Met Steiner het bos in
Wie wil er een alternatief ziekenhuis?
door Cees Renckens
Na twaalf jaar modderen moest de Zeylmanskliniek, een antroposofisch ziekenhuisje in de Zeister bossen, de deuren sluiten. WVC probeert het Hofpoortziekenhuis in Woerden nu met miljoenen te verleiden om de alternatieve artsen onderdak te verlenen.
In de zomer van 1993 kreeg de 64-jarige heer Traellast, een gepensioneerd metselaar, geleidelijk toenemende last van moeheid en kortademigheid. Hij had vroeger wel gerookt, maar was daar al lang geleden mee opgehouden en had verder nooit ernstige ziekten doorgemaakt. Nadat op een door de huisarts aangevraagde röntgenfoto duidelijke afwijkingen waren gevonden, werd hij doorverwezen naar de longarts van het plaatselijke ziekenhuis.
Deze constateerde dat er zich in de borstholte links rond de longen een grote hoeveelheid vocht bevond. Na aanprikken van de borstholte kon dat vocht worden onderzocht. Er werden kwaadaardige cellen in aangetroffen. De afwijking in de borstholte leek, na uitvoerig onderzoek, vermoedelijk een uitzaaiing te zijn van een onvindbaar kwaadaardig gezwel elders in het lichaam. (Uit cijfers van de landelijke kankerregistratie blijkt dat bij 3 à 4 procent van de kankergevallen de oorspronkelijke, meestal kleine tumor niet gevonden kan worden.) In deze situatie bestaat er geen curatieve behandeling meer die het ziektebeloop nog in gunstige zin kan beïnvloeden.
De afschuwelijke diagnose en het te verwachten ongunstige beloop werden niet geheimgehouden voor de patiënt. Dat nieuws veroorzaakte bij de patiënt en zijn echtgenote natuurlijk grote verslagenheid. De klachten konden aanzienlijk verlicht worden door een door de longarts verrichte pleurodese, waarbij door inbrenging van een chemisch ‘plakmiddel’ in de borstholte en nieuwe ophoping van vocht werd voorkomen. De heer Traellast verkeerde daarna weer in een goede algemene conditie en kon zich bij een gelaten wachten op de dingen die zo onvermijdelijk leken te zullen komen, maar moeilijk neerleggen.
Andere boodschap
De hoop dat er toch nog iets aan te doen zou zijn, bleef bestaan. De onduidelijkheid over de exacte aard van de ziekte bleef eveneens knagen. Hij verzocht verwijzing naar een in kankerbehandeling gespecialiseerd ziekenhuis voor een ‘second opinion’. Aldus geschiedde. De aldaar werkzame kankerspecialist bevestigde bij poliklinisch onderzoek de bevindingen van de longarts volledig en moest de patiënt meedelen dat verdere diagnostiek naar de ‘primaire tumor’ niet zinvol was. Ook als deze gevonden zou kunnen worden, zou er in dit stadium van zijn ziekte geen behandelingsmethode meer zijn.
De heer Traellast leek zich toen toch bij de afschuwelijke waarheid neer te leggen, maar nu was het zijn vrouw die tot elke prijs wilde ‘vechten’ tegen het schijnbaar onafwendbare noodlot. Zij had weleens gehoord van antroposofische kankerbehandeling en aldus wendden zij zich tot de Willem Zeylmans van Emmichoven kliniek te Bilthoven, waar Traellast door een van de vier internisten die daar werkzaam zijn, de heer Ehrlich, direct gezien kon worden. Tot zijn grote opluchting kreeg Traellast van deze specialist een heel andere boodschap dan hij van zijn andere artsen had gekregen, en hij werd direct opgenomen.
In totaal verbleef hij tweeënhalve week in de Zeylmanskliniek. Na uitvoerig lichamelijk onderzoek, aangevuld met herhaling van alle laboratorium- en röntgenologisch en echoscopisch onderzoek dat al eerder en nog recent door de longarts was verricht, werd gestart met een ‘antroposofische kankerbehandeling’. Hij kreeg injecties en infusen met Iscador Q 150 mg. Bij zijn ontslag gebruikte hij de volgende medicatie: Iscador Q C Hg serie 1, Helleborus sterkte 4 op niet-Iscadordagen, Primula/Onoporodon comp. 3dd 1 tabl., Vitis comp. 3dd1 en Centaura 3dd2 tabl.
Een heropname in het antroposofisch ziekenhuis behoorde kort daarna niet meer tot de mogelijkheden, want eind november 1993 werd dit enige alternatieve ziekenhuis van ons land gesloten. Het ziekenhuisje, gelegen in een bosrijke omgeving in Bilthoven, beschikte behalve over een polikliniek over dertig bedden voor de interne afdeling en vijftien bedden voor kinderen. Aan de kliniek waren vier internisten, drie kinderartsen en zo’n honderd medewerkers verbonden.
Kippenstront
De geschiedenis van de Zeylmanskliniek is kort maar hevig. Ze werd in 1981 opgericht na de sluiting van de Rudolf Steinerkliniek in Den Haag. Men vond onderdak in leegstaande gebouwen op het veertig hectare grote terrein in Berg en Bosch, waar een sanatorium voor tuberculose overbodig was geworden dat nog door de Katholieke Arbeiders Bond was opgericht. Ook het astmacentrum en het diabeteskindertehuis die zich daar destijds bevonden, verloren hun functie.
De antroposofen startten met 30 bedden voor interne geneeskunde en breidden dat in 1990 uit met 15 kinderbedden. Het 120 bedden tellende algemeen ziekenhuis Berg en Bosch, waarmee de Zeylmanskliniek een aantal functies deelde, stond in die periode al jaren op de nominatie om te worden gesloten (wat uiteindelijk gebeurde in 1995). Het weerhield directeur Krouwels van de Zeylmanskliniek er niet van om in 1998 in een interview met het antroposofisch actieblad Jonas aan te kondigen dat zijn kliniek zou worden uitgebreid met andere ‘beschouwende’, dat wil zeggen niet-snijdende disciplines als dermatologie, psychiatrie, neurologie en gynaecologie.
De gebouwen waren toen overigens al door de inspectie afgekeurd. Of de inspectie zich ook negatief heeft uitgelaten over de gebrekkige hygiënische toestand in de kliniek, blijft onduidelijk (er werd volgens boze tongen nogal eens kippen- en pauwenstront op de ziekenzalen aangetroffen). In 1990 beweerde Krouwels tegenover het Utrechts Nieuwsblad vol optimisme dat de kliniek ook een verloskundige afdeling zou krijgen, die mooi zou aansluiten op de kinderafdeling.
Onder de paraplu van het overkoepelende medisch centrum Berg en Bosch, met als algemeen directeur Krouwel (een man met meerdere petten), verrezen intussen ook het Diabetes Centrum (ook voor alternatieve geneeswijzen!) en de ‘Europese Botbank’. Op hetzelfde terrein bevonden zich al de Van Creveldkliniek voor hemofilie, de Hartenark, een centrum voor hartrevalidatie, en het psycho-geriatrisch verpleeghuis De Biltse Hof. In 1990 opende de op antroposofische leest geschoeide Bernard Lievegoedkliniek met tien psychiatrische bedden zijn deuren. De daaraan verbonden psychiater M. van Gerven maakte zich onsterfelijk door het Nieuwsblad Gezondheidszorg in november 1989 te laten noteren dat er een relatie bestaat tussen sommige vormen van depressie en de lever. Massage van de lever kan dan een therapie zijn, aldus deze antroposofische occultist, en ook behandeling met paardebloemsap kan de lever en dus de depressie gunstig beïnvloeden.
Gemakkelijk geld
Een artikel in NRC Handelsblad van 10 oktober 1992 maakte melding van een plotselinge claim van 3,3 miljoen gulden door de ING-bank aan het Utrechtse provinciebestuur. De provincie stond borg voor de leningen van het medisch centrum, maar was door de stichting Berg en Bosch niet eerder op de hoogte gebracht van haar financiële problemen. Tot overmaat van ramp werd toen ook bekend dat de stichting nog in 1991, zonder de vereiste toestemming van de provincie, een lening van 40 miljoen gulden had verkregen van de bank, waarvan op dat moment geen spoor meer werd teruggevonden.
Een verklaring voor het feit dat de ING zo gemakkelijk geld leende aan de stichting werd gezocht in de antroposofische achtergrond van een aantal voormalige topbestuurders van de NMB-bank (onder wie Scherpenhuijsen Rom, die ‘de eer aan zichzelf had gehouden’ na verdenking van effectenhandel met voorkennis), die in de ING was opgegaan.
De financiële perikelen leidden tot de versnelde sluiting van het algemeen ziekenhuis per 1 januari 1993 wegens faillissement. Op 15 november 1993 viel het doek voor de Zeylmanskliniek. Voor de personeelsleden van de Zeylmanskliniek gold een afvloeiingsregeling, die gefinancierd werd door de AWBZ. De sluiting diende om te voorkomen dat de kliniek zou worden meegetrokken in het faillissement van haar voormalige partner, het algemeen ziekenhuis Berg en Bosch.
Na 1 januari 1993 werd de exploitatie van de röntgenafdeling en het klinisch-chemisch laboratorium, alsmede de beveiliging, receptie, administratie en keuken geheel gedragen door de antroposofen zelf. Ondanks het maximaal verrichten van kostbaar en overbodig labonderzoek, zoals bij de zieke Traellast, slaagde men er natuurlijk niet in om de exploitatie sluitend te maken. Een poging om de antroposofische zorg te integreren in het naburige Lorentz Ziekenhuis Zeist stuitte op onoverkomelijke bezwaren van de daar werkzame artsen, die weinig heil zagen in uitbreiding van hun expertise met specialisten die Iscador en Helleborus voorschreven. Volgens mededelingen van de nieuwe directeur Spaaij van de Zeylmanskliniek zou staatssecretaris Simons hebben toegezegd voortzetting van de antroposofische ziekenhuiszorg zoveel mogelijk te bevorderen. In afwachting daarvan werd getracht de polikliniek zo goed mogelijk in stand te houden.
Helleborus en Iscador
Het Amerikaanse standaardwerk op het gebied van kankergeneeskunde, Cancer: Principles & Practice of Oncology, verscheen in 1992 in een vernieuwde, vierde editie. Het zeventigste hoofdstuk is gewijd aan ‘Unsound Methods of Cancer Treatment’. In alfabetische volgorde worden 55 van dergelijke methoden opgesomd en gedeeltelijk besproken. Iscadorbehandeling wordt vermeld als een onzinnige methode, waarover bij de American Cancer Society desgewenst gedetailleerde inlichtingen kunnen worden ingewonnen. In de editie van 1997 wordt vermeld dat er in Duitsland een fase-3-onderzoek (met proefpersonen) loopt naar het middel.
Iscador is een product van een woekerplant, de maretak, ook wel bekend onder zijn Engelse naam mistletoe. De populariteit van dit plantaardige middel in de antroposofische geneeskunde gaat terug tot uitspraken van Steiner zelf, die gezien de groeiwijze voorspelde dat uitgerekend deze plant hét geneesmiddel tegen kanker zou moeten bevatten.
Wetenschappelijk onderzoek door antroposofische artsen, ook in ons land en met subsidie van WVC natuurlijk, heeft deze bewering van Steiner nooit kunnen bevestigen. Maar zoals zo vaak in de alternatieve geneeskunde, ook hier gaat men door met toepassing van het product, zogenaamd omdat de klinische ervaring aantoont dat het werkt, maar in feite uit dogmatische verering voor leermeester Steiner.
Pogingen van mij om te begrijpen hoe het toch komt dat antroposofische artsen, ondanks een normale scholing tot bijvoorbeeld internist, doorgaan met het vol overgave toepassen van onwerkzame en ongeregistreerde middelen, zijn steeds mislukt. Wijlen professor C. van Emde Boas zei het eens zo: ‘De mens is net zo intelligent als zijn emoties hem toestaan.’ Emoties, maar ook religieuze overtuigingen – en daarmee kan de antroposofische visie wel vergeleken worden – prevaleren boven wetenschappelijke inzichten en mores. Dat mag dan een verklaring bieden, het neemt niet weg dat op zijn minst verwacht mag worden dat antroposofische artsen trachten verantwoording af te leggen aan hun vakgenoten. Zij stellen immers ook altijd zo nadrukkelijk dat zij de gewone geneeskunde volledig erkennen en waarderen, en deze alleen nog wat verrijken (‘erweitern’).
Maar nog nooit is er bijvoorbeeld over de Helleborus een goed artikel of onderzoeksverslag gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, het Pharmaceutisch Weekblad of een ander serieus medisch tijdschrift. Geïnteresseerden moeten het hebben van filosofisch getinte beschouwingen in alternatieve blaadjes zoals het inmiddels gesneuvelde Tijdschrift voor Integrale Geneeskunde (TIG). Wat daarbij vooral opvalt is dat er vrijwel geen artsen of apothekers in de redactie van dat blad zaten.
‘Vegatibiliseren van metalen’
Een uitzondering op die regel vormt dr. Chr. Willem Kramers. Hij is sociaal geneeskundige en verbonden aan de vakgroep algemene gezondheidszorg en epidemiologie van de Rijksuniversiteit Utrecht. Hij is daar onder meer verantwoordelijk voor het onderwijs in de ‘bijzondere therapierichtingen’, ten behoeve van studenten geneeskunde en medische biologie. Hij schreef in het TIG van september 1993 een artikel getiteld ‘Het antroposofische geneesmiddel. Achtergronden, bereidingen, werkingen’. Om elke schijn van partijdigheid, maar ook uit angst een verkeerde interpretatie van het gebodene te geven, zal ik hier de letterlijke tekst van de samenvatting van dat artikel overnemen.
‘Veel van de huidige geneesmiddelen worden vervaardigd door isolatie van werkzame stoffen uit natuurproducten (meestal planten) of door het creëren van nieuwe (niet in de natuur bestaande) dode substanties, via synthese uit of chemische wijziging van bepaalde grondstoffen. Een geneeskunde die uitsluitend gebruikmaakt van uit hun natuurlijke samenhang gehaalde en in het laboratorium gesynthetiseerde producten, verdient de naam geneeskunde niet.
Een werkelijk natuurlijke geneeskunde weet zich nauw verbonden met levensprocessen en niet met dood, met samenhang en niet met isoleren. Voor geneesmiddelen in de ware zin des woords moeten we zoveel mogelijk putten uit de levende natuur. Voor een antwoord op de vraag naar de wijze waarop uit de levende substanties de genezende krachten te voorschijn kunnen worden gehaald, gaan we in dit artikel te rade bij de antroposofische farmacie.
De volgende farmaceutische principes worden besproken: het concentreren van kosmische krachten in de plant door ritmische behandeling, het afstemmen van de plantensubstantie op de warmteprocessen in de mens door de toepassing van warmte, de “verjonging” van metalen, het zogenaamde “vegetabiliseren” van metalen, nabootsing en versterking van de plantenwerking in chemische verbindingen, en ten slotte het combineren van “tegengestelde” stoffen.’
In het artikel gaat de auteur gedurfde uitspraken niet uit de weg. Hij wijst onder andere op ‘traditionele metaal-orgaanparen’, die al vanouds bekend zijn en waarvan de antroposofische geneeskunde dankbaar gebruik maakt. Deze en andere samenhangen moeten gezien worden in hun ontwikkelingsgeschiedenis, want het ontstaan van de organen en planten of substanties die bij elkaar horen, had tegelijkertijd plaats. De mens is als het ware gelijk opgegroeid met de natuur. Als voorbeelden van deze paren geeft Kramers de volgende:
lood – milt
tin – lever
ijzer – gal (vloeibaar orgaan)
goud – hart
koper – nieren
kwik – longen
Uit het artikel wordt overduidelijk waar de heer Kramers kerkt, maar allerminst blijkt waarom zijn confraters ongeneeslijk zieke kankerpatiënten met preparaten als Iscador en Helleborus ‘behandelen’. In dat opzicht brengt Kramers ons dus wederom geen stap verder en brengt zijn schriftuur ons vooral de uitspraak van professor Noach in herinnering dat ondanks intensieve samenwerking met alternatieve artsen in de commissie AB&WO van de Gezondheidsraad de kloof tussen de reguliere en de alternatieve artsen niet kleiner, maar zelfs groter was geworden.
Antroposofische beddenjacht
Tot meer dan een halfjaar na zijn opname in de inmiddels gesloten kliniek hield de heer Traellast zich nog steeds aan het regime van de antroposofisch internist. Hij injecteerde zichzelf dagelijks met niet-geregistreerde antroposofische ‘geneesmiddelen’ en werd eenmaal per week met de ziekenfondstaxi naar Bilthoven vervoerd, waar hij gedurende ruim een uur een infuus met Iscador kreeg toegediend. Hij voelde dat hij langzaam achteruitging. Hij had weinig eetlust, hij kreeg pijnklachten in de linkerborsthelft en kreeg slikmoeilijkheden. Hij hoopte dat het ziektebeloop door de behandeling die hij onderging, vertraagd zou worden. Dat bleek niet het geval. Hij overleed binnen de te verwachten termijn aan zijn kwaadaardige ziekte. Gelukkig heeft hij geen financiële schade geleden. Alle kosten, zowel van de opname in Bilthoven als van de poliklinische nabehandeling, de taxikosten en de gebruikte medicijnen werden zonder problemen vergoed door zijn ziekenfonds!
Terwijl in heel Nederland ziekenhuisbedden worden gesloten, vooral op aandringen van de centrale overheid die beddenreductie onveranderlijk als voorwaarde stelt bij bijvoorbeeld nieuwbouwactiviteit, worden buiten de publiciteit hardnekkige pogingen gedaan om de opgeheven antroposofische bedden toch onder te brengen in een echt ziekenhuis. Na de weigering van het Lorentz Ziekenhuis Zeist heeft het ministerie zijn oog laten vallen op een klein ziekenhuis in een wat kwetsbare positie, het Hofpoortziekenhuis te Woerden.
In het Utrechts Nieuwsblad van 8 mei 1998 stond te lezen dat het ministerie toestemming had gegeven aan het Hofpoortziekenhuis om door te gaan met het voorbereiden van een aparte antroposofische kliniek, die verbonden zou zijn met het Hofpoortziekenhuis. Volgens het ministerie zou er ‘behoefte bestaan’ aan zo’n voorziening, die een landelijke uitstraling zou krijgen. Naast een polikliniek zouden er dertig opnamebedden moeten komen, waarbij interne en kindergeneeskunde de eerste specialismen zouden worden. De volgende stap van het Hofpoortziekenhuis zou zijn toestemming van de Ziekenfondsraad te verkrijgen. Zonder dergelijke toestemming zouden de curieuze therapieën immers niet vergoed kunnen worden.
Zoals verwacht kon worden voelde de medische staf, ondanks het enthousiasme van de ziekenhuisdirectie, weinig voor de komst van de Steineradepten. In juli 1999 was het heftige interne debat in de kliniek nog onbeslist. Directie, ondernemingsraad, patiëntenplatform en een minderheid van de medische staf zijn dan akkoord maar de meerderheid van de medische staf, die geen kwakzalverij in zijn midden wenst, hield stand. Het antroposofische deel van het ziekenhuis zou duidelijk afzonderlijk herkenbaar worden van het gewone ziekenhuis maar zelfs door die concessie was de medische staf toen niet te vermurwen.
Hoe lang dat zal duren, is de vraag. Het ministerie zwaait met de geldbuidel (acht miljoen gulden is beschikbaar). Ziekenhuisapotheker Fokkens, die vreesde te worden gedwongen tot het afleveren van Iscador en Weledakorrels, heeft naar aanleiding van de affaire inmiddels een beter heenkomen gezocht. Hij nam ontslag.