Lucia de B.
Lucia de B.

Reconstructie van een gerechtelijke dwaling

door Ana van Es

Verpleegkundige Lucia de B. was ‘extreem onwaarschijnlijk vaak’ betrokken bij sterfgevallen en reanimaties in drie Haagse ziekenhuizen. Was die veronderstelling juist? En is ze een seriemoordenaar? Hoogleraar wetenschapsfilosofie Ton Derksen ontrafelde het bewijs in deze geruchtmakende moordzaak.

Op 17 september 2001 deed directeur Smits van het Juliana Kinderziekenhuis (JKZ) en het Rode Kruis Ziekenhuis (RKZ) in Den Haag aangifte tegen verpleegkundige Lucia de B. De directe aanleiding daarvoor was het overlijden van baby Amber aan een vermeende vergiftiging, twaalf dagen eerder.

Het rommelde al langer rond Lucia. Vaker dan andere verpleegkundigen was ze betrokken bij sterfgevallen en reanimaties. Na het overlijden van Amber stapte een collega naar de leidinggevende om haar verdenking te uiten. Als iemand zoveel reanimaties heeft als Lucia, ‘dan is dat procentueel gezien wel vreemd. Buiten proportie.’ Lucia vond het zelf ook vreemd. ‘Het lijkt wel dat waar ik kom, er iemand dood gaat’, huilde ze nadat de 73-jarige kankerpatiënte mevrouw Zonneveld in haar bijzijn plotseling overleed.

Het verleden van Lucia werkte mogelijk in haar nadeel. Zo heeft ze als prostituee gewerkt, vervalste ze een highschooldiploma en probeerde ze een boek te schrijven waarin een moord voorkomt. Het is onduidelijk in hoeverre haar collega’s daarvan op de hoogte waren, maar directeur Smits achtte het in elk geval wel noodzakelijk om ‘verhalen die de ronde doen’ te scheiden van de feiten. Hij berekende op basis van ‘statistiek van de koude grond’ dat Lucia ‘extreem onwaarschijnlijk vaak’ bij sterfgevallen en reanimaties was betrokken. Minstens tien zaken vond hij verdacht. Later werd ook Lucia’s werkverleden in andere ziekenhuizen betrokken bij het onderzoek: hen werd verzocht een lijstje te maken met verdachte sterfgevallen.

Onmiddellijk na de aangifte van Smits gaf het ziekenhuis een persbericht uit waarin werd gesuggereerd dat Lucia een tiental patiënten had vermoord. Dat bericht werd overgenomen in de landelijke en zelfs internationale pers. Lucia werd op 18 juni 2004 door het gerechtshof in Den Haag veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf en tbs vanwege zeven moorden en drie pogingen daartoe. Hoogleraar wetenschapsfilosofie Ton Derksen probeert in Lucia de B.; reconstructie van een rechterlijke dwaling de argumentatie van het gerechtshof te weerleggen.

‘Medisch onverklaarbaar’

Het Hof veroordeelde Lucia omdat de verdachte sterfgevallen en reanimaties plaatsvonden in een relatief korte periode, vaak op gewone verpleegafdelingen, waar men geen plotselinge sterfgevallen verwachtte. De sterfgevallen waren volgens het Hof bovendien ‘onverwacht en medisch onverklaarbaar.’ Hoewel verschillende deskundigen zeiden dat een overlijden wel vaker niet direct verklaarbaar is, vond iedereen het opvallend dat Lucia de B. steeds in de buurt was. Vaak zag zij als eerste dat het niet goed ging met de patiënt en riep ze haar collega’s om te helpen met reanimeren. Derksen noemt dit het Coïncidentie Argument; het kon geen toeval zijn.

Bovendien schreef Lucia na het overlijden van de bejaarde mevrouw Zonneveld in haar dagboek over een geheime ‘compulsie’ waar ze vandaag weer aan had toegegeven en waarvan ze hoopte dat ze daar bij een ander ziekenhuis geen kans voor zou krijgen. Lucia had dus een compulsie tot moorden, zo concludeerde het Hof. Volgens haarzelf betreft dit echter het heimelijk leggen van tarotkaarten voor patiënten, waarvan ze zich helaas geen namen herinnert. Vijf dames die bij mevrouw Zonneveld op de afdeling lagen, waren inmiddels overleden, eentje was onvindbaar en de rest had niets over tarotkaarten gehoord. Ook uit andere ziekenhuizen waar Lucia kaarten zou hebben gelegd, heeft niemand zich gemeld. Derksen vindt dit minder erg dan het lijkt, omdat bejaarde dames vermoedelijk niet met een seriemoordenares geassocieerd willen worden.

Direct bewijs ontbreekt. Niemand heeft Lucia een patiënt zien vermoorden. Bij alle incidenten is zelfs een verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven. Pas toen directeur Smits zijn onderzoek startte, zijn deze sterfgevallen als verdacht aangemerkt.

Derksen laat zien dat de door hem overhandigde cijfers overigens geen indicatie geven voor een seriemoordenares in het ziekenhuis. In de periode dat Lucia in het JKZ werkte, waren er op de desbetreffende kinderafdelingen net zo veel sterfgevallen als anders: ongeveer twee per jaar, evenveel als op de andere verpleegafdelingen. De veronderstelling dat dit sterftecijfer normaliter lager ligt dan op de afdeling intensive care voor kinderen, is ook onjuist. Daarmee valt de bodem weg onder een belangrijke aanname van het gerechtshof.

Vaak is de enige informatie over de patiënt het – erkend onvolledige – medisch dossier en getuigenverklaringen van artsen en verplegend personeel. Autopsie is meestal niet verricht, omdat men de sterfgevallen aanvankelijk niet verdacht vond. Zonder autopsie is het volgens deskundigen moeilijk om zinnige uitspraken te doen over de doodsoorzaak en in veel gevallen blijft die dan ook in nevelen gehuld, maar het Hof stapt daar luchthartig overheen.

Het Hof schuwt de suggestie niet. Bij een ernstig zieke kleuter die bovendien verkeerd wordt gereanimeerd, concluderen de rechters direct met zoveel woorden dat er sprake moet zijn van niet-natuurlijk overlijden. Alleen pro forma wordt het bewijs nog nagelopen. Wanneer Lucia geschokt is over het overlijden van een patiëntje en blij is dat de ouders toestemming geven voor autopsie, zeggen de rechters dat haar ‘meedogenloosheid’ niet treffender kan worden geformuleerd. En als haar collega’s zich vergissen, stapt het Hof daar gemakkelijk overheen, maar wanneer Lucia specifieke gegevens maanden na dato niet meer paraat heeft, is dat een bewijs voor haar leugenachtigheid.

Twee locomotieven

Omdat direct bewijs ontbreekt, waren veel zaken eigenlijk niet hard te maken. Het Openbaar Ministerie bedacht daarom de volgende oplossing, die door het gerechtshof is overgenomen: twee relatief goed bewijsbare zaken, namelijk de vergiftiging van baby Amber en de poging tot moord op de zesjarige Ahmad, zijn de ‘locomotieven’ die de acht andere, zwakkere zaken moeten trekken. Dit heeft tot natuurlijk gevolg dat de hele bewijsvoering in duigen valt wanneer de locomotieven tot stilstand komen. Derksen pluist het een en ander daarom helemaal uit.

Amber had een aangeboren hartafwijking, een mogelijke hersenbeschadiging en darmproblemen. Zeven weken voor haar overlijden werd ze met succes aan haar hart geopereerd. Na de operatie werd gestopt met het toedienen van het hartversterkende middel digoxine. De avond voor haar overlijden vinden een verpleegkundige en Ambers moeder dat het slecht met haar gaat. ’s Nachts merkt Lucia als eerste dat Amber verslechtert en waarschuwt ze haar collega’s. De baby overlijdt een paar uur later.

Twee behandelend artsen wezen erop dat het plotselinge overlijden van Amber paste in haar ziektebeeld. Maar bij autopsie dacht men aan een kaliumvergiftiging, een theorie die later om onduidelijke redenen verlaten is. Want een jaar later, toen het onderzoek tegen Lucia in volle gang was, ontdekte het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) een dodelijke hoeveelheid digoxine in het bloed, dat werd aangetroffen in gaasjes uit Ambers hart. De precieze herkomst van de gaasjes en de manier waarop het bloed daarna werd behandeld, is onduidelijk. Dat is vervelend, want digoxine heeft de neiging om te gaan stapelen in bijvoorbeeld het hart en de halfwaardetijd is dan onbekend. Toch constateert het Hof dat Amber moet zijn vermoord met een eenmalige, dodelijke digoxine-injectie, die bovendien door niemand anders kan zijn toegediend dan door Lucia. Derksen laat zien dat de tijdsreconstructie die het Hof heeft gemaakt, op zijn minst twijfelachtig is.

Het Hof verzwijgt bovendien een saillant probleem: het lichaam maakt zelf een stof aan die op digoxine lijkt. ‘This is particularly important… in forensic science cases of suspected digoxin toxicity’, waarschuwt een medisch artikel. De twee tests die een giftige hoeveelheid ‘digoxine’ bespeurden, zijn daarom onbetrouwbaar. Er bestaat sinds kort een test die wel onderscheid maakt met de lichaamseigen variant. Daarmee werd een dosering van 7 µg gemeten, nog steeds giftig, maar vermoedelijk niet dodelijk. Bovendien is bekend dat digoxineconcentraties na overlijden toenemen met ongeveer 5 µg per vierentwintig uur. Ambers bloed werd na achtenveertig uur onderzocht. De resterende 2 µg is een therapeutische hoeveelheid, al blijft het de vraag hoe dat in haar bloed is beland. Maar als bewijs voor vergiftiging is dat natuurlijk volstrekt onvoldoende.

De ‘locomotief’ Ahmad is niet veel sterker. De zesjarige Ahmad was ernstig gehandicapt, kon lopen noch zitten, kreeg altijd sondevoeding, had het gewicht van een tweejarige peuter en zou bij eventuele problemen niet meer gereanimeerd worden. Hij werd onder zeil gehouden met onder meer hoge doses van het kalmeringsmiddel chloraalhydraat. Volgens het Hof heeft Lucia hem geprobeerd te vermoorden met een overdosis van dit middel.

Het Hof leunt zwaar op de verklaring van een verpleegkundige die al zeven nachtdiensten op een rij had gedraaid en niet meer weet wie die nacht haar collega’s waren, welke medicijnen ze Ahmad heeft gegeven en of er die nacht bijzonderheden waren die ze bij de overdracht heeft vermeld. Elf maanden na dato herinnert deze verpleegkundige zich echter wel met grote scherpte dat Ahmad op de ochtend van de vermeende vergiftiging wakker en helder was, terwijl hij een paar uur later, na verzorging door Lucia, in coma lag. Derksen maakt aannemelijk dat zij de data verwart en haar schaarse specifieke kennis tijdens het politieverhoor verkreeg.

Ahmads standaarddosering van 625 mg chloraalhydraat was hoog en ‘bij onrust’ kreeg hij deze dosering twee of drie keer per dag, wat op een overdosis kan neerkomen. Iedereen dacht daarom aan een ongelukje van een willekeurige verpleegkundige en men sprak af om ‘nauwkeuriger’ te zijn. Het was de neuroloog die vond dat Lucia vaker was betrokken bij ‘onverklaarbare sterfgevallen’ en deze zaak aandroeg. Ahmad overleed uiteindelijk een maand later, nadat hij een narcosemiddel en een flinke dosis kalmeringsmiddelen had gekregen. Deskundigen achten het mogelijk dat hij hieraan is overleden. Het Hof gelooft echter dat Lucia hem heeft laten stikken, al liep hij pas blauw aan nadat ze een half uur eerder naar huis was gegaan.

Derksen vindt dat de twee ‘locomotieven’ Amber en Ahmad niet eens ‘hun beginstation “pure suggestie” kunnen verlaten.’ Dat is te sterk uitgedrukt, maar voor een veroordeling tot moord respectievelijk een poging daartoe, die bovendien acht andere veroordelingen op sleeptouw moesten nemen, lijkt het bewijs inderdaad onvoldoende.

Geen toeval

In navolging van de verpleegkundige die het ‘procentueel wel vreemd’ vond berekende de statisticus Elffers dat er een kans is van 1 op 342 miljoen dat Lucia toevallig betrokken zou zijn bij zoveel reanimaties en sterfgevallen. ‘Het kan geen toeval zijn’, zei hij in de media. Overigens ziet hij dit niet als bewijs voor moord: Lucia kan zich ook aangetrokken voelen tot ernstig zieke patiënten, of gewoon een slechte verpleegkundige zijn.

Het gerechtshof gebruikt Elffers’ berekening daarom niet als bewijs. Zij schrijft wel dat er ‘geen enkele aannemelijke verklaring’ is voor het feit dat Lucia was betrokken bij zoveel verdachte incidenten in zo’n korte tijd. Op zichzelf waren de sterfgevallen niet verdacht, aldus een hoogleraar kindergeneeskunde. ‘Het punt is hier alleen dat het zo vaak bij zo veel kinderen is gebeurd.’ Het grote getal is blijven rondzingen, aldus Derksen.

Problematisch in de berekening van Elffers is de selectie in de data. Uit Lucia’s bijna twaalfjarige loopbaan als verpleegkundige, zijn slechts vijftien maanden geanalyseerd. En dan zijn nog niet eens álle sterfgevallen en reanimaties in het onderzoek betrokken, maar alleen degenen die het Openbaar Ministerie ‘verdacht’ vond. In het JKZ, waar de meeste incidenten zich voordeden, werden alle incidenten uit het blote hoofd aangedragen door Lucia’s collega’s, van wie eentje zoals gezegd de zaak aanzwengelde. Mogelijke incidenten buiten haar dienst werden niet onderzocht. Het onderzoek naar vijf andere sterfgevallen werd zelfs gestopt toen bleek dat Lucia op dat moment afwezig was.

Elffers splitst het aantal incidenten tijdens Lucia’s diensten uit over de periodes dat ze in het RKZ en het JKZ heeft gewerkt. Hij beschouwt deze incidenten als onafhankelijk en vermenigvuldigt vervolgens de kansen. Volgens Derksen creëert deze redenering ‘potentieel zijn eigen moordenaars’ omdat Lucia onevenredig benadeeld wordt door een aantal keer van baan te veranderen. Hij geeft het voorbeeld van een uitzendkracht die eenderde van alle diensten draait, dus ook eenderde van het aantal incidenten meemaakt en zich kortom niet verdacht gedraagt. Ze krijgt vanzelf de politie op bezoek als ze vaak genoeg van baan is veranderd. Door vermenigvuldigen is de ’toevalskans’ op betrokkenheid bij de incidenten zo laag geworden dat deze niet meer boven een significantieniveau van 0,001 uitkomt.

Derksen berekent de toevalskans opnieuw, ditmaal zonder de kansen te vermenigvuldigen. Hij corrigeert bovendien de gegevens die Elffers gebruikt heeft. Van de acht incidenten kunnen er drie worden afgevoerd. De reanimatie en het latere overlijden van Ahmad vonden namelijk niet plaats tijdens Lucia’s dienst en een ander incident is haar uiteindelijk niet ten laste gelegd. Op deze manier komt hij tot een toevalskans van 1 op 44. Hij merkt op dat deze kans weinig betekenis heeft, omdat de gegevens zich helemaal niet lenen voor kansberekening, maar hij wil voorkomen dat de astronomische getal van 1 op 342 miljoen blijft rondzingen.

Tot slot benadrukt Derksen dat onwaarschijnlijke gebeurtenissen nu eenmaal voorkomen: mensen winnen ook de loterij. Bovendien zijn medische fouten zo gangbaar dat die mogelijkheid eerst grondig moet worden uitgesloten voordat aan opzet kan worden gedacht. Volgens een onderzoek in het Engelse vakblad Nurse geeft 37 procent van alle verpleegkundigen een tot tien keer per jaar verkeerde medicatie. En volgens een recente Nederlandse schatting verklaren medische fouten 5 tot 20 procent van alle sterfgevallen in ziekenhuizen.

Bij de patiëntjes in het JKZ blijkt uit de dossiers dat in maar liefst zes van de zeven gevallen sprake lijkt te zijn van een medische fout in de periode rond het incident. Ahmad kreeg op de dag van zijn overlijden een sterk kalmeringsmiddel dat hij nooit eerder had gehad. De artsen verschillen van mening over de vraag in hoeverre dat aan zijn dood heeft bijgedragen, maar de kans daarop is in elk geval groter dan op een moord.

Specifieke expertise

De rechters stonden voor een moeilijke opgave. Zonder enige medische expertise moesten zij hun mening geven over zeer complexe medische gebeurtenissen. Externe deskundigen speelden daarom een belangrijke rol in deze zaak. Helaas waren zij het zelden met elkaar eens.

In het bijzonder verschilde men van mening over de vraag of er bij de vermeende slachtoffers sprake was van een niet-natuurlijke dood. De meeste patiënten waren ernstig ziek en hadden een slechte levensverwachting. Er was ruimte voor interpretatie, blijkt bij de meervoudig gehandicapte Ahmad. ‘Een zwaar beschadigd kind’, vindt een arts. Zijn collega, na het aflopen van een lange lijst met zeer ernstige medische problemen: ‘Het was een sterk kind en er was sprake van vitaliteit.’

De bejaarde patiënten waren volgens een deskundige zo oud en ziek dat alles in de rede lag. ‘Mensen van deze leeftijd kunnen altijd onverwacht overlijden.’ Zoals mevrouw Zonneveld, die volgens internist Van Furth leed aan ‘heel ernstig uitgezaaide kanker die niet meer met het leven verenigbaar was.’ Een chirurg noemde haar overlijden een ’te verwachten, natuurlijk gevolg van haar ziekte.’ Op de ochtend van haar overlijden realiseerde de familie zich in ‘heel emotionele momenten’ dat het afscheid nabij was. Tijdens de lunchpauze van de dienstdoende verpleegkundige overleed mevrouw Zonneveld inderdaad. Op dat moment stond Lucia als invalkracht in haar kamer bij de wasbak.

Winkelend langs vier deskundigenverklaringen komen de rechters vervolgens tot de verrassende conclusie dat ‘alle in aanmerking komende natuurlijke doodsoorzaken… boven iedere redelijke twijfel verheven’ kunnen worden uitgesloten. Alleen de behandelend arts, die aanvankelijk overigens tekende voor een natuurlijke dood, was het daarmee eens. Deels op basis van eigen medisch inzicht streept het Hof vervolgens alle alternatieve doodsoorzaken weg. En aangezien Lucia diezelfde avond in haar dagboek over een ‘compulsie’ schrijft, staat haar schuld vast.

De favoriete deskundige van het hof is emeritus hoogleraar kindergeneeskunde Stoelinga. Hij hecht weinig waarde aan autopsies en concludeert vaak louter op basis van het medisch dossier dat er sprake was van niet-natuurlijk overlijden. Wanneer de andere deskundigen bij een baby concluderen dat zij ademhalingsproblemen heeft als gevolg van een ernstige bloedvergiftiging, zegt hij dat dit er bij hem niet in wil, maar hij kan op basis van zijn deskundigheid gelukkig voor alle onverklaarbare incidenten een externe oorzaak noemen: ‘als de ademweg afgesloten is of wordt, leidt dat tot problemen.’ Vervolgens besluit het Hof dat Lucia de baby heeft vermoord.

Hetzelfde gebeurde bij baby Achraf, die gereanimeerd moest worden vanwege plotselinge ademnood. Hij leed aan een ernstige erfelijke afwijking die in verband wordt gebracht met onverklaarbare ademhalingsproblemen en vroeg overlijden. Hij was in het ziekenhuis opgenomen vanwege chronische diarree, want zijn zusje, die met hetzelfde syndroom kampte, is tijdens zo’n diarree-aanval overleden. Stoelinga denkt echter dat er geen verband bestaat tussen deze sterfgevallen. Achraf kampte met een slikstoornis die hem volgens een aantal deskundigen mogelijk fataal is geworden. Stoelinga noemt dit ‘slechts een idee’ en het Hof betitelt daarop de crisis als ‘medisch onverklaarbaar’.

Wanneer is een deskundige betrouwbaar, en op welke gronden? Als Stoelinga verklaart dat bij een patiëntje een ernstige medicatiefout is gemaakt, die mogelijk aan het overlijden heeft bijgedragen, krijgt hij plotseling het deksel op zijn neus: het Hof hecht ditmaal meer waarde aan de deskundigen die geen medicatiefout bespeuren. En een internist die even verderop iets ten gunste van Lucia beweert, krijgt te horen dat hij nu eveneens ‘buiten het terrein is getreden waar zijn specifieke expertise is gelegen’.

‘Wanneer je het arrest leest, kun je moeilijk anders besluiten dan dat het Hof al wist dat Lucia de dader moest zijn’, schrijft Derksen. In het nawoord van het boek schrijft rechtspsycholoog Hans Crombag dat deze manier van selecteren volstrekt gangbaar is. Rechters hoeven bij een veroordeling geen bewijs te noemen dat ontlastend is voor de verdachte: tegenargumenten worden stilzwijgend gepasseerd en juristen vinden dat logisch.

Wijze Rechter Xie

Uit Lucia de B.; reconstructie van een rechterlijke dwaling rijst het beeld op van een stel gedreven juristen bij het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht die ervan overtuigd waren dat zij een seriemoordenares op de hielen zaten, vanuit hun eigen beroepsachtergrond weinig begrepen van de vaak ingewikkelde medische aspecten, om over het statistische aspect nog maar te zwijgen, en ten slotte naar goed rechterlijk gebruik belangrijke ontlastende informatie verzwegen.

Derksen – die hulp kreeg van zijn zus, de arts Metta de Noo – toont overtuigend aan dat in deze zaak ernstige fouten zijn gemaakt, al schiet hij soms wat door in zijn pleidooi voor Lucia’s onschuld. Zo beweert hij al in de tweede alinea van hoofdstuk één dat de bewezenverklaarde moorden ‘puur fictie’ zijn en gaat hij nogal gemakkelijk voorbij aan het feit dat Lucia niet meer weet voor welke patiënten ze de tarotkaarten zou hebben gelegd. Het gerechtshof citeert een verpleegkundige die verzucht dat Lucia tijdens een reanimatie ‘gewoon absoluut niets deed’. Lucia zegt zelf dat ze flink aangeslagen was en daardoor inderdaad niet snel reageerde. Zou dat hebben bijgedragen aan de verdenkingen rond haar?

Het boek leest niet gemakkelijk weg. Dat komt vooral door de omvang en complexiteit van de zaak. Details worden zeer minutieus geanalyseerd en Derksen houdt van het plakken van etiketjes. Al in de inleiding wordt de lezer geconfronteerd met achtereenvolgens het Coïncidentie Argument, het Compulsie Argument en het Schakel Argument, even later aangevuld met Het Grote Getal en het Anker Effect. De leesbaarheid wordt maar nauwelijks vergroot wanneer hij zijn betoog verluchtigt met zelfbedachte fabeltjes over de Wijze Rechter Xie, die een Lucia-adept in het beklaagdenbankje krijgt. Dat neemt niet weg dat het boek zeer interessant is voor iedereen die, net zoals Derksen, bezorgd is over dubieuze veroordelingen in Nederland.

Op 14 maart 2006 verwees de Hoge Raad de zaak-Lucia terug naar een ander gerechtshof. Niet omdat er met de bewijsmotivering iets mis zou zijn, want daar oordeelt ons hoogste rechtscollege niet over. Het hete hangijzer was juridisch van aard: de combinatie levenslang en tbs is niet mogelijk. Lucia kreeg kort na deze uitspraak een hersenbloeding. Ze is deels verlamd, kampt met spraakproblemen en krijgt in de gevangenis naar verluidt niet de medische zorg die ze nodig heeft. Op 13 juli werd ze door het gerechtshof in Amsterdam opnieuw veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, ditmaal zonder tbs.

Literatuur

Ton Derksen (2006). Lucia de B. Reconstructie van een gerechtelijke dwaling. Diemen: Veen Magazines.

Gerechtshof Den Haag, arrest van 18 juni 2004, LJN-nummer AP2846.

Uit: Skepter 19.2 (2006)

Naschrift.

Lucia de Berk is inmiddels vrijgesproken:
augustus 2006: Derksen dient verzoek in bij de commissie-Buruma voor toelating tot de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS).
april 2008: Lucia wordt vrijgelaten.
7 oktober 2008: Hoge Raad heropent de zaak. De HR verwijst naar het hof in Arnhem.
17 maart 2010: Het OM eist vrijspraak.
14 april 2010: Definitieve vrijspraak van moord en poging tot moord.
Voor verdere details zie Wikipedia.

Meer artikelen over rechterlijke dwalingen:
Derken, Ton (2009). 7 cruciale argumentatiefouten van juridische waarheidszoekers. Skepter, 22(1).
Es, Ana van (2003). Tunneldenken in Twente: onprofessioneel onderzoek in een megaontuchtzaak. Skepter, 16(1).
Nanninga (2001). Verkracht met toverkracht: Haagse rechtbank gelooft in zwarte magie. Skepter, 14(3).
Nienhuys, Jan Willem (2011). Leugens over Louwes. Skepsis Blog, 6 december.

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Ana van Es studeerde in 2006 Nederlands recht aan de Rijksuniversiteit Groningen.