot nierinsufficiëntie en dementie. Lectinen zijn overigens niet alleen schadelijk want ze doen ook kankercellen aaneen klonteren, en dan kan het immuunsysteem die gevaarlijke klonters opruimen. Zo bevatten pinda’s kankerbestrijdende lectinen (p. 116) en de lectinen van de gewone wijngaardslak ruimen zieke cellen uit de weg, althans bij AB’s (p. 201).
De verschillende bloedgroepen hebben elk hun zwakke en sterke kanten: de O’s hebben vaak te weinig jodium, veel maagzuur en dus maagzweren, en nogal dun bloed, en een allergische aanleg; de A’s zijn vatbaar voor hartziekten, kanker en diabetes maar ze kunnen ook astma van stress krijgen. De B’s hebben last van auto-immuunziekten en het chronisch vermoeidheidssyndroom (eigenlijk een leverziekte volgens D’Adamo), enzovoorts.
D’Adamo begint zijn boek met een schets van de mystieke en religieuze betekenis van bloed, en hij besluit het werk met een toekomstvisioen waarin een nieuwe bloedgroep C ontstaat die immunologisch zo superieur is, en zo goed opgewassen tegen de problemen van een overbevolkte en vervuilde wereld, dat die als enige zal overblijven.
Pokken
Dit is een nogal uitvoerige samenvatting. Twee woorden zouden ook volstaan hebben: baarlijke onzin. Om te beginnen, het is aannemelijk dat de bloedgroepen van het ABO-systeem al veel langer dan de mensheid bestaan. Bij de grote mensapen komen dezelfde bloedgroepen voor: chimpansees A en O, orang-oetans A, B en AB, gorilla’s een variant op B. Bij planten en dieren komen zowel A- als B-antigenen voor. De A- en B-antigenen zijn ook gevonden in Egyptische en Amerikaans-indiaanse mummies. Merkwaardig genoeg is deze informatie ook te vinden in een hoofdstuk uit een boek (van Boyd en Asimov) uit 1955 dat op D’Adamo’s website www.dadamo.com wordt gereproduceerd.
Lectinen zijn eiwitten. In gezuiverde vorm kunnen ze in een reageerbuis wel bloed laten klonteren. Sommige van die lectinen worden zelfs gebruikt voor bloedgroepbepalingen. Voor zover ze echter niet al door het proces van voedselbereiding hun werking verliezen, dan zorgt het spijsverteringsstelsel daar wel voor. Eiwitten worden in onze darmen ontleed in afzonderlijke aminozuren, en de darmwand laat weinig grote eiwitmoleculen (ketens van aminozuren) door. Alleen de lectinen uit tomaat, pinda en tarwekiemen dringen in meetbare maar overigens onschadelijke hoeveelheden door de darmwand. Als D’Adamo gelijk had, dan zou verkeerd eten net zo dodelijk zijn als een bloedtransfusie met verkeerd bloed. Maar dragers van bloedgroep O (bijna de helft van de West-Europese bevolking) vallen niet stuiptrekkend op de grond na het nuttigen van een broodje ham of kaas. Verder produceert het menselijk lichaam zelf lectinen die kunnen binden aan de ABO-antigenen zonder dat we daar vreselijk ziek van worden!
D’Adamo heeft het in zijn boek helemaal niet over andere bloedgroepen (zie kader). Deze andere bloedgroepen komen (net zoals die van het ABO-systeem) met sterk wisselende frequenties over de wereld voor. Het ligt voor de hand om te vermoeden dat die iets te maken hebben met aanpassingen aan omgevingsfactoren en meer in het bijzonder met afweer tegen micro-organismen. Zo zijn een aantal bloedgroepen geassocieerd met eiwitten die water en glucose door de celwand transporteren. Veel is er echter onbekend, speciaal de verklaring van de wisselende frequenties. In geval van de Duffy-antigenen, die receptoren zijn waaraan de malariaparasiet zich kan vasthechten, kan men zich daar natuurlijk wel wat bij voorstellen.
D’Adamo wijst het extra maagzuur van de O’s aan als de reden dat die meer maagzweren hebben, maar zo simpel is het zeker niet. Dat O’s meer maagzuur produceren lijkt hij uit de lucht te grijpen. Mogelijk hecht de maagzweerbacterie Helicobacter pylori zich gemakkelijker aan O-cellen (Borén et al. 1993, Alper 1993), maar er is ook onderzoek dat dit tegenspreekt of relativeert (Hein 1998, Oberhuber et al. 1997, Umlauft 1996, Hallstone et al. 1994). (3)
Onder Amerikaanse indianen komt B niet of zelden voor, en er zijn onder hen grote verschillen in A-frequentie (veel in het noordwesten, weinig in het zuiden). Men vermoedt dat een onbekende omgevingsinvloed het B-gen heeft weggeselecteerd. Voor de verschillen in A-frequentie worden de ziekten, met name de pokken die de Europeanen met zich meebrachten, als boosdoener aangewezen. Dragers van het A-antigen, dus bloedgroepen A en AB, stierven vaker aan pokken dan niet-dragers. Plaatselijke pokkenepidemieën in de vorige eeuw in India hebben daar bewijzen voor geleverd. D’Adamo beweert overigens (p. 279) dat vooral bloedgroep O vatbaar is voor pokken en dat daardoor de indianen zo massaal aan pokken stierven. Omdat er aan vele of misschien wel alle van de ruim 250 bloedgroepen zulke gezondheidsaspecten zitten zou je van D’Adamo verwachten dat hij ze bij zijn dieet betrekt, maar dat doet hij niet. (4)
Over het verband met kanker weet men maar weinig. De verschillen zijn veelal klein (zie kader). Er is geen algemeen mechanisme bekend dat bloedgroepen met kanker verbindt. Daarom is een gezond wantrouwen tegen dergelijke resultaten op zijn plaats. De normale gang van onderzoek is dat een min of meer toevallig gevonden ‘verband’ ten minste tweemaal door onafhankelijke onderzoekers opnieuw wordt gevonden bij strak opgezette proeven.
Hoe komt D’Adamo aan zijn ideeën? Hij geeft vrijwel geen enkele verwijzing naar onderzoek, en dat is er dan ook niet. Onder medici zijn zijn theorieën onbekend, en in de medische literatuur is er niets over te vinden. In zijn kookboek verdedigt hij zich door heel in het algemeen te wijzen op literatuur over het verband tussen gezondheid en voeding. Maar het gaat hier om bloedgroepen.
Diverse vormen van pseudo-wetenschap zijn volop aanwezig in het werk van D’Adamo. Zo versimpelt hij erop los. Het immuunsysteem wordt teruggebracht tot het ABO-systeem. Voor transplantatie is slechts overeenstemming van bloedgroep nodig. In zijn historische schets heeft een enkele mutatie (bijvoorbeeld naar bloedgroep A) drastische gevolgen en verbreidt zich snel door een hele populatie en vormt een perfecte aanpassing aan een totaal nieuwe levensstijl van ‘stedelijke gemeenschappen’ (200 eeuwen geleden!). In feite is het onaannemelijk dat er een groot verschil in dieet was tussen de jager-verzamelaars en de landbouwers: de eersten aten ook veel zo niet voornamelijk plantaardig materiaal en de laatsten zullen ook wel gejaagd en gevist hebben en levende have gehad hebben.
Glutenintolerantie bestaat, maar D’Adamo associeert het met bloedgroep O. Voor personen in die bloedgroep werkt volgens hem tarwe als gif als ze darmaandoeningen zoals de ziekte van Crohn of dikkedarmontsteking hebben (p. 254), terwijl problemen met de dikke darm ook vaak voorkomen bij de O’s (p. 72). Ook allerlei andere gezondheidsproblemen (zoals jodiumtekort op p. 64 en 100) worden zonder meer aan bloedgroep O toegeschreven. Men krijgt de indruk dat D’Adamo bloedgroep A verwart met het inmiddels achterhaalde persoonlijkheidstype A: ze zijn stressgevoelig en krijgen veel hart- en vaatziekten.
Mongoolse horden
Voor zijn evolutionaire geschiedenis lijkt D’Adamo leentjebuur bij racistische theorieën te hebben gespeeld. Volgens een grotendeels verzonnen standaardverhaal stammen de ‘Ariërs’ af van een volk dat de hoogvlakten van Azië bewoonde, en dat de voorouders van de ‘Indo-Europeanen’ vormde nadat ze zich vanuit Azië verspreid hadden. D’Adamo verwerkt het racistische thema iets anders: AB ontstond negenhonderd tot duizend jaar geleden (p. 37) toen barbaarse horden van B-Mongolen het Romeinse Rijk te weten de A-Kaukasiërs onder de voet liepen, tijdens een grote westerse migratie van oosterse volken. (De ‘Mongoolse horden’ figureren ook op p. 162). Het is niet duidelijk of D’Adamo het heeft over Attilla de Hun (ca. 450) of over Djengis Khan (ca. 1200). Misschien bedoelt hij de Avaren, die zich uiteindelijk in Beieren vestigden en daar omstreeks 800 door Karel de Grote werden onderworpen en vervolgens in de bevolking opgingen. Ook de fantasie over de C-Übermensch past in dit elitaire denken.
Het is volstrekt onduidelijk waar D’Adamo’s uiterst gedetailleerde adviezen vandaan komen. Bij bloedgroep O zouden de blauwbaars, de gele baars en de familie der witte baarzen heilzaam zijn, daarentegen de blauwkiembaars, de snoekbaars, de zaagbaars (alle 500 soorten) en de zilverbaars alleen maar voedzaam. Hij licht niet toe waarom. Maar er is wel naar te raden. Alternatieve genezers baseren hun feitelijke behandelingen en de rechtvaardiging van hun activiteiten doorgaans op de ervaring in de eigen praktijk. Astrologen gaan ook zo te werk. D’Adamo heeft naar eigen zeggen 4000 mensen behandeld. Het is dus aannemelijk dat zijn voedseltabellen ontleend zijn aan ervaringen met zijn eigen patiënten. Veel voedselsoorten staan ook maar bij sommige van de bloedgroepen opgesomd, zo staat van al die baarzen alleen de gele baars bij alle bloedgroepen, en vissen zoals geep, griet, harder, leng, meun, rog, schar, schol, tarbot, wijting en zeewolf ontbreken helemaal, om maar eens wat Noordzeevissen te noemen. Bij de kaas zien we ook zoiets onlogisch: smeerkaas moet vermeden worden door bloedgroepen A, B en AB, dus zelfs door de zuivelminnende B’s, waarschijnlijk omdat D’Adamo avers is van alle processed food. Maar bij de O’s, die alle kaas van koemelk moeten vermijden (de buffelkaas mozzarella is ‘neutraal’), wordt smeerkaas niet genoemd: niet bij ’te vermijden’, laat staan elders. We noemden al zwarte olijven, die verschillend van groene worden gewaardeerd. De O’s moeten de groene en gele paprika vermijden, maar de rode zijn neutraal, en zo wemelt het van de irrationele verboden. De voorschriften van D’Adamo kunnen dus het best vergeleken worden met de eindeloze symptomenlijsten uit de homeopathische handboeken. D’Adamo’s systeem heeft wat weg van krantenastrologie, met het verschil dat het om een indeling in vier in plaats van in twaalf gaat.
Het boek wemelt van de ongeloofwaardige beweringen. Zo verneemt de lezer op p. 33 dat een lichte huid beter beschermd is tegen bevriezing, en deze wonderlijke bewering wordt op geen enkele manier nader toegelicht. Vermeende verbanden tussen bloedgroep en ziekte worden in het boek op geen enkele wijze onderbouwd, en op de website worden allerlei publicaties genoemd zonder dat duidelijk wordt wat die eigenlijk behelzen. Een advies dat personen met bloedgroep B flink veel zuivel moeten eten, ook als ze door hun Afrikaanse of Aziatische afkomst geen lactose kunnen verdragen, is niet zo verstandig. D’Adamo zegt (p. 163) dat zulke mensen zich moeten behelpen met een lactose-enzymenpreparaat en daarna met biogarde verder moeten. Op p. 310 schrijft D’Adamo dat kanker waarschijnlijk voortkomt uit een storing van de bewaking van het immuunsysteem. Hoe plausibel dat ook klinkt, het is maar een klein deel van de waarheid. Er zijn inderdaad een paar soorten kanker die meer voorkomen bij mensen met een ernstig aangetast immuunsysteem, maar het merendeel van de ontsporende lichaamscellen wordt niet opgemerkt door het immuunsysteem. Daar zouden ze afwijkende oppervlaktekenmerken voor moeten hebben die het immuunsysteem kan herkennen. Ook de suggestie dat het immuunsysteem hart- en vaatziekten bestrijdt is onjuist.
Een deel van de ergste onzin is door de vertaler kennelijk geschrapt, want de opmerking dat de vegetariër Hitler een gemuteerd A-type is, staat niet in de Nederlandse uitgave. In de Engelse inleiding wordt gespeculeerd over een reden waarom allerhande Afrikaanse parasieten het immuunsysteem niet stimuleren. Maar immuunglobuline E is voor zover bekend juist tegen parasieten gericht. De opmerkingen over de bloedgroep (B) van de Asjkenazim en de Sefardim volgens D’Adamo joodse sekten zijn door de vertaler weggelaten. Waar in het Nederlands het Romeinse rijk door de barbaarse horden onder de voet gelopen wordt, staat in het Engels dat die horden sliced through the soft underbelly of many collapsing civilisations.
Gezonde mensen die een dieet volgen, doen dat meestal vanwege al dan niet denkbeeldige gewichtsproblemen. Voor deze groep kun je vraagtekens zetten bij de grote hoeveelheden eiwit (bijna 2 ons vlees en vis dagelijks) voor de O’s. Speciaal voor bloedgroepen A en O die zich van zuivel moeten onthouden zit er te weinig vitamine A in het dieet. A’s zouden dit kunnen compenseren door grote hoeveelheden boerenkool, spinazie en wortelen naar binnen te werken. Die bevatten caroteen dat het lichaam kan omzetten in vitamine A, zij het met lage efficiëntie. Er zit duidelijk te weinig fruit in het dieet. Pleitbezorgers van D’Adamo zouden erop kunnen wijzen dat voor alle bloedgroepen drie- tot viermaal daags een portie fruit wordt aanbevolen. De dagmenu’s die als voorbeeld dienen, bevatten echter gemiddeld maar anderhalve portie per dag. Doordat brood (voor de O’s) wordt afgeraden zitten er ook maar weinig vezelstoffen in het dieet.
Voor de meeste mensen zullen pogingen om een dieet te volgen resulteren in aanvankelijk meer variatie, temeer bij dit dieet dat slecht aansluit bij Nederlandse voedingsgewoonten. Een verandering van levensstijl en een doorbreken van de sleur kan op sommige mensen een gunstig positief effect hebben. Tegenover dit placebo-effect staat natuurlijk een nocebo-effect, namelijk dat sommige mensen een afkeer krijgen van eten waar feitelijk niets mee aan de hand is. Door de enorme aantallen restricties zal het dieet mogelijk al snel als een eentonige afknapper worden ervaren.
Belangrijker is dat D’Adamo zich expliciet ook richt op zieken, waaronder lijders aan kanker, aids, ziekten van hart- en bloedvaten en tal van andere ernstige aandoeningen. Hij maakt misbruik van hun zwakte en wanhoop om ze naar zijn praktijk te lokken.
Niet iedereen voelt zich in gelijke mate aangetrokken tot het bloedgroepdieet. Te oordelen naar de e-mails van discussianten op de website van D’Adamo zijn circa vier van elke vijf fans van hem vrouwelijk, maar misschien is dat niets bijzonders voor een alternatieve gezondheidsleer of dieethype. Vrijwel alle discussianten geven hun bloedgroep, er zijn onder hen 60% O en 24% A. Dat zijn veel meer O’s en veel minder A’s dan er in de VS rondlopen. Kennelijk spreekt flink veel vlees eten en het volkorenbrood laten staan nogal wat mensen aan, en gaat dag in dag uit yoghurt, tofu, misosoep en sojamelk gauw vervelen, om maar te zwijgen van het gedoe je eigen brood en pasta te moeten maken.
Over Nederland is weinig bekend. Bij het Voedingscentrum in Den Haag, dat veel vragen van afslankers krijgt, oordeelt men dat de hype alweer voorbij is. Een dieet dat koemelkkaas verbiedt voor O’s en A’s heeft weinig kans om hier populair te worden. Het schijnt in Nederland voorlopig nog wel los te lopen met de toepassing van het bloedgroepdieet op ernstig zieken. Behandelaars en voorlichters van kankerpatiënten krijgen veel vragen over tal van alternatieve methoden en diëten, maar het bloedgroepdieet is slechts hier en daar bekend.
Ondertussen maken de ideeën van D’Adamo opgang in de fantastenliteratuur. De kunstenaar Drunvalo Melchizedek beweert dat stukken van zijn boek De geometrie van de schepping hem persoonlijk door de Egyptische god Thot (‘Thoth’) zijn ingefluisterd. Aan het eind van deel 2 beschrijft hij echter gewoon de theorie van D’Adamo zonder diens naam te noemen als een van de meest gedocumenteerde gevallen van recente mutaties. Melchizedek voegt aan al het moois van D’Adamo toe dat de overgang naar landbouw en mutatie naar bloedgroep A in gang gezet werd nadat een grote komeet de aarde trof vlak buiten de kust van Atlantis. Daarna stapt Melchizedek weer over op een ander onderwerp, de nieuwetijdskinderen (zie Skepter, september 2001), die volgens hem een gemuteerde lever hebben, een reactie op verbijsterende moderne veranderingen zoals junk food.
Welke bloedgroep iemand heeft is genetisch bepaald. Aanwezigheid van het A-gen veroorzaakt twee dingen: de cellen van het bloed en ook veel epitheelcellen hebben het A-antigeen op een soort uitsteekseltjes aan de buitenkant zitten, en de aanmaak van antistoffen tegen A wordt verhinderd. Voor het B-gen idem. Het O-gen verhindert niet de aanmaak van antistoffen en maakt ook geen antigenen. Omdat iedereen van vader en moeder elk een gen krijgt kan iemand dus genetisch bijvoorbeeld OA zijn, dan is de bloedgroep A. Wie genetisch AB is, heeft ook bloedgroep AB. Als in een populatie zowel A- als B-genen aanwezig zijn, zullen er vanzelf ook personen met bloedgroep AB zijn.Het ABO-systeem is ontdekt door de Oostenrijkse arts Karl Landsteiner in 1901, en sindsdien zijn er nog 23 andere bloedgroepsystemen ontdekt met in totaal meer dan 250 bloedgroepen. Bij de andere bloedgroepen zijn er normaal geen antistoffen tegen ‘vreemd’ bloed aanwezig. Die worden pas gevormd nadat men met zulk vreemd bloed in aanraking is geweest. Een eerste transfusie kan dus probleemloos verlopen, terwijl een tweede transfusie van dezelfde donor fout gaat. Zo zijn de andere bloedgroepen ook ontdekt. Bekend is de resusfactor. Als een resusnegatieve moeder in aanraking komt met de D-antigenen van het resuspositieve bloed van haar baby, dan zal de volgende resuspositieve baby van die moeder daar de dupe van zijn. Het ABO-systeem is dus een enkel minuscuul radertje in een immens, gecompliceerd en nog steeds raadselachtig immuunsysteem.In Nederland is 45% bloedgroep O, 43% A, 9% B en 3% AB. De frequenties in de rest van West-Europa en onder blanke Amerikanen wijken daar 1%-2% van af, maar de Afro-Amerikanen hebben bijvoorbeeld 20% B en 27% A, en in China is wel 35% B.
Bloedgroepen en het ABO-systeem
Mensen met bloedgroep A hebben het A-antigeen op hun bloedcellen zitten, en ze hebben in hun bloedplasma antistoffen die tegen het B-antigeen gericht zijn. Als dus B-bloed in de aderen terecht komt van iemand met bloedgroep A, dan doen diens antistoffen tegen B de B-bloedcellen van de donor aan elkaar plakken, zodat die klonters gaan vormen. Bij bloedgroep B is hetzelfde aan de hand (met verwisseling van A en B). Bij bloedgroep AB zit er zowel A- als B-antigeen op de bloedcellen, en in het bloedplasma ontbreken uiteraard de antistoffen die tegen A en B gericht zijn. Bij bloedgroep O (ook wel 0, nul, geheten) dragen de bloedcellen geen A- of B-antigeen, maar in het bloedplasma komen de antistoffen tegen A en B voor. Daarom kan in geval van nood O-bloed ook aan anderen gegeven worden. De O-bloedcellen kunnen immers niet aan elkaar geplakt worden door antistoffen in het plasma van de ontvanger die tegen A of B gericht zijn. Daarom zegt men wel dat O de universele donor is, hoewel normaal gesproken iemand alleen bloed van zijn of haar eigen bloedgroep krijgt.
Kanker en bloedgroepen
Bij een onderzoek onder bijna 7000 Chinese patiënten met slokdarmkanker was het aantal met bloedgroep B 2,3% meer dan verwacht, net genoeg om als ‘statistisch significant’ publiceerbaar te zijn (Su et al. 2001). In een onderzoek onder leukemiepatiënten in Maleisië vond men maar 19 van 79 vrouwen met bloedgroep O, waar men er op grond van de O-frequentie in een controlegroep er 31 verwacht zou hebben (Jackson et al. 1999). Als dat toeval is, dan is het wel heel toevallig, zelfs als je in aanmerking neemt dat vergelijkbare resultaten, bijvoorbeeld heel veel A’s bij de mannen, natuurlijk net zo publiceerbaar waren. Bij alvleesklierkanker werd een overmaat aan A-patiënten gevonden. Een vervolgonderzoek (Vioque & Walker 1991) bevestigde dit aan de hand van 108 patiënten, maar het verschil was statistisch niet significant. Pandey et al. (1995) vonden bij 69 patiënten uit Uttar Pradesh dat bloedgroep A en AB een fors grotere kans op galblaaskanker hadden: voor elk dozijn patiënten met die twee bloedgroepen waren er maar acht andere, terwijl in de plaatselijke bevolking er op elke 12 A’s of AB’s wel 31 personen met bloedgroepen O of B rondlopen.
Er zijn wel meer van dit type onderzoeken, waarbij al dan niet een verband wordt gevonden (ook voor andere bloedgroepsystemen). Hoewel bijvoorbeeld sommige onderzoekers een associatie tussen kanker van de speekselklier en bloedgroep A vonden, bleken er onder 200 patiënten in Alabama precies evenveel met deze bloedgroep te zijn als in de plaatselijke bevolking (Pinkston 1996).
In sommige gevallen is er een plausibel mechanisme bekend dat A- of B-antigenen, of het ontbreken ervan, verbindt met ontstaan en groei van kwaadaardige gezwellen. Zo melden Pandey et al. dat bepaalde types kanker het Forssmannantigeen produceren, dat wat lijkt op het A-antigeen. De aanwezigheid van antistoffen tegen A in O- en B-bloed zou dan dat soort kankers belemmeren.
Literatuur
Jackson, N., et al. (1999), Why is acute leukemia more common in males? A possible sex-determined risk linked to the ABO blood group genes. Ann. Hematol., vol. 78 (5), p. 233-236.
Pandey, M., A. Gautam & V.K. Shukla (1996), ABO and Rh blood groups in cholelithiasis and carcinoma of the gall bladder. BMJ, vol. 310, p. 1639.
Pinkston, J.A., and P. Cole (1996), ABO bloodgroups and salivary gland tumors (Alabama, United States), Cancer causes control, vol. 7 (6), p. 572-574.
Su, M., et al. (2001), Relation between ABO blood groups and carcinoma of esophagus and cardia in Chaoshan inhabitants of China. World J. Gastroenterol., vol. 7 (5), p. 657-661.
Vioque, J. & A.M. Walker (1991), Pancreatic cancer and blood types: a study of cases and controls (Spaans artikel). Med. Clin. (Barcelona), vol. 96 (20), p. 761-764.
Noten
1. Van D’Adamo wordt gesuggereerd dat hij arts en/of gepromoveerd is. Hij heeft echter slechts een opleiding tot natuurgenezer-homeopaat gevolgd aan het John Bastyr College in Seattle. Er zijn geen medici (M.D.) verbonden aan de staf van de ‘natuurgeneeskundige faculteit’ van deze instelling. D’Adamo laat zich in zijn praktijk bijstaan door een deskundige op het gebied van aderlaten.
2. Johan Bolhuis is naar eigen zeggen een natuurarts die de orthomoleculaire geneeskunde en chelatietherapie toepast en lid is van de Artsen voor niet-toxische tumortherapie (de ATTT). Het Medisch Centrum Walborg biedt een keur aan alternatieve behandelingen.
3. Preciezer, Helicobacter pylori hecht zich in de reageerbuis aan het Lewisb-antigeen waaraan het voor bloedgroep O kenmerkende fucose is gehecht. Als de fucose is vervangen door de determinant van bloedgroep A, dan werkt de hechting niet of minder. De latere onderzoeken konden dit echter niet in de klinische praktijk bevestigen.
4. Vestbo et al. (1993) vonden een verband tussen bronchitis en de bloedgroepen van het MNS-systeem, maar tegelijk geen verband met het ABO-systeem. Garrison et al. (1976) vonden dat mensen met etalagebenen (claudicatio intermittens) minder vaak bloedgroep O hadden, en later onderzoek, bijvoorbeeld dat van Horby (1989) suggereerde dat het A-antigeen, dus bloedgroepen A en AB, het ontstaan van etalagebenen bevordert.
Literatuur
Alper, J. (1993), New bind for ulcer bacterium. Science, vol. 262 (17 december 1993), p. 1817.
Blood (1987). In: The New Encyclopaedia Britannica, vol. 15, p. 128-157.
Borén, T. et al. (1993), Attachment of Helicobacter pylori to human gastric epithelium mediated by blood group antigens. Science, vol. 262 (17 december 1993), p. 1882-1895.
Diamond, L.K. (1980), The story of our blood groups. In: M.M. Wintrobe, Blood, pure and eloquent. McGraw-Hill.
Hallstone, A.E. & Perez E.A., met een antwoord van Borén en Falk (1994), Blood type and the risk of gastric disease (Letter). Science, vol. 264 (3 juni 1994), p. 1386-1388.
Harder, B. (2000), Blut-Abnahme. Skeptiker, Jg. 13 (4), p. 210-212.
Garrison, R.J., et al. (1976), ABO blood group and cardiovascular disease: the Framingham study. Atherosclerosis, vol. 25 (2-3), p. 311-318.
Hein, H.O., et al. (1998), Genetic markers for stomach ulcer. A study of 3,387 men aged 54-74 from the Copenhagen Male Study (Deens artikel). Ugeskr Laeger, vol. 160 (35), p. 5045-5049.
Hoffmann, J.J.M.L. e.a. (1998), Hematologie. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.
Horby, J., et al. (1989), Relation of serum lipoproteins and lipids to the ABO blood groups in patients with intermittent claudication. J. Cardiovasc. Surg. (Torino), vol. 30 (4), p. 533-537.
Oberhuber, G. et al. (1997), Blood group Lewis(b) and ABH expression in gastric mucosa: lack of inter-relation with Helicobacter pylori colonisation and occurrence of gastric MALT lymphoma. Gut, vol. 41 (1), p. 37-42.
Umlauft, F., et al. (1996), Helicobacter pylori and blood group antigens: lack of clinical association, Am. J. Gastroenterol., vol 91. p. 2135-2138.
Vestbo, J., et al. (1993), Genetic markers for chronic bronchitis and peak expiratory flow in the Copenhagen Male Study. Dan. Med. Bull., vol. 40 (3), p. 378-380.