‘En dan kom je toch weer bij deze wezens uit’
De kabouterwereld van Kees Zoeteman
door Marcel Hulspas – Skepter 11.1 (1998)
Kees Zoeteman, plaatsvervangend directeur-generaal milieubeheer van het ministerie van VROM, gelooft in kabouters. In een aflevering van Lopende Zaken mocht hij daar uitgebreid over vertellen.
HET item dat het VPRO-actualiteitenprogramma Lopende Zaken op 16 november aan hem wijdde (titel: ‘kaboutermilieu’) opende met ex-milieuminister Winsemius die liet weten: ‘Ik heb hem geweldig hoog zitten’. Daarna zagen we Zoeteman plaatsnemen in ministerieel overleg, waarbij de huidige milieuminister, De Boer, Zoeteman uitdrukkelijk verzocht om naast haar te komen zitten. De heren programmamakers moesten blijkbaar duidelijk merken dat ook zij hem zeer hoog heeft zitten.
Winsemius bewondert de wijze waarop Zoeteman zijn bestaan als topambtenaar en zijn persoonlijke overtuiging ‘heel scherp gescheiden’ wist te houden. En als dat zo is dan mag dat zeker bewondering afdwingen, want Zoeteman, de man die vanachter zijn bureau vier milieuministers zag komen (en drie weer zag gaan), de drijvende kracht (aldus de VPRO) achter het Nationaal Milieubeleidsplan en de nota Milieu en Economie – deze Zoeteman dus, gelooft in kabouters.
We zien hem vergaderen, een zaal toespreken, voorlezen uit zijn meest recente werk Over Moeder Aarde en mediteren bij een boeddhabeeld. Maar alleen als we hem zien roeien over nauwe, kille vaarwegen tussen hoog opgeschoten struiken, ontvouwt hij, met horten en stoten, zijn wereldbeeld. ‘Ik heb vanaf m’n veertigste een vrouw ontmoet die me duidelijk heeft gemaakt dat de geestelijke wereld een realiteit is.’ De wereld van de geestelijke wezens, zo ontdekte hij, was geen theorie, maar wel degelijk te ervaren, ‘maar die ervaringen zijn subtiel. (…) Een waternimf of een watergeest kan ik opsporen met mijn gevoel, maar ik kan hem niet zien… Helaas, want ik zou het graag zien, dat lijkt me fantastisch!’
Zoetemans geestelijke entiteiten brengen hun dagen niet door in etherische ledigheid, maar hebben een uiterst belangrijke functie: ze vórmen de wereld om ons heen: ‘Door de natuurwezens nemen de dingen hun vormen aan… in ons lichaam, een dier, plant, in stenen… en in stenen zijn het dus vooral de kabouters die daarmee verbonden zijn, dus als je een steen kapot slaat, dan kan een helderziende honderden kabouters zien wegstuiven, bijvoorbeeld.’
Vraagt de VPRO-medewerker: ‘En hoe zien die er dan uit?’ ‘Ja.. daar vormt een mens zich dan een beeld bij… met een puntmuts, en een bochel, of met een bijl in hun hand. Het zijn eigenlijk wezens uit een heel andere ruimtetijddimensie dan wij… Ik heb wel van mensen gehoord dat kabouters die worden jonger in plaats van ouder, leven andersom in de tijd dan wij gewend zijn. Dus ruimte en tijd kunnen op een heel andere manier gehanteerd worden dan wij gewend zijn, en in die andere dimensies leven deze wezens en ze raken dus in de fysieke vorm om ons heen heel even aan onze werkelijkheid.’
En inderdaad, Zoeteman is perfect in staat om de wereld der kabouters en die der ambtelijke nota’s uit elkaar te houden. Geen enkele keer komt hij op voor de rechten der kabouters. Hij verdedigt het milieubeleid van het paarse kabinet, formuleert zorgvuldig dat ‘de balans tussen economische groei en de gevolgen voor het milieu’ in zijn ogen ‘niet in evenwicht’ zijn en verzucht dat als de overgrote meerderheid alsmaar rijker wil worden, dat hij dat dan maar heeft te accepteren. Hij lijkt enig optimisme uit te stralen, maar als de geestelijke wereld weer ter sprake komt, keren de zorgen weer. ‘Zo zeggen veel mensen,’ (hij lijkt niet helemaal overtuigd), ‘dat de elementwezens wegtrekken uit onze omgeving. Ze kunnen niet tegen de energetische trillingen van de industrie, verkeer, elektriciteitskabels, bestrijdingsmiddelen die we spuiten, dat maakt de etherische wereld waar zij hun energie uithalen, kapot.’ Buiten, achter het autoraampje, passeren de raffinaderijen van het Rijnmondgebied.
Later in de reportage komt hij daar nog eens op terug, maar dan blijkt dat sommige van die geestelijke wezens niet bereid zijn zich in hun lot te schikken. ‘Ik denk dat het voor andere wezens steeds onaangenamer wordt om op bepaalde plekken werkzaam te zijn,’ mijmert Zoeteman dan, maar: ‘Je moet erop rekenen dat er in kabouters en andere elementenwezens ook soorten zijn. Er zijn, zeg maar, kabouters die de harmonie in de natuur dienen. Maar er zijn ook kabouters die, op een gegeven moment, als de mens zich te weinig tot hen richt, [te weinig] dankbaar is voor wat ze doen zou je kunnen zeggen, zich in dienst stellen van de geestelijke wezens die de techniek in overweldigende mate bevorderen.’
Trekkend aan de roeispanen ontvouwt de ‘kabouteroloog’ (aldus de VPRO-voice over) de logica die hem tot zijn inzichten dreef. Als kind was hij altijd aan het water te vinden, op zoek naar wat in de diepte leefde. Tijdens zijn scheikundestudie te Delft leerde hij hoe de zichtbare wereld in elkaar stak. Maar hoe uit een zaadje een boom kon ontstaan, daar had de wetenschap geen antwoord op. Daar stak iets veel diepers achter. ‘Het is toch eigenlijk zeer onwaarschijnlijk dat alles wat er staat er is zonder dat daar een plan, een initiatief aan ten grondslag ligt. (…) We denken dat de natuur door toeval ontstaan is… en dat is zoiets ongerijmds. Dat de wetenschap daar totaal aan voorbij gaat, dat dat, zoals alles wat we zelf maken, een plan behoeft… ‘
‘Er is dus in het midden van de vorige eeuw een besluit geweest in de natuurwetenschappen: we erkennen alleen wat we met onze zintuigen waarnemen. Dat heeft ons natuurlijk bevrijd van heel veel bijgeloof (…) maar het is mijn overtuiging dat je daarmee een stuk van de werkelijkheid buiten beschouwing laat. De wereld van de oorzaken van datgene wat we waarnemen. We kunnen de zwaartewet van de zwaartekracht beschrijven en noem maar op alle natuurwetten… maar wie, welke krachten veroorzaken die natuurwetten… en dan kom je weer bij deze wezens uit, dat er geestelijke wezens zijn die zorgen dat de zwaartekracht bestaat.’
De kijker vraagt zich op dat moment af waar het dan met de Nederlandse zwaartekracht naartoe moet als de veroorzakers voor onze ‘energetische trillingen’ op de loop gaan, of – als hij wat filosofischer is ingesteld –waar Zoetemans ‘geestelijke wezens’ op hun beurt hun bestaan weer aan te danken hebben. Als alles een oorzaak moet hebben, een ‘plan’, dan ook de kabouters. Voor de nuchtere beschouwer opent zich hier een gapende afgrond, een troosteloze cyclus, een hopeloos Droste-effect van krachten, wetten en wezens.
Zoeteman lijkt daar geen last van te hebben. Hij heeft eigenlijk nergens last van. Hij is zich niet bewust van enige weerstand binnen het ministerie tegen zijn kaboutergeloof. Daarbuiten heeft het wel even gerommeld, kan hij zich vaag herinneren, maar zodra men in de gaten had dat er met hem redelijk te praten viel, was ook daar niets meer van te bespeuren.
Maar kan het wel? Is iemand die in kabouters gelooft wel geschikt als topambtenaar voor milieubeheer? Zoeteman, desgevraagd: ‘Een ander die knielt voor Maria en die kan minister-president worden.’ En hij heeft gelijk. Van Agt heeft het de abortusklinieken in ons land knap lastig gemaakt, maar het vaderland heeft-ie nooit aan het Vaticaan overgedragen. En die abortuswet kwam er uiteindelijk toch. Bidden deed-ie op zondag, net zoals Zoeteman zijn kaboutergeloof voor zijn klamme boottochtjes reserveert. Zolang onze bestuurders uitsluitend in hun vrije tijd het licht zien, hoeven we ons niet veel zorgen te maken en kunnen we ons in alle rust verbazen over hun intellectuele acrobatiek, pardon: cognitieve dissonantie.
Uit: Skepter 11.1 (1998)
Voor meer informatie over Kees Zoeteman zie:
Aardstralen in het ministerie door Rob Nanninga, Skepter 11.4 (1998)
De magische technogie van Hans Andeweg door Rob Nanninga, Skepter 15.1 (2002)