Ketters, dwarsliggers of vragenstellers?
Het nieuwe skepticisme van Paul Kurtz
door Paul Kurtz
Skeptische kritiek is er in vele soorten en maten. Sommige vormen verdienen de naam eigenlijk niet, andere zijn zo extreem dat ze onherroepelijk uitmonden in een volstrekte passiviteit. Paul Kurtz, filosoof en voorzitter van de Amerikaanse skeptische beweging, zoekt een uitweg uit deze impasse.
Skepticisme dient, zoals alles, met mate te worden ingenomen. Het is essentieel voor een gezonde geest, maar in het geval van een overdosis, kan het aanleiding gegeven tot overmatige twijfel. Skepticisme, indien goed begrepen, is geen metafysisch beeld van de onmogelijkheid de ‘echte werkelijkheid’ te kennen; het leidt ook niet tot een onvermijdelijke kennistheoretische impasse; het hoeft ook niet uit te monden in existentiële wanhoop of nihilisme. Het dient beschouwd te worden als een essentiële methodologische regel die ons kan helpen om alle claims betreffende kennis en waardeoordelen kritisch te onderzoeken.
Zonder skepticisme vervallen we gemakkelijk tot gemakzuchtig zelfbedrog en dogmatisme; mét, mits met mate gebruikt, kunnen we de grenzen van kennis en onderzoek verleggen, en het ook toepassen in het dagelijks leven, de ethiek en politiek.
Kort gezegd is een skepticus iemand die bereid is alle aanspraken op waarheid ter discussie te stellen, daarbij vragend om heldere definities, een consistente logica en afdoende bewijs. Skepticisme is dus een essentieel onderdeel van objectief wetenschappelijk onderzoek en van onze zoektocht naar betrouwbare kennis.
De wortels van het skepticisme reiken diep in de filosofische traditie. Het woord is afgeleid van het Griekse ‘skeptikos’, wat ‘overwegen, onderzoeken’ betekent, en is verwant aan het Griekse ‘skepsis’, wat ‘onderzoek’ en ’twijfel’ betekent. Het skepticisme is een krachtige bron van kritiek in wetenschap en religie, de moraal, politiek en samenleving. Vaak wordt gedacht dat het zeer moeilijk toe te passen is in het dagelijks leven, of om consequent volgens skeptische principes te leven. Mensen zoeken immers zekerheden die hen kunnen leiden en de skeptische instelling wordt door hen die verlangen naar een geloof of een vaste overtuiging argwanend bekeken. Skepticisme is de ongrijpbare tegenstander van alle pretentieuze geloofsystemen. Terwijl mensen verlangen naar definitieve antwoorden op hun vragen, roept het skepticisme steeds weer nieuwe vragen op. Tegelijkertijd, in diepere zin is datzelfde skepticisme essentieel voor al het denken en vormt het een onmisbaar onderdeel van de ontwikkelde geest. Toch worden skeptici als gevaarlijk beschouwd. Omdat ze steeds weer opnieuw de heersende orthodoxieën, versleten waarheden en geritualiseerde loftuitingen ter discussie stellen.
Skeptici proberen altijd anderen die volledig in de greep zijn van een absolute waarheid of een bijzondere gave aan het denken te zetten. Ze vragen ‘wat bedoel je?’ – op zoek naar meer duidelijkheid en definities – en ‘waarom geloof je wat je gelooft?’ – op zoek naar redenen, bewijs en verklaring. Net zoals de oorspronkelijke inwoners van Missouri vragen ze ‘Laat maar zien!’. Daardoor ontdekken ze maar al te vaak dat de niet ter discussie staande overtuigingen en de gekoesterde waarden van deze tijd op drijfzand berusten en dat ze, door die schamele fundamenten te ondergraven, de ondergang ervan bespoedigen. Skeptici zijn in staat tegenstrijdigheden binnen geloofsystemen te detecteren; ze onthullen huichelaars, mensen die met twee maten meten of die iets anders zeggen dan ze doen.
Skeptici worden gezien als tegenstrevers, ketters, extremisten, dwarsliggers, etcetera – of nog erger, ze worden door het goed verschanste, bange establishment op harde toon terechtgewezen. Revolutionaire maatschappijhervormers zijn geneigd hun woede te koelen op skeptici die de emotionele binding met slecht doordachte sociale hervormingsplannen ter discussie stellen. Skeptici willen een zaak van alle kanten bekijken, en voor ieder argument vóór kunnen ze meestal wel een of meer tegenargumenten bedenken. Daarom kunnen alle partijen in een controverse skeptici afwijzen, omdat skeptici zich meestal niet laten meeslepen door de waan van de dag.
Toch is het skepticisme een essentieel hulpmiddel tijdens onze zoektocht naar kennis; want alleen in twijfel kan waardevol onderzoek wortel schieten. Zonder skepticisme blijven we gevangen in ononderzochte, als onaantastbaar beschouwde geloofsystemen. Dankzij skepticisme ontstaat ruimte voor nieuwe ideeën en de groei van kennis.
Als de skeptische houding een onmisbaar deel uitmaakt van het kritisch denken, kan iemand dan toch deze skeptische inslag overstijgen en in positieve zin richting en betekenis geven aan zijn geloof en zijn overtuigingen? Staat het skepticisme zoiets toe? Houdt het ons gevangen in onzekerheid of staat het ons toe waarschijnlijke uitspraken te ontwikkelen op basis waarvan we kunnen leven? Zal het ons toestaan betrouwbare kennis te ontwikkelen, of zullen alle ontdekkingen vroeg of laat sterven op de skeptische operatietafel? Het antwoord op deze vragen hangt af van wat we met skepticisme bedoelen. Er zijn namelijk verschillende typen.
Het eerste type skepticisme dat we kunnen onderscheiden kan omschreven worden als ‘nihilisme’, met als meest extreme vorm het ’totaal negatieve skepticisme’. Dit verwerpt iedere aanspraak op absolute waarheid of universele waarde. Het is een absolute twijfel, en daar kan het ook nooit aan ontstijgen. Kennis is onmogelijk, zo zeggen ’totale skeptici’. Er bestaat geen zekerheid, geen betrouwbare basis voor welke overtuiging dan ook en geen enkele waarheid. We ondergaan slechts indrukken, verschijnselen, ervaringen, en we hebben geen enkele garantie dat deze corresponderen met de werkelijkheid buiten ons. We hebben geen enkele zekerheid dat we objecten ‘op zichzelf adequaat beschrijven. Onze zintuigen, die de basis vormen voor onze ervaringswereld, kunnen ons bedriegen. Het zijn filters, verschillend van mens tot mens en van soort tot soort.
Zij die kennis willen grondvesten op cognitieve intuïties of de resultaten van wiskunde en logica stuiten op dezelfde problemen – zo zeggen deze skeptici. Betekenissen zijn onherroepelijk subjectief en kunnen onmogelijk gemeenschappelijk, laat staan objectief gemaakt worden. Zuiver formele systemen vertellen ons meer over de taal die we hanteren dan over de aard van de werkelijkheid.
Bovendien, tegenover ieder bewijs vóór een bepaalde stelling kan men een tegenbewijs zetten. Iedere structuur kan door het geringste in elkaar storten, zoals het zorgvuldig geweven spinneweb uiteen valt als we de samenstelling van de lijm veranderen. Kennistheoretische zekerheid is niet alleen onmogelijk, zo zeggen de ’totale skeptici’, de criteria op grond waarvan we beslissen of iets ‘waar’ of ‘onwaar’ is, zijn verdacht. Kennis is gebaseerd op methoden – empirische of rationele – om claims te evalueren. Maar deze worden alleen maar aangenomen – zeggen ze – en kunnen niet gebruikt worden om de methoden zélf te beoordelen. De mens komt in zijn zoektocht naar kennis dus nooit verder dan het eerste stadium, de twijfel.
Zo benaderen ’totale skeptici’ wetenschap, filosofie en religie. Ze blijven hangen in volstrekte subjectiviteit. Ze zitten als solipsisten ieder voor zich gevangen in hun eigen wereld.
Het nihilistisch skepticisme is ook toegepast in de ethiek – met vernietigend resultaat. De totale skepticus ontpopt zich als een strenge relativist, subjectivist en emotivist. Wat goed en slecht is, juist of onjuist, verschilt van individu tot individu en van samenleving tot samenleving. Er bestaat geen normatieve standaard, er is geen objectieve basis voor morele oordelen. We kunnen in de ethiek geen universele, afdwingbare morele principes aanwijzen. Dit type skepticisme kan ook slechts uitkomen bij een volkomen relativisme. Wat gerechtigheid is, laat zich afleiden uit machtsverhoudingen; er is geen normatieve standaard voor alle sociale systemen. In ethische kwesties neigen ze tot een extreme twijfel: alle waarden zijn even onhoudbaar, en ze worden gemakkelijk conservatieve traditionalisten: als er geen morele richtlijnen bestaan, kunnen we slechts afgaan op de traditie. We moeten niet vragen waarom, we moeten gewoon doen – er is geen waarom. Deze skeptici kunnen zich ook opstellen als cynische amoralisten. Wie zegt dat A beter of slechter is dan B? Als er geen criteria voor goed en kwaad bestaan, is politieke moraal uiteindelijk een kwestie van kracht, gewoonte of emotie, niet van redelijkheid of bewijs.
Maar dit type skepticisme is intern tegenstrijdig. Door te zeggen dat ware kennis onmogelijk is, hebben ze al iets voor waar aangenomen. Door te ontkennen dat we de werkelijkheid kunnen kennen, vooronderstellen ze een metafysica waarin uitsluitend zintuiglijke ervaringen of ideeën de bouwstenen zijn waarmee we kennis over de wereld, hoe onvolledig ook, opbouwen. Ervan uitgaande dat er in de ethiek en politiek geen universele normen bestaan, raden totale skeptici ons de ene keer aan om tolerant te zijn en andere culturele waarden te respecteren, de andere keer om hooghartig slechts te werken aan de bevrediging van onze eigen verlangens en ambities. Maar daarachter gaan onmiskenbaar waardeoordelen schuil die deze skeptici koesteren.
Dit type skepticisme zou je dogmatisme kunnen noemen, omdat het door resoluut iedere mogelijkheid van kennis of waarde af te wijzen, haar eigen twijfelachtige opvattingen en waarden introduceert.
Er is een ‘subtype’ van het nihilistisch skepticisme dat tracht het dogmatisme te omzeilen door een volledig neutraal standpunt in te nemen. Deze skeptici bevestigen of ontkennen niets. Ze zijn niet genegen enige uitspraak te doen, bijvoorbeeld dat zintuiglijke ervaring of abstracte redeneringen onbetrouwbaar zijn, en verwerpen iedere vorm van skepticisme die in wezen een theorie inhoudt omtrent kennis of werkelijkheid in de epistemologie, metafysica, ethiek en politiek. Ze zeggen dat ze niet over zo’n theorie beschikken en dat ze slechts persoonlijke, niet generaliseerbare uitspraken doen. Ze eisen van niemand dat deze hun overtuigingen overneemt of verwerpt. Voor ieder argument vóór een bepaalde stelling hebben ze wel een tegenargument.
Deze ‘neutrale skeptici’ spreken dus nooit een oordeel uit. Agnosticisme is hier de baas. Ze zijn niet in staat om in de kennisleer enig criterium voor kennis aan te wijzen; in de metafysica een theorie over de werkelijkheid; in de religie een basis voor geloof of ongeloof in God; in de ethiek en politiek enige standaard voor deugd, waarde en sociale gerechtigheid.
De Griekse filosoof Kratylus (4e – 5e eeuw v.Chr.) was zó onder de indruk van de eeuwige veranderende wereld en van zijn zintuiglijke ervaringen dat hij tot het besluit kwam dat het onmogelijk was kennis over te dragen of iemand volkomen te begrijpen. Volgens de legende weigerde hij met wie dan ook, over wat dan ook te discussiëren. Het was toch nutteloos om antwoord te geven. Als hem iets werd gevraagd, zwaaide hij met een vingertje. Deze afwijzing van ieder oordeel – nu bekend als ‘Pyrrhonisme’, naar Kratylus’ volgeling Pyrrho van Elis – oefende grote invloed uit op de ontwikkeling van het skepticisme. Het was vooral van toepassing op filosofische en metafysische kwesties, als het gaat om de vraag wat uiteindelijk ‘waar’ is aan de werkelijkheid. Vragen uit het dagelijks leven, waar gewoonte en conventie overheersen, gingen de Pyrrhonisten uit de weg.
Ook dit type skepticisme degenereert tot nihilisme, want door iedere vorm van kennis te ontkennen, leidt het tot wanhoop.
Bovenstaande vormen van skepticisme vertonen een fundamenteel probleem. Ze staan haaks op onze dagelijkse behoeften. We moeten in deze wereld – wat er ook ‘werkelijk’ aan mag zijn – functioneren en ontwikkelen daarbij ‘geloven’ die het ons mogelijk maken te leven en te handelen. Misschien zijn die geloofssystemen slechts gebaseerd op waarschijnlijkheden: hun ontwikkeling is op pragmatische gronden noodzakelijk. De Schotse filosoof David Hume formuleerde daarom een gematigde vorm van skepticisme. Het gaat hier om een standpunt dat ook al ingenomen werd door de Griekse filosoof Karneades in de tweede eeuw v.Chr.
‘Gematigde’ skeptici kennen het ‘zwarte gat van het niets’ van nabij en hebben tegelijkertijd grote twijfels omtrent de uiteindelijke betrouwbaarheid van kennis. Ze zijn ervan overtuigd dat de fundamenten van onze kennis en onze waarden onzeker zijn, en dat het onmogelijk is om met enige zekerheid waarheden over de werkelijkheid vast te stellen. Maar in het dagelijks leven worden we gedwongen generalisaties te maken en keuzes te doen, ook al kunnen we die uiteindelijk niet rechtvaardigen. Er bestaat bijvoorbeeld geen reden om aan te nemen dat natuurverschijnselen causaal verklaard moeten worden, anders dan dat we in onze ervaring met regelmatigheden geconfronteerd worden, op grond waarvan we mogen veronderstellen dat de toekomst zal zijn zoals het verleden was. Maar voor deze inductieve stap bestaat uiteindelijk geen rechtvaardiging. Op dezelfde manier kunnen we uit wat is niet afleiden wat zou moeten. Moraal is gebaseerd op de menselijke overtuiging dat als ieder zich zoveel mogelijk aan de sociale conventies houdt, de uiteenlopende verlangens zoveel mogelijk bevredigd kunnen worden.
‘Gematigd’ skepticisme is niet ’totaal’, doch gedeeltelijk en beperkt, ons opgedrongen door het dagelijks leven. Het zou totaal zijn als we het tot het einde zouden doordenken, tot aan een onwrikbare besluiteloosheid en twijfel. Gelukkig nemen we het leven niet zo nauw, en doen we alsof we over zekere kennis beschikken. Onze generalisaties, gebaseerd op ervaring en oefening, en de conclusies die we trekken op basis van gewoonten, wijzen ons de weg.
De term skepticisme wordt soms gebruikt als synoniem voor ongeloof of argwaan ten opzichte van een bepaald kennisgebied. In feite gaat het hier om twee verschillende aspecten. Ten eerste de overtuiging dat bepaalde claims ongefundeerd of onwaar zijn en dus, wat redelijk lijkt, ongeloofwaardig. Ten tweede de negatieve a priori verwerping van een geloof zonder zorgvuldig onderzoek van wat daaraan ten grondslag ligt. Critici bestempelen deze laatste vorm van skepticisme als ‘dogmatisme’. Het ongeloof in beide bovenstaande definities heeft meestal betrekking op religie, theologie, het paranormale en het occulte.
Als het om religie gaat heet de ongelovige gewoonlijk ‘atheïst’ – niet zomaar een neutrale agnosticus – want deze vorm van skepticisme verwerpt de claims van de theïsten. De atheïst ontkent dat God bestaat, dat het heelal een ‘doel’ heeft en de mens een onsterfelijke ziel die dankzij Gods genade gered kan worden. Ongelovigen vinden dergelijke transcendentale beweringen in feite onbegrijpelijk, zelfs betekenisloos. Als ze de in de loop der geschiedenis vergaarde argumenten voor het bestaan van God onderzoeken, zien ze dat deze ongeldig zijn en dus niet overtuigend. Ook een beroep op de ervaring is ongerechtvaardigd. Mystiek, wonderen noch openbaringen bewijzen het bestaan van een transcendentale realiteit. Aansluitend beweren atheïsten dat er een moraliteit kan bestaan los van een geloof in God.
Ongelovigen bekritiseren bovennatuurlijke claims – volgens hen tekenen van bijgeloof – en beschouwen de ‘God-hypothese’ als waardeloos, een produkt van de menselijke verbeelding waar ontwikkelde mannen en vrouwen geen aandacht aan besteden. Veel klassieke atheïsten (Baron d’Holbach, Diderot, Marx, Engels) vallen in deze categorie. Zij waren in eerste instantie materialisten, en hun religieuze skepticisme en ongeloof kwamen voort uit hun materialistische metafysica. Zulke skeptici zijn slechts dan dogmatici wanneer hun ongeloof in feite een doctrinair geloof is, niet gebaseerd op rationele gronden.
Wat het paranormale betreft ontkennen ongelovigen de realiteit van psi-fenomenen op dezelfde wijze. Ze beweren dat ESP, helderziendheid, voorschouw, psychokinese en het bestaan van immateriële zielen onvoldoende bewezen zijn en in tegenspraak met onze huidige inzichten betreffende het materiële universum. (Wie zegt dat hij skeptisch is omdat hij het bestaan van het paranormale ontkent, kan beter een ‘aparanormalist’ worden genoemd.) Sommige skeptici verwerpen paranormale fenomenen a priori, bijvoorbeeld omdat ze in tegenspraak zijn met gevestigde fysische wetten. Zij mogen slechts dogmatici genoemd worden indien ze weigeren het bewijsmateriaal dat door voorstanders van het paranormale aangedragen wordt te onderzoeken, of als ze beweren dat het niveau dat de wetenschap op een zekere dag bereikt heeft, als haar uiteindelijke formulering beschouwd dient te worden. Zodra deze vorm van ongeloof een dergelijk gesloten wereldbeeld vertegenwoordigt, mag het beschouwd worden als een ontoelaatbare vorm van skepticisme.
De vraag is dan: waarom? Net zoals de gelovers beschouwd kunnen worden als mensen die bepaalde overtuigingen koesteren op grond van onvoldoende bewijs of een geloof, net zo verwerpen dogmatisch ongelovigen dergelijke claims omdat deze hun persoonlijke overtuiging aangaande het universum geweld aan doen. Deze skeptici zijn geen open-minded onderzoekers maar koppige ontkenners. Zij beschikken over de ‘On–waarheid’ en daar houden ze onverkort aan vast, waardoor ze de deur naar verder onderzoek dichtslaan.
Er is nog een ander type skepticisme. Dit type heeft scherpe kritiek op het nihilisme, totaal of neutraal, op het ‘gematigd skepticisme’ en het dogmatisch ongeloof maar het heeft van alle iets geleerd. Dit type zou ik ‘skeptisch onderzoek’ willen noemen – om de nadruk te leggen op het onderzoek in plaats van de twijfel als haardiepste drijfveer. Ik zou het ‘nieuw skepticisme’ kunnen noemen, ware het niet dat het is voortgekomen uit het oude pragmatisme. Het centrale verschil tussen ‘skeptisch onderzoek’ en andere vormen van skepticisme is dat het positief en constructief is. Het gaat om een transformatie van de negatieve kritische analyse van claims omtrent kennis tot een positieve bijdrage aan groei en ontwikkeling van onze kennis. Het is in wezen een methode, want het maakt op essentiële wijze onderdeel uit van ieder onderzoeksproces. Het leidt niet tot ongeloof of wanhoop. Het is niet totaal, omdat het zich beperkt tot het voorliggende onderwerp van onderzoek.
We zouden het ook ‘selectief of ‘contextueel’ skepticisme kunnen noemen, want het heeft niet de bedoeling dat aan alles tegelijk wordt getwijfeld, maar slechts aan bepaalde vragen in de beperkte context van het onderzoek. Het is niet neutraal omdat het ervan uitgaat dat we in staat zijn kennis omtrent de wereld op te bouwen. Kennis is niet alleen mogelijk, ze kan ook betrouwbaar blijken te zijn. En op het normatieve vlak staat het ons toe te handelen op basis van het beste beschikbare bewijsmateriaal en de meest overtuigende motivaties. Onze kennis blijft dus niet beperkt tot de descriptieve of abstracte wetenschappen, maar is ook te vinden in normatieve terreinen als ethiek en politiek.
Alhoewel dit een aangepaste vorm van het gematigd skepticisme van Hume is, gaat zij veel verder dan dat. Het staat niet aan een afgrond van ultieme onzekerheid, maar is onder de indruk van het vermogen van de menselijke geest om de natuur te begrijpen en te beheersen. Het is niet dogmatisch, want het stelt dat we nooit door iets a priori te verwerpen de deur naar verantwoord onderzoek dicht mogen slaan. Het staat dus skeptisch tegenover dogmatisch en kleingeestig atheïsme en aparanormalisme. Desondanks is het bereid ongeloof te accepteren als het gaat om claims waarvoor geen adequate rechtvaardiging bestaat. Het is dus bereid te accepteren dat sommige claims onbewezen, onwaarschijnlijk of onjuist zijn.
Dit skepticisme, een methodische twijfel die vraagt om bewijs en argumentatie voor iedere hypothese, is onmisbaar bij ieder wetenschappelijk onderzoek, in iedere filosofische dialoog en voor de ontwikkeling van een kritische intelligentie.Het is ook van vitaal belang voor het dagelijks leven, dat ons voortdurend uitdaagt nieuwe theorieën en geloofssystemen te ontwikkelen en ernaar te handelen. Het heeft oog voor de voetangels en klemmen verbonden aan de ontwikkeling van kennis, en voor het belang van feilbaarheid en onzekerheid als het gaat om de mate van betrouwbaarheid van die kennis. Hierin ligt een groot verschil met de ‘oude’ skepticismen, en daarom kan het een belangrijke bijdrage leveren aan de vooruitgang van de menselijke kennis en onze ethiek. Het leidt tot een positieve en constructieve ‘eupraxophy’ (wijsheid over hoe goed te handelen) die ons kan helpen de kosmos te interpreteren en om enige wijsheid in ons gedrag te ontwikkelen.
Het nieuwe skepticisme sluit beter aan bij de eisen van alle dag dan bij de speculatieve filosofie. Het traditionele skepticisme had veel te weinig te zeggen over de zichtbare resultaten van het constructieve skeptische onderzoek. De sarcastische skeptische kretologie afkomstig uit de coulissen van het theater van het leven wordt trouwens maar zelden gewaardeerd, zeker niet als ze het leven in de praktijk voor de voeten loopt.
De definitie van skeptisch onderzoek als beperkt en geconcentreerd, selectief, positief en een vast bestanddeel van ieder onderzoeksproces, is ontstaan op basis van de volgende overwegingen:
Er is sprake van een enorme wetenschappelijke vooruitgang, zowel theoretisch als praktisch, zowel binnen de natuurwetenschappen en de biologie als de sociale en de gedragswetenschappen. De verschillende vormen van het klassieke skepticisme die in de vroeg-moderne tijd weer opkwamen, waren zich niet bewust van het geweldige potentieel van het wetenschappelijk onderzoek. Het Pyrrhonische skepticisme is verouderd omdat er nu een grote hoeveelheid betrouwbare kennis bestaat, zodat het zinloos is om alle claims omtrent waarheid radicaal in twijfel te trekken. Hetzelfde geldt voor het postmoderne subjectivisme en het pragmatische skepticisme van de filosoof Richard Rorty. In tegenstelling tot wat het traditionele skepticisme beweert bestaan er wel degelijk methodologische criteria op grond waarvan we kennisclaims kunnen evalueren: a) empirische tests gebaseerd op waarneming, b) logische criteria betreffende coherentie en consistentie, c) experimentele tests waarbij de consequenties van ideeën getest worden. En dit allemaal gebaseerd op de veronderstelling dat het mogelijk is objectieve onderzoeksmethoden te ontwikkelen en te gebruiken om betrouwbare kennis te bereiken.
Het culturele relativisme betreffende normen en waarden is verouderd. Langzaam ontstaat een mondiale samenleving waarin een basis ontstaat voor transculturele waarden. Extreme culturele subjectiviteit niet langer houdbaar. Er bestaat ook een hoeveelheid geteste ethische principes en regels die gegeneraliseerd kunnen worden voor alle menselijke gemeenschappen. Op basis daarvan kunnen de methoden voor skeptisch onderzoek toegepast worden in de politiek en de economie, waar praktische oordelen uitgesproken worden. Het is zelfs mogelijk een eupraxophy te ontwikkelen, gebaseerd op de meest betrouwbare kennis van het moment, die een algemene interpretatie kan geven van de kosmos en van sommige begrippen die samenhangen met een ‘goed’ leven.
Twijfel blijft bij onderzoek een grote rol spelen. Het dient echter selectief te zijn, niet ongelimiteerd, en contextueel, niet universeel. Het principe van de feilbaarheid is hier van belang. We moeten geen absolute uitspraken doen, maar erkennen dat we ons kunnen vergissen. Onze kennis is gebaseerd op waarschijnlijkheden, niet op absolute zekerheden of finaliteiten.
Tot slot, skeptische onderzoekers moeten altijd open staan voor nieuwe mogelijkheden, onverwachte nieuwe denkrichtingen. Ze moeten altijd bereid zijn om in het kader van verder onderzoek zelfs de meest fundamentele inzichten opzij te zetten. Het belangrijkste principe van skeptisch onderzoek is zoeken, waar mogelijk, naar adequaat bewijs en redelijke gronden voor iedere claim in welke context dan ook.
Dit artikel is een vertaling van zijn bijdrage aan The Skeptical lnquirer, vol. 18, blz. 134 (winter 1994). Het is een uittreksel uit zijn recente boek The New Skepticism: Inquiry and Reliable Knowledge.
The New Skepticism: Inquiry and Reliable Knowledge is uitgegeven door Prometheus Books, Buffalo.
Uit: Skepter 7.2 (1994)
Zie ook Paul Kurtz en het Mars-effect op het Skepsis-blog, geschreven bij het overlijden van Kurtz in 2012