Luizen
Gewoontes winnen van feiten
door Geert-Jan Roebers – Skepter 29.3 (2016)
Even voorspelbaar als de plaag zelf zijn de dialogen elk nieuw schooljaar onder wanhopige ouders. ‘Hoe komen ze toch aan al die luizen?’ ‘Veel belangrijker, hoe komen ze er weer vanaf?’ Over luizen doen veel verhalen de ronde, op internet, in brochures en op het schoolplein. Hele waarheden, maar ook veel halve en soms klinkklare onzin. Ingesleten gewoontes blijken niet minder hardnekkig dan de hoofdluis zelf.
De adviezen die op opvoedingsfora zoals Ouders Online te vinden zijn om de hoofdluis te bestrijden, doen soms meer denken aan het uitroeien van pestilentiën uit de zeventiende eeuw dan aan koele, op eenentwintigste-eeuwse wetenschap gebaseerde instructies. Een paar voorbeelden, zo van internet geplukt.
- ‘Vergeet ook vooral niet de heleboel te poetsen van onder tot boven en uit te wassen (VOORAL DE AUTO!). En ook heel belangrijk: alles wassen. Van de hele familie, en na 2 weken weer alles wassen. Beddengoed, jassen, bekleding van bankstel, auto-bekleding, kapstok schoonmaken, alles. Knuffels en noem maar op. Echt alles wassen.’
- ‘Haren wassen met speciale bestrijdingslotion van 8 euro (!) en alle gordijnen, knuffels, kleren, beddengoed wassen op 60 graden. En al het schone spul mocht niet meer naar binnen en moest buiten in plastic zakken gestopt en dichtgebonden worden. Het leek wel of er een mega-ramp gebeurd was, maar ja, je hebt het voor over.’
- ‘Was al het wasgoed (voor zover dat mogelijk is) op 60 graden ipv op 40 graden. Niet goed voor het milieu, maar heel goed tegen de luizen.’
- ‘Bij onze kinderen op school hebben ze allemaal een luizenzak. Daar doen alle kinderen elke morgen hun jassen en tassen in en hangen ze omgekeerd aan de kapstok.’
Niet kapot te krijgen
De hoofdluis staat, zoveel is duidelijk, bekend als een beestje dat niet kapot te krijgen is. Om maar meteen met de deur in huis te vallen: niets is minder waar. Het is juist een uiterst kwetsbaar beestje. De grootste zwakte van de hoofdluis is dat hij erg slecht tegen droogte kan. Biologisch is dat goed te verklaren, het dier is geheel aangepast aan zijn natuurlijke omgeving.
Ten eerste leeft de hoofdluis in een vochtig gebied: dicht op de huid, waaruit constant water verdampt, omgeven door een woud van haar. Ten tweede drinkt een luis enorm veel. Hij neemt dagelijks enkele malen zijn eigen lichaamsgewicht aan bloed in. Daaruit haalt hij zijn voedingstoffen, het water raakt hij niet via zijn ontlasting kwijt — die is kurkdroog — maar via verdamping. Die verdamping kan de luis echter niet stopzetten, dus als hij niet drinkt, verdroogt hij. Het gevolg is dat een hoofdluis die overboord slaat reddeloos verloren is bij gebrek aan drinken. Bovendien neemt in de droge omgeving de verdamping alleen maar toe. Een losgeslagen luis is als een boomkikker die uit het regenwoud naar de woestijn gaat. Zo’n hoofdluis is binnen een half uur al ernstig verzwakt en sterft doorgaans binnen 24 uur. Bij laboratoriumexperimenten met luizen is het grootste probleem om ze lang genoeg in leven te houden.
De consequentie daarvan voor de praktijk is duidelijk: in kragen en op knuffels houden luizen het niet lang uit. Een publicatie uit 2000 van Rick Speare en Petra Buettner van de James Cook University in Australië zorgde voor het bewijs. In Australië dragen de kinderen schooluniformen met hoedjes, dus dat maakte een mooi gestandaardiseerde studie mogelijk. Tijdens een luizenepidemie werden 1000 leerlingen geheel uitgekamd. De oogst bedroeg ruim 5500 levende luizen. Een even grondige inspectie van de 1000 hoedjes — nog een fractie erger dan jaskragen, zou je denken — leverde welgeteld één luis op. De eigenaar van dat hoedje bleek een uur daarvoor tegen hoofdluis behandeld te zijn. Blijkbaar had de gevonden luis die behandeling overleefd en was de vergiftigde haardos ontvlucht. De kans dat een luis op een jaskraag terechtkomt is dus minimaal. Reken daarbij nog dat hoofdluizen ‘negatief geotropisch’ zijn — ze klimmen van nature tegen de zwaartekracht in — en je kunt stellen dat een luis vrijwel nooit van de ene jas aan de kapstok naar de andere zal lopen. Zelfs niet als de jassen tegen elkaar hangen. Exit luizencape dus.
Overigens, ook de vloer van het klaslokaal is geen goede voedingsbodem voor luizen. Dezelfde Speare, nu met steun van Genelle Thomas en Chris Cahill, ging in 2002 met de stofzuiger door 118 klaslokalen. In elk stofmonster vonden ze geleedpotige dieren of stoffelijke overschotten daarvan: mieren, bladluizen, mijten, spinnen. Maar geen enkele hoofdluis. Zelfs geen pootje. De titel van hun artikel windt er dan ook geen doekjes om: ‘Head lice are not found on floors in primary school classrooms’. (Speare, in Australië een befaamd kleinebeestjesonderzoeker, kwam in juni om het leven bij een autoongeluk.)
Losgeslagen neten
Neten, de eitjes van de luis, zijn bestendiger dan de luizen zelf. Hoe zit het dan daarmee? Wat als neten in de knuffels terechtkomen? Allereerst: ook dat zullen de meeste embryo’s niet redden. Het is te koud en te droog om zich goed te kunnen ontwikkelen. Dus alleen uit een eitje met een vergevorderd embryo zou een luis kunnen komen.
Maar dan nog: hoe komt zo’n neet van een kinderkopje naar de teddybeer? Iedere luizenpluizer weet dat het probleem bij neten juist is, dat ze muurvast aan een haar zitten: behalve met een netenkam krijgt je het eitje er niet af. De enige mogelijkheid dat een neet loskomt is als de haar waarop hij zit loslaat. Nu verliest een mens, ook een kind, dagelijks tientallen hoofdharen. Maar zelfs uitgaand van de meest conservatieve berekeningen is de kans te verwaarlozen dat een neet met een hoofdhaar op een teddybeer valt, zich in deze omgeving handhaaft als luis, en vervolgens een nieuwe vastzittende haar tegenkomt van een nieuw kind waaraan hij zich weet vast te grijpen. Dat de knuffelhoek en verkleedkist broeinesten voor luizen zouden zijn, is dus klinkklare onzin. Exit diepvries en kookwas dus.
Overstapmoment
Hoe kom je dan aan luizen? Statistisch gezien kun je stellen: in meer dan 99 % van de gevallen van een ander hoofd. En dat gebeurt altijd door direct contact, dus haar tegen haar. Anders dan vlooien kunnen luizen namelijk niet springen. En ook niet zwemmen. Geregeld wordt het zwembad als besmettingsbron aangewezen, maar alweer bracht onderzoek van Speare helderheid. Met Deon Canyon hield hij losse haren met hoofdluizen twintig minuten ondergedompeld in water, zeewater en zwembadwater. De reactie van de luizen was dat ze hun greep verstevigden. Geen enkele luis liet los, ze overleefden het experiment allemaal zonder enige schade. Vervolgens zetten ze vier kinderen elk tien luizen op het hoofd en lieten ze een half uur zwemmen en onder water stevig hun handen door het haar halen. Alle veertig luizen konden na afloop weer van de hoofden worden geplukt. Als kinderen luizen oplopen in het zwembad, concludeerden de onderzoekers in hun artikel in 2007, dan ‘is dat door ander gedrag voor, tijdens of na het zwemmen’.
Luizen verspreiden zich dus niet springend of zwemmend, maar lopend. Omdat ze een drang tot kolonisatie hebben, zijn met name jongvolwassen luizen reislustig. Ze merken de nabijheid van een andere haardos op en zullen wanneer dat kan via de haren overlopen. Dat hoeft soms maar enkele seconden te duren. In de praktijk is de kans bij kinderen verreweg het grootst. Gewoon doordat ze een stuk lichamelijker zijn dan volwassenen.
De haardracht is ook een belangrijke factor: loshangende, lange haren maken de overstap een stuk makkelijker. Zo klimmen luizen ook over naar een langharige juf die over een kind hangt of een vader die met zijn krullenbol tegen zijn kind op het voorzitje leunt. Dat de selfies-rage luizenepidemieën op middelbare scholen tot gevolg hebben, was overigens puur een veronderstelling die vorig jaar als hard feit door de media werd opgepakt. Anderzijds, met de hoofdjes tegen elkaar op de foto met een luizenbol biedt zeker een mooi overstapmoment.
Mayonaise en landbouwgif
Hoe je aan luizen komt is dus duidelijk, maar hoe kom je er weer van af? Ook daarover circuleren veel goedbedoelde tips op schoolpleinen en internetforums. Voor zover onderzocht kun je van de huismiddeltjes stellen dat ze geen van alle werken. In het beste geval (mayonaise) kun je zeggen dat het baat noch schaadt behalve dan dat het een smeerboel oplevert.
Maar juist de plantaardige producten met exotische zaad- of bladextracten zijn voor de gezondheid lang niet altijd zo vriendelijk als ze klinken. Omdat noch werkzaamheid noch bijwerkingen goed onderzocht zijn, is het gebruik niet aan te raden. Wat per definitie werkt is insecticide: luizen zijn immers insecten. Vooral DDT was uiterst effectief. Naar die tijd willen we echter niet terug. De insecticiden in de huidige luizenshampoos — malathion en permetrine — zijn vriendelijker. Toch is het natuurlijk wel een raar idee dat ouders ’s morgens een onbespoten appeltje aan hun kind mee geven om ’s avonds het hoofd van datzelfde kind met het sinds 2007 als landbouwgif verboden malathion in te smeren.
Hoewel de gezondheidsrisico’s minimaal zijn, zijn gifshampoos toch niet zo ideaal als de fabrikanten voorspiegelen. Ten eerste blijkt het in de praktijk best lastig om de shampoos goed in te masseren en leest niet iedereen de bijsluiter, waarin bij malathion bijvoorbeeld staat dat een kind tijdens de behandeling niet in contact mogen komen met chloorhoudend zwemwater omdat dat werking inactiveert. Daardoor overleven veel luizen en vooral neten een behandeling toch. Verder treedt steeds vaker resistentie op.
Een vrij recent luizendodend middel is dimeticon. Dit werkt op een heel andere manier dan de eerder genoemde neurotoxische stoffen. Dimeticon is een polymeer op siliconenbasis. Het vormt een dunne film over de luis, inclusief de binnenzijde van de tracheeën (het ademhalingssysteem) waardoor het beestje stikt. Behalve dat dimeticon voor mensen totaal ongevaarlijk is — het wordt bij andere toepassingen zelfs inwendig gebruikt — treedt er bij de hoofdluis geen resistentie op voor dit middel. Als luizendodend middel is dimeticon dus het best, maar ook hier geldt dat het alleen werkt als het heel goed wordt ingemasseerd en neten kunnen er meestal wel tegen. En in de praktijk ontspringen altijd wel een paar luizen de dans.
Nat kammen en blazen
Kammen blijft de beste methode om luizen kwijt te raken. Als je het goed doet, zijn luizenshampoos zelfs overbodig. Een groot voordeel is dat je ook de neten goed kunt uitkammen, zeker als je een goede, metalen netenkam gebruikt. Uitgebreid wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het zeer effectief is het haar eerst flink in te masseren met conditioner. Hierdoor raken de hoofdluizen in shock en, anders dan bij het droog kammen, vluchten ze niet meer naar lastig te bereiken plekjes pal tegen de hoofdhuid. Ze blijven zitten waar ze zitten en bovendien hebben ze door de conditioner minder grip. Nadeel is wel, dat het een onderneming is waarvoor iedereen naar de badkamer moet verhuizen zodat het niet, zoals bij droog kammen, even tussendoor te doen is. Bovendien zie je bij droog kammen makkelijker resultaat: luizen die op tafel vallen. Een combinatie van een keer nat en een paar keer droog kammen is dus het beste.
De nieuwste ontwikkeling is de AirAllé (voorheen LouseBuster), ontwikkeld door onderzoekers van de universiteit van Utah, met een voor de hand liggend principe: warme, droge lucht. Daarmee raakt dit apparaat precies de zwakke plek van de luis, zijn snelle verdamping. In feite is de het een geavanceerde föhn die niet te heet is waardoor de luchtstroom lang genoeg op één plek gericht kan worden om de luizen en neten uit te drogen zonder — zoals met een föhn zou gebeuren — de hoofdhuid te verschroeien. De hoge aanschafprijs en de omslachtigheid in gebruik maken dat dit apparaat alleen in speciale ‘luizenklinieken’ wordt toegepast. Overigens spiegelen ook bij dit apparaat de makers het resultaat (‘99,2 % van de neten gedood’) veel te rooskleurig af, blijkt zelfs uit hun eigen onderzoek — dat bepaald niet smetteloos is uitgevoerd. En als het werkt, moet er nog steeds geregeld worden gekamd.
Hoofddoekjesplicht?
Alles bij elkaar blijft voorkomen beter dan genezen. Ook hier is de commercie op ingesprongen in de vorm van shampoos met luizenwerende stoffen. Deze zogenaamde repellents klinken aanlokkelijk en worden daardoor ook steeds meer verkocht. Een slim staaltje marketing, want hiermee kunnen de producenten ook dure shampoos verkopen aan ouders met kinderen die géén luizen hebben. Volgens de fabrikanten is de werking wetenschappelijk aangetoond. Nou is dat wel zo, maar dat gaat dan om laboratoriumproeven. Daaruit blijkt dat hoofdluizen zich significant vaker van de stof af bewegen dan er naartoe. Bewijs geleverd. Maar in de praktijk helpen deze middelen nauwelijks. Sterker nog: ze doen waarschijnlijk vaker kwaad dan goed. De middelen vergroten namelijk de mobiliteit van de luizen. Wordt een repellent aangebracht bij een kind dat luizen heeft, dan zullen die eerder overlopen naar een ander kind. Daarmee is de een zijn luizen zeker niet kwijt maar de ander ze wel rijk.
Ongetwijfeld is openheid een goede remedie tegen een luizenepidemie. Als ouders en vooral de kinderen en leerkracht weten welke kinderen in een klas hoofdluis hebben, kan iedereen haarcontact met die kinderen vermijden. Eventueel zouden ze tijdelijk een petje op kunnen doen. Een hoofddoekje werkt nog beter.
Het beste zou zijn als mensen weten hoe het beestje leeft en vanuit die kennis zouden handelen. Een kritische houding tegenover alle goedbedoelde tips uit grootmoeders tijd en op internet maar zelfs tegenover adviezen uit ogenschijnlijk betrouwbare hoek is altijd goed. En vanuit die betrouwbare hoek zou de lering getrokken moeten worden dat de houding ‘baat het niet, het schaadt ook niet’ serieuzer genomen moet worden. Het feit dat jonge gezinnen jarenlang onnodig beddengoed gekookt en knuffels ingevroren hebben, heeft wel degelijk geschaad.
Literatuur
Geert-Jan Roebers: Hoofdluis en andere stekers, bijters en zuigers. Houten: Winkler Prins/Unieboek, 2012.
Jörg Heukelbach: Management and control of head lice infestations. Bremen: Uni-Med Verlag, 2010.
Website RIVM: www.rivm.nl/Onderwerpen/H/Hoofdluis