Geboren verteller

De affaire Wilkomirski

door Harald Merckelbach – Skepter 15.2 (2002)

wilkomirskiBinjamin Wilkomirksi schreef een boek over zijn herinneringen aan de Holocaust, dat na een paar jaar door de mand viel. Hoe raakt iemand verstrikt in zijn fantasieën?

In de nazomer van 1995 moet Binjamin Wilkomirski één lange piekervaring hebben gehad. De Duitse kwaliteitsuitgever Suhrkamp bracht Bruchstücke uit, een boek waarin Wilkomirski beschrijft hoe hij als kind twee Duitse concentratiekampen overleefde. Het boek maakte vrijwel direct een diepe indruk op het grote publiek en de recensenten. Binnen de kortste keren waren allerlei uitgevershuizen bereid om vertalingen voor hun rekening te nemen. En, inderdaad, Bruchstücke kende 9 vertalingen (waaronder het bij Bert Bakker uitgegeven Brokstukken). Daar hield Wilkomirski’s zegetocht echter niet op. De voormalige klarinetleraar en amateur-historicus ontving een prijs van de stad Zürich en ook viel hem de prestigieuze Prix Mémoire de la Shoah ten deel.

Wilkomirsi trad op in Israëlische documentaires over jeugdige slachtoffers van de Holocaust en hij deed mee aan fund raising parties ten behoeve van het Holocaust Memorial Museum in Washington. In zijn publieke optredens werd hij aangemoedigd door de lof die hij kreeg toegezwaaid van vooraanstaande experts. Zo noemde Daniel Goldhagen – zelf de auteur van het standaardwerk Hitler’s willing executioners: Ordinary Germans and the holocaust(1996) – Wilkomirski’s boek ‘a small masterpiece’. Andere recensenten vergeleken het met de dagboeken van Anne Frank. Daarin school voor een deel ook de fascinatie van het publiek voor Wilkomirski: terwijl Anne Frank de holocaust niet overleefde, was in Wilkomirski’s boek een overlevende aan het woord. Ondanks de afschuwelijke scènes die het beschreef, had het boek in zekere zin een happy end: Wilkomirski kon het allemaal nog navertellen. En hoe.

Op de eerste pagina van Bruchstücke zegt Wilkomirski over zijn vroegste ervaringen dat ze zijn vastgelegd ‘in exact snapshots of my photographic memory’ (in nauwkeurige flitsen van mijn fotografische geheugen). (1) Zo’n tien zinnen later merkt hij op: ‘I’m not a poet or a writer. I can only try to use words to draw as exactly as possible what happened, what I saw’ (Ik ben geen dichter of schrijver, ik kan alleen maar proberen zo nauwkeuring mogelijk na te tekenen wat ik zag). De lezer bereidt zich dan ook voor op een ongekuiste getuigenverklaring. Wat volgt is een relaas dat begint met de vlucht uit het vooroorlogse Riga en via de kinderbarakken van Majdanek en Birkenau eindigt bij harteloze stiefouders in het Zwitserland van de jaren 1950.

Wilkomirski beschrijft zijn ervaringen in ultrakorte zinnen die vaak in de tegenwoordige tijd zijn gesteld. De gruwelijke boodschap contrasteert met die kinderlijke manier van schrijven. Maar juist vanwege haar eenvoud is Bruchstücke een ideaal voorleesboek. Tijdens zijn vele optredens was het overigens nooit Wilkomirski zelf die voorlas. Hij volstond dan met het spelen van een joodse melodie op zijn klarinet en een acteur nam het voorlezen voor zijn rekening.

En dan waren er nog de vele interviews die Wilkomirski aan journalisten gaf. In een daarvan werd hem gevraagd hoe hij er toch in was geslaagd jarenlang als brave Zwitserse burger door het leven te gaan. Wilkomirski: ‘Ik probeerde een goede toneelspeler te worden en zo precies als mogelijk te imiteren, zodat niemand iets van mijn ware identiteit zou merken’. (2)

Alleen als toerist

De mediabelangstelling voor Wilkomirski nam in de zomer van 1998 een onverwachte wending. De schrijver Daniel Ganzfried liet in Die Weltwoche weten dat Wilkomirski alleen als toerist de concentratiekampen van Majdanek en Birkenau had gezien. (3) Ganzfried was tot die conclusie gekomen na enig speurwerk in de Zwitserse archieven. Daar ontdekte hij dat Wilkomirski rond 1946 niet in Polen verbleef, maar gewoon als Bruno Doessekker in de omgeving van Zürich leefde. Wilkomirski kwam in 1941 als kind van de ongetrouwde Yvonne Grosjean ter wereld. De moeder werd niet in staat geacht voor haar kind te zorgen en na wat heen en weer geschuif tussen pleegfamilies en kindertehuizen, kwam Wilkomirski uiteindelijk terecht bij het kinderloze artsenechtpaar Doessekker, wier naam hij vanaf 1947 droeg. Ganzfried schilderde Wilkomirski af als mediageile maniak en hij verweet de uitgevers en recensenten dat zij zijn verhaal kritiekloos hadden geaccepteerd.

Ganzfrieds verhaal sloeg in als een bom. Revisionistische historici grepen de gelegenheid aan om luidruchtig te verkondigen dat het geval Wilkomirski nog eens aantoonde hoe onbetrouwbaar holocaustslachtoffers zijn. (4) Maar er waren ook serieuze journalisten die het werk van Ganzfried grondig overdeden. Het beste voorbeeld in deze categorie is de reportage van Philip Gourevitch in The New Yorker. (5) Gourevitch sprak uitvoerig met Ganzfried, maar ook met Wilkomirski en de mensen uit zijn omgeving. Het resultaat pakte alleen nog maar ongunstiger uit voor Wilkomirski. Zo bleek een oude schoolvriendin Wilkomirski vooral in herinnering te hebben als een verwende jongen die voortdurend loog. Wilkomirski’s boezemvriend Elitsur Bernstein vertelde hoe hij in 1979 klarinetlessen nam bij Wilkomirski. In dat jaar verkeerde Wilkomirski in een diepe crisis en had hij last van nachtmerries en allerlei lichamelijke klachten. De psychotherapeut Bernstein interpreteerde Wilkomirski’s klachten als zogenaamde body memories, dat wil zeggen primitieve en daardoor moeilijk toegankelijke herinneringen aan een trauma. Hij raadde Wilkomirski aan om zijn nachtmerries op te schrijven en toen eenmaal voor de twee vrienden vaststond dat de akelige dromen hun wortels in de holocaust hadden, bezochten zij gezamenlijk vele concentratiekampen.

Na deze beschrijving meende de Amerikaanse journalist Mark Pendergrast wel te weten wat er met Wilkomirski aan de hand was: Wilkomirski had zich van de wijs laten brengen door pseudo-herinneringen waaraan hij zelf oprecht geloofde, maar die hem uiteindelijk waren aangepraat door Bernstein en zijn collega-therapeuten. (6)

Is Wilkomirski een gladde leugenaar, zoals Ganzfried beweert? Of is hij een labiele man die onder invloed van een uit de hand gelopen psychotherapie fantasie en werkelijkheid door elkaar is gaan halen, zoals Pendergrast meent? Aan Wilkomirski zelf zijn die vragen niet besteed. Hij houdt tot op de huidige dag vol dat hij uit Riga komt, de kampen heeft overleefd en dat de Zwitserse autoriteiten hem op enig moment via de geboortepapieren van Bruno Grosjean hebben gelegaliseerd. De echte Bruno Grosjean zou naar Amerika zijn geëmigreerd. En voor het overige staat het iedereen vrij om zijn boek als fictie te lezen, aldus de auteur.

Liepman AG, het literaire agentschap dat Bruchstücke aan Suhrkamp en andere uitgeverijen had doorverkocht, vond het echter welletjes. Zij gaf historicus Stefan Maechler de opdracht de zaak tot op de bodem uit te zoeken. Maechler sprak met klasgenoten, oud-leraren, vrienden en psychotherapeuten van Wilkomirski en ook spitte hij meters archieven door. Het eindresultaat was het 372 pagina’s tellende The Wilkomirski Affair: A study in biographical truth. Maechler bevestigt wat zijn voorgangers Ganzfried en Gourevitch vonden, maar komt ook nog een paar stappen verder in het verzamelen van belastend materiaal.

Zo hoort Maechler van de ex-vrienden van Wilkomirski dat die zich pas op latere leeftijd hevig ging interesseren voor de holocaust en dat daarbij een documentaire over de kampbewaarders van Majdanek en Jerzy Konsinski’s roman Painted bird een sleutelrol speelden. Al voor die tijd was hij hopeloos door de mand gevallen omdat hij leugenachtige verhalen vertelde over een fatale ziekte waaraan hij zou lijden. Voorts constateerde Maechler dat Wilkomirski nog in 1981 aanspraak had proberen te maken op de erfenis van zijn inmiddels gestorven moeder Yvonne Grosjean. Bij nadere beschouwing bleek bovendien een aantal details in Bruchstücke niet te corresponderen met de historische feiten. Wilkomirski beweerde bijvoorbeeld dat hij en zijn familie met een boot waren ontsnapt uit Riga, maar dat wordt door experts voor tamelijk onmogelijk gehouden. Wilkomirski schreef dat hij van Majdanek naar Birkenau werd getransporteerd, maar opnieuw achten historici dat een absurd verhaal. En zo zijn er meer voorbeelden.

Maechler verschaft ook opheldering over hoe Wilkomirski aan zijn naam kwam. In 1972 bezocht de toen nog Bruno Doesseker geheten Wilkomirski samen met Poolse vrienden een concert van de violiste Wanda Wilkomirska. De vrienden vonden dat Bruno een treffende gelijkenis met haar vertoonde en later ging Bruno’s fantasie met deze anekdote op de loop.

De meest ontluisterende passages in Maechlers boek zijn gewijd aan de ontmoetingen tussen Wilkomirski en Laura Grabowski. Na een kortstondige carrière als schrijfster van boeken over satanisch ritueel misbruik, begon Grabowski zich aan het einde van de jaren 1990 te manifesteren als holocaustslachtoffer. (7) In die hoedanigheid maakte zij tijdens een fund raising party kennis met Wilkomirski. Grabowski viel Wilkomirski in de armen omdat zij hem meende te herkennen uit Birkenau (‘he is my Binje!’). Wilkomirski op zijn beurt herkende Grabowski, maar dit feest van herkenning bleek uiteindelijk erg pijnlijk omdat Grabowski in 1941 in Tacoma, Washington het levenslicht zag.

Giftige cocktail

Maechlers werk is grondig en zijn conclusie ondubbelzinnig: Wilkomirski is geen holocaustslachtoffer. En toch blijft Maechlers analyse in psychologisch opzicht aan de oppervlakkige kant. Om te beginnen heeft de auteur weinig oog voor de sociale thermiek waarin Wilkomirski verzeild raakte. Een mislukte en depressieve muzikant met een uitgesproken belangstelling voor de holocaust loopt per toeval een psychotherapeut tegen het lijf die hem aanmoedigt om zijn nachtmerries op papier te zetten omdat ze zouden verwijzen naar een moeilijk toegankelijk trauma. Samen bezoeken zij concentratiekampen en langzaam groeien de notities uit tot een boek waarvan specialisten zeggen dat het authentiek is. In psychologische termen valt dat allemaal als volgt te herformuleren: er is een gevolg (depressie), daar wordt door een expert een plausibele oorzaak (trauma) voor aangereikt en met behulp van bezoeken aan de plaats delict krijgt die oorzaak reliëf (holocaust). En als het reliëf eenmaal tot publiek document is geworden, blijkt er geen weg meer terug te zijn. In dit scenario draagt elk ingrediënt op zich bij aan het ontstaan van pseudo-herinneringen. De diep gewortelde neiging van mensen om naar aanleiding van tegenslagen en mislukkingen op zoek te gaan naar grote oorzaken in de eigen autobiografie is goed gedocumenteerd en kan – zeker als er een zogenaamde deskundige aan te pas komt – resulteren in een hardnekkige overtuiging dat men een ongelukkige jeugd moet hebben gehad (zie voor voorbeelden Dawes, 1994).

Het opzoeken van de plaatsen waar die ongelukkige jeugd zich zou hebben afgespeeld, kan zo’n overtuiging laten evolueren tot een levendige herinnering. Illustratief daarvoor zijn de beschrijvingen die de Britse rechtspsycholoog Gudjonsson (1996) geeft van onschuldige verdachten die een valse bekentenis aflegden. Vaak speelde een bezoek dat de onschuldige bracht aan de plaats delict een sleutelrol in zulke bekentenissen. Het op schrift stellen en publiek maken van de pseudo-herinneringen manoeuvreert de betrokkene ten slotte in een situatie waarin hij – mochten er nog twijfels zijn – geen enkele afstand meer kán nemen van die herinneringen. De sociaal-psychologische literatuur laat immers zien dat mensen de sterke behoefte hebben om op anderen een consistente indruk te maken (Spanos, 1996). Dat is ook precies de reden waarom het schrijven over wat er vroeger gebeurd zou kunnen zijn (in jargon heet dat journalling) zo’n riskante vorm van psychotherapie is (Horselenberg e.a., 2000). Kort en goed, Wilkomirski kreeg in psychologisch opzicht een uiterst giftige cocktail voorgezet.

Fantasten

Niet iedereen die verzeild raakt in het hierboven geschetste scenario zal echter uitgroeien tot een Wilkomirski. Er is toch een bepaald type persoonlijkheid vereist om zo ver te geraken. Wie hierop zicht wilt krijgen, doet er goed aan om stil te staan bij casuïstiek die een sterke verwantschap vertoont met het geval Wilkomirski. Hierin schuilt een tweede tekortkoming van Maechlers boek, want het wekt ten onrechte de indruk dat de zaak Wilkomirski tamelijk uniek is. Psychologen weten ondertussen wel beter. In het genre van de verzonnen holocaust-ervaringen bestaat er bijvoorbeeld het onsmakelijke geval van de Zweedse schrijfster Barbro Karlén die meent dat zij de reïncarnatie van Anne Frank is. (8) Ook Karlén kwam tot dat inzicht na een diepe crisis, ook zij schreef een boek over haar pseudo-herinneringen en ook zij staat voor volle zalen om haar verhaal uit te venten. Of neem het vaderlandse geval van Friedrich Weinreb, de man die fantaseerde over zijn verzetsdaden tijdens de Duitse bezetting en die zich later in Nederlands-Indië uitgaf voor arts en in die rol bij voorkeur jonge vrouwen behandelde (zie hierover Grüter, 1997).

Maechler had veel baat kunnen hebben bij de lectuur van het standaardwerk van Burkett en Whitley (1998) over de Vietnamveteranen. Deze auteurs besteden nogal wat aandacht aan het fenomeen van de bogus vets: mensen die beweren dat zij een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) hebben overgehouden aan hun frontervaringen in Vietnam, maar in werkelijkheid daar nooit zijn geweest. Het gaat om leugenaars ‘who have been telling their lies so long the stories become real to them’ (die hun leugens zo vaak verteld hebben dat de verhalen werkelijkheid voor ze worden, p. 261). Na een uitgebreide inventarisatie van dezebogus vets, weten Burkett en Whitley de hand te leggen op een eigenschap die vrij typerend voor hen is: ‘Many are good at manipulating people, excellent story tellers who have the gift of gab. They are often living with their parents or with women who completely accept their tales’ (Velen kunnen goed mensen manipuleren; het zijn uitmuntende vertellers die goed van de tongriem gesneden zijn. Ze wonen vaak bij hun ouders of samen met vrouwen die hun verhalen zonder meer geloven, p. 261).

Wat de Karléns, de Weinrebs, de bogus vets en de Wilkomirski’s met elkaar verbindt, is een eigenschap die in de psychologische literatuur te boek staat als ‘fantasy proneness’. De term werd ooit bedacht door de Amerikaanse psychologen Wilson en Barber (1983) naar aanleiding van hun diepte-interviews met mensen die een onbedwingbare neiging hadden om geheel op te gaan in hun dagdromen en fantasieën. Wilson en Barber vonden dat deze personen virtuozen zijn in het spelen van rollen. Het is het type mens dat tijdens een busrit medepassagiers wijsmaakt uit Alaska te komen en daarbij op een meeslepende manier weet te vertellen over het leven van de Eskimo’s. Op toneelscholen en filmacademies is dit talent een aanbeveling, maar zodra fantasten een getuigenverklaring moeten afleggen zijn de complicaties niet te overzien.

De oude schoolvrienden van Wilkomirski die Maechler sprak, bevestigen dat Wilkomirski van jongs af aan een geboren verhalenverteller was. Zo zegt een van hen: ‘Hij bezat een enorme fantasie en dat maakte hem aantrekkelijk, maar het verleidde hem ook tot het vertellen van veel verhalen die geen enkele relatie met de realiteit onderhielden’. (9) Het hierboven aangehaalde citaat uit een interview met Wilkomirski laat zien dat hijzelf een rudimentair besef heeft van zijn neiging om rollen te spelen. Is Wilkomirski dan een leugenaar of iemand die in zijn eigen verzinsels gelooft? Waarschijnlijk allebei. Fantasten beginnen als leugenaar en door anderen te overtuigen, overtuigen zij uiteindelijk zichzelf. Dat is ook een conclusie die Maechler dicht benadert als hij het volgende opmerkt: ‘Video-opnames en ooggetuigenverslagen van Wilkomirsi’s optredens schetsen het beeld van een man die euforisch werd van zijn eigen verhaal’. (10)

Fotografische fragmenten

En dan het laatste en meest serieuze verwijt dat Maechler te maken valt. Bij het beantwoorden van de vraag hoe het zover met Wilkomirski heeft kunnen komen, veronderstelt Maechler dat Wilkomirski tijdens zijn eerste levensjaren wel degelijk een trauma opliep. Het verblijf in kindertehuizen en bij ruwe pleeggezinnen zou daarvoor hebben gezorgd. De amorfe en non-verbale herinneringen die Wilkomirski aan deze tijd had, zou hij later hebben getransformeerd tot een holocaustverhaal, aldus Maechler. DatBruchstücke een authentieke indruk op het publiek maakte, kwam dan ook doordat er een getraumatiseerde auteur aan woord was. Maechler lijkt daarmee aan te nemen dat jonge slachtoffers gefragmentariseerde, maar op zichzelf fotografische herinneringen aan hun trauma bewaren en dat zulke herinneringen op latere leeftijd via psychiatrische symptomen de kop op steken. De waarheid is dat zulke slachtoffers taaier en veerkrachtiger zijn dan Maechler vermoedt (zie hiervoor: Masten, 2001) en dat hun latere beschrijvingen van hetgeen zij ooit meemaakten meer verhalend en minder fotografisch zijn dan hij voor mogelijk houdt (zie Merckelbach e.a., 2002). Waarom neemt Maechler überhaupt aan dat Wilkomirski een traumatische voorgeschiedenis móét hebben? Toch vooral omdat Wilkomirski ontspoorde? Hier trapt Maechler in dezelfde val als Wilkomirski: een in het oog springend gevolg (mislukking) moet ook een grote oorzaak (trauma) hebben. Zoals het eerder aangehaalde citaat uit zijn boek laat zien, baseerde Wilkomirski zijn zoektocht naar die oorzaak op het idee dat traumaherinneringen fragmentarisch én fotografisch zijn. Het was op geleide van dit discutabele uitgangspunt – dat ook Maechler tot het zijne maakt – dat de nachtmerries van Wilkomirski uiteindelijk de allure van een holocaustverhaal kregen.

Dat zo’n verhaal authentiek overkomt, heeft – afgezien van het dramaturgisch talent van Wilkomirski – te maken met de truth bias van het lezerspubliek. Wie een verhaal goed wil begrijpen, moet er om te beginnen vanuit gaan dat het verhaal klopt (Gilbert e.a., 1993). Begrijpen is voor waar aannemen en ondanks grote inspanningen kan zelfs Maechler zich hieraan niet helemaal onttrekken.

Maechler laat steken vallen als het om de psychologische demontage van Wilkomirski gaat. Anderzijds is van de kant van psychologen en psychiaters enige bescheidenheid op haar plaats. Het duo Wilkomirsi-Bernstein was per slot van rekening kind aan huis bij hun congressen. Daar gaf het duo lezingen over hoe traumaslachtoffers met gefragmentariseerde herinneringen weer een complete autobiografie kunnen verwerven als zij terzijde worden gestaan door een therapeut die hen voedt met historische details. Het duo beweerde tientallen holocaustpatiënten aldus behandeld te hebben en zulks met groot succes. (11) Maechler laat in zijn boek zien dat de door Wilkomirski en Bernstein gepresenteerde casusbeschrijvingen waren vervalst en de therapeutische successen gelogen. Maar nog erger is dat tijdens de vele congressen waar het duo optrad geen van de toehorende psychotherapeuten de voor de hand liggende opmerking maakte dat Wilkomirski’s eigen geval in strijd is met het goed gedocumenteerde principe van infantiele amnesie: Wilkomirski beschrijft in geuren en kleuren hoe hij als tweejarige Riga ontvluchtte, maar mensen hebben geen herinneringen – zelfs geen gefragmentariseerde – aan hun eerste levensjaren (zie Howe & Courage, 1997). Als psychotherapeuten hun vak niet serieus nemen, waarom zou een historicus als Maechler dat dan wel moeten doen?

Noten

1. De citaten komen uit de aan het boek van Maechler als appendix toegevoegde Engelse versie van Bruckstücke en zijn daar te vinden op de pagina’s 377 en 378.

2. SonntagsZeitung, 18 mei 1997.

3. Die Weltwoche, 27 augustus 1998.

4. Een smoezelig voorbeeld is het via www.ety.com/tell te downloaden verhaal van Jürgen Graff: Die demontage Wilkomirskis: Oder was Ganzfried vergessen hat.

5. Ph. Gourevitch. The memory thief. New Yorker, 14 juni 1999.

6. Zie Pendergrast: www.stopbadtherapy.com/experts.

7. In de jaren dat Grabowski zich afficheerde als slachtoffer van satanisch ritueel misbruik heette zij nog Lauren Stratford en onder die naam publiceerde zij ook Satan’s underground. Zie Crombag en Merckelbach (1996).

8. Basler-Zeitung, 22 november 2000. De Nederlandse vertaling van Karléns boek draagt de titel En de wolven huilden: fragmenten uit een leven en verscheen in 1997 bij de antroposofische uitgeverij Vrij Geestesleven te Zeist. Hugo Verbrugh liet weinig heel van dit boek in een analyse die in beknopte vorm verscheen in Skepter, december 1998.

9. Het citaat is afkomstig van Wilkomirski’s oude schoolvriendin en is te vinden op p. 236 van Maechlers boek.

10. Pagina 273 van Maechlers boek.

11. Nog in april 1999 nam Wilkomirski de 7e Hayman Award for Holocaust and Genocide Study van de American Orthopsychiatric Association (ORTHO) in ontvangst.

Literatuur

Burkett, B.G. & Whitley, G. (1998). Stolen valor: How the Vietnam generation was robbed of its heroes and its history. Texas, Dallas: Verity Press.

Crombag, H.F.M. & Merckelbach, H.L.G.J. (1996). Hervonden herinneringen en andere misverstanden. Amsterdam: Contact.

Dawes, R.M. (1994). House of cards: Psychology and psychotherapy built on myth. New York: Free Press.

Gilbert, D.T., Tafarodi, R.W. & Malone, P.S. (1993). You can’t not believe everything you read. Journal of Personality and Social Psychology, 65, 221-233.

Grüter, R. (1997). Een fantast schrijft geschiedenis. Leiden: Balans.

Gudjonsson, G. (1996). The psychology of interrogations, confessions, and testimony. Chichester: Wiley.

Horselenberg, R., Merckelbach, H., Muris, P., Rasin, E., Sijsenaar, M. & Spaan, V. (2000). Imagining fictitious childhood events: The role of individual differences in imagination inflation. Clinical Psychology & Psychotherapy, 7, 128-137.

Howe, M.L. & Courage, M.L. (1997). The emergence and early development of autobiographical memory. Psychological Review, 104, 499-523.

Maechler, Stefan (2001). The Wilkomirski affair: A study in biographical truth. New York: Schocken Books.

Masten, A.S. (2001). Ordinary magic: Resilience processes in development. American Psychologist, 56, 227-238.

Merckelbach, H., Dekkers, Th., Wessel, I. & Roefs, A. (2002). Amnesia, flashbacks, nightmares, and dissociation in aging concentration camp survivors. Behaviour Research and Therapy, in druk.

Spanos, N. (1996). Multiple identities and false memories: A sociocognitive perspective. Washington DC: APA.

Wilson, S.C. & Barber, Th. X. (1983). The fantasy-prone personality: Implications for understanding imagery, hypnosis, and parapsychological phenomena. In: A.A. Sheikh (Ed.).Imagery: Current theory, research, and application. Chichester: Wiley.

Uit: Skepter 15.2 (2002)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Harald Merckelbach is hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Maastricht en lid van het Comité van Aanbeveling van Skepsis