Wetenschap van gene zijde
door Jan Willem Nienhuys – Skepter 30.2 (2017)
INGRID Kloosterman bestudeerde hoe de parapsychologie in Nederland voet aan de grond kreeg in de universiteiten. Haar Utrechtse proefschrift van 2016 is nu in een publiekseditie verschenen als Wetenschap van gene zijde.
Ik heb het boek met veel belangstelling gelezen, het bevat een rijke schat aan informatie. Kloosterman begint uiteraard met Immanuel Kant, die in zijn schotschrift tegen de Zweedse mysticus Swedenborg in 1766 al zo ongeveer het laatste woord over het onderwerp heeft gezegd: het bestaan van geesten is onbewijsbaar, het voorspellen van de toekomst en het lezen van gedachten van anderen is onmogelijk. Godsbewijzen waren trouwens ook onmogelijk volgens Kant, hoewel hij theïst bleef.
Het spiritisme ontstond in 1848, aanvankelijk als een uit de hand gelopen grap van de zusjes Fox — zij joegen hun moeder, en later de buren, de stuipen op het lijf met een ‘klopgeest’: eerst met een appel die zij lieten stuiteren, daarna door met hun tenen te knakken. Het spiritisme werd een nieuwe religie. Religies beginnen met personen (sjamanen, mediums) die een speciale band met de bovennatuur claimen en die zich een bemiddelaarsrol toe-eigenen. Sommige religies groeien stapsgewijs uit tot grote organisaties met universele claims, heilige boeken, een mythische geschiedenis, wonderverhalen en een theoretisch bouwwerk genaamd theologie dat ook intellectuelen aanspreekt. Op een gegeven ogenblik is de organisatie zo verkalkt dat hervormers (‘ketters’) met hun concurrerende religies de mensen meer aanspreken. Het spiritisme is ook zo’n beweging, maar niet de eerste. De streek waar de zusjes Fox woonden, het noordwesten van de staat New York, stond zelfs bekend om de vele religieuze bewegingen die daar ontstonden.
Ectoplasma
Er waren twee soorten wetenschappers die het naadje van de kous wilden weten. De ene soort zag een mogelijkheid om te doen wat Kant voor onmogelijk had gehouden, namelijk een tastbaar bewijs voor het bestaan van een bovennatuur vinden. Er waren er echter ook die het gewoon intrigerend vonden, maar die zich vaak bij de neus lieten nemen door de inventieve mediums.
Men moet deze tweede groep niet onderschatten. Nadat de gerespecteerde fysicus Prosper-René Blondlot in 1903 zijn denkbeeldige N-stralen had ontdekt, verschenen er in korte tijd zo’n driehonderd artikelen over, vele van jonge fysici die hiermee carrière hoopten te maken. Nog niet zo lang geleden stortten grote aantallen natuurkundigen zich vol ongeloof op de koude kernfusie. Nieuwe vreemde verschijnselen trekken altijd nieuwsgierigen aan.
In het Verenigd Koninkrijk werd in 1882 een Society for Psychical Research opgericht. Die onderzocht mediums, mesmerisme, spoken en spookhuizen en voorspellende of althans helderziende dromen. De mediums konden zelfs allerlei fysische effecten teweegbrengen: tastbare geestverschijningen, muziekinstrumenten die spontaan gingen spelen, dansende tafels, bloemen die uit het niets verschenen en ‘ectoplasma’: een mysterieuze substantie die de mediums uit diverse lichaamsopeningen tevoorschijn toverden.
Telepathie en de SPR
In Nederland kwam het, na eerdere pogingen in die richting van Frederik van Eeden, in 1919 tot oprichting van de Studievereniging voor Psychical Research onder voorzitterschap van Gerard Heymans, hoogleraar geschiedenis der wijsbegeerte, logica, metafysica en zielkunde. Die toog meteen aan het werk en deed proeven met de wiskundestudent Arend van Dam. Die proeven kwamen zo wonderlijk uit dat het wel telepathie moest zijn. Maar na een tijdje bleken ze niet herhaalbaar te zijn. Van Dam werd later wiskundeleraar en heeft aan een van zijn leerlingen, wijlen Co Stolper, er meer over verteld. Dat kunt u nalezen in ‘Het helderziende hondje’ op het Skepsisblog.
Het ging niet zo best met de Nederlandse SPR, want er meldden zich na Van Dam amper nog proefpersonen. Een enquête onder 650 artsen en geestelijken over meegemaakte spontane gevallen van telepathie leverde maar twee ingevulde formulieren op. In 1925 trad het hele bestuur af, en jurist/filosoof/vrijdenker Leo Polak werd voorzitter. Die begon meteen al aan te kondigen dat geesten niet bestonden en dat de SPR naar strikt causale verklaringen voor spiritistische verschijnselen moest zoeken en dat al het eerder gedane onderzoek in de prullenbak thuishoorde. Dat viel niet zo goed bij de gelovigen, en Polak werd al spoedig opgevolgd door een oudvoorzitter van de Vereniging tegen de Kwakzalverij (in het kader de overige voorzitters van de SPR).
Aan de universiteit
Kloosterman vertelt voornamelijk over hoe het de parapsychologie aan de universiteiten verging — zie de tijdlijn voor details van de verwarrende geschiedenis. Zij wil laten zien hoe de verhoudingen binnen de academie en tussen de stromingen in de psychologie van invloed waren op de academische parapsychologie. In de jaren vijftig waren er namelijk twee richtingen in de psychologie: de nieuwere exacte richting, met nadruk op methodologie en met A. D. de Groot als voornaamste vertegenwoordiger, en de fenomenologische richting. Bij deze laatste ging het erom ‘de mens’ te doorgronden in zijn pogingen de werkelijkheid zin te geven, met als belangrijkste figuur Frederik Buytendijk.
Kloosterman behandelt uitvoerig hoe de bioloog en zenuwarts Paul Dietz tot privaatdocent in Leiden werd aangesteld. Een privaatdocent mocht les geven aan de universiteit, maar werd niet door de universiteit betaald, maar bijvoorbeeld door een organisatie of direct door de studenten zelf. Het instituut privaatdocent werd met ingang van 1961 afgeschaft. Paul Dietz is de man die de term ‘paragnosie’ bedacht. In een artikel over Rico Bulthuis, eveneens op de website van Skepsis, kunt u nalezen hoe Dietz terugkeek op zijn leven. De mediums bleken allemaal bedriegers met of zonder zelfbedrog: ‘Als ik alles had geweten, was ik hier nooit aan begonnen.’
Dietz had echter een pupil, Willy Tenhaeff, die al op de hbs, na het lezen van De kleine Johannes van Van Eeden, was gegrepen door het paranormale. Kort na de aanstelling van Dietz in Leiden werd Wilhelm Tenhaeff privaatdocent in Utrecht. De manier van werken van Tenhaeff sloot aan bij de psychologische fenomenologie — hij probeerde namelijk de magnetiseur en waarzegger Gerard Croiset te doorgronden. Na zeven jaar lobbyen werd Tenhaeff in 1953 bijzonder hoogleraar in Utrecht namens de SPR. Een bijzonder hoogleraar was net zoiets als een privaatdocent, maar dan met de titel professor, bekrachtigd door een Koninklijk Besluit. Omdat Tenhaeff een rijke vrouw had, kostte het de SPR zelfs in 1973 maar enkele duizenden guldens per jaar.
Bezwaar
De medische faculteit had overigens van meet af aan bezwaar gemaakt tegen de aanstelling van Tenhaeff, niet zozeer omdat men parapsychologie onzin vond, maar omdat men vreesde dat magnetiseurs te veel status zouden krijgen en bovendien — terecht — omdat Tenhaeff ongeschikt was. In het genoemde artikel over Bulthuis blijkt dat Tenhaeff een onstabiel karakter had, en gedreven werd door eerzucht. Bij een eerste contact was hij charmant, maar hij maakte met iedereen ruzie als hij zijn zin niet kreeg. Hij kreeg dan ook geen promovendi. Veel later zouden de onderzoekingen van Telegraaf-journalist Piet Hein Hoebens duidelijk maken dat Tenhaeff en Croiset een symbiotische relatie hadden: Tenhaeff was beroemd omdat hij over een écht medium beschikte, en Croiset omdat een échte professor voor hem garant stond. Samen hielden ze de publieke belangstelling voor het paranormale op gang, maar eigenlijk waren het allebei charlatans (dat zult u niet bij Kloosterman lezen).
In 1973 werd in Utrecht zelfs een gewoon hoogleraar parapsychologie aangesteld, zij het niet door, zoals gewoonlijk, de (onbetaalde) bijzondere hoogleraar — Tenhaeff dus — een betaalde aanstelling te geven. Na tien jaar touwtrekken werd de Zweedse psycholoog Martin Johnson gewoon hoogleraar, onder protest van Tenhaeff, maar wel met een goede aansluiting aan de exacte psychologie, die het intussen gewonnen had van de fenomenologie. Zo verkeerde Utrecht veertien jaar lang in het weinig benijdenswaardige bezit van twee hoogleraren parapsychologie.
Vrijmetselaars
Kloosterman vertelt ook dat Tenhaeff vrijmetselaar was en zijn vrijmetselaarsnetwerk intensief gebruikte om zijn belangen te behartigen. Dat past eigenlijk in het plaatje van parapsychologie als ‘theologie van het spiritisme’. De vrijmetselarij is ook een soort religie. De vrijmetselaars beweren zelf van niet, maar als geloof aan een opperbouwmeester van het heelal en een eed op de Bijbel essentieel zijn om lid te mogen worden, dan is het een godsdienst.
In Amsterdam onderzocht de fysicus en vrijmetselaar Jacob Kistemaker eind jaren 1960 in de kelder van het FOM, het instituut voor fundamenteel onderzoek der materie, een psychokinetisch begaafde glasblazer, en de parapsychologische belangstelling van de huidige voorzitter van de SPR, de fysicus Dick Bierman, gaat op die activiteiten terug.
Steriel onderzoek
De parapsychologie vertoont het treurige beeld van een opeenvolging van onderzoeksprogramma’s waar niets uit komt. Het onderzoek in de stijl van de Britse SPR leverde niets op. De Amerikaan Rhine wierp zich op proeven met kaarten en dobbelen, enigszins zoals de vroege proeven van Heymans en Dietz. Daar stopte men mee. De zogenaamde ganzfeld-proeven waren een variatie op telepathisch speelkaarten raden. Er kwam uiteindelijk vrijwel niets uit. In plaats van met gedachtekracht het vallen van dobbelstenen of balletjes op een galtonbord te beïnvloeden, stapte men over op apparaatjes die op basis van thermische ruis of iets dergelijks toevalsgetallen genereerden. Alles zonder ook maar enige concrete reden dat het iets zou kunnen opleveren. In Amerika hield men zich ook bezig met ‘remote viewing’ en een hele rij bedriegers in de trant van Uri Geller, en met ‘poltergeists’ (activiteiten van gefrustreerde jongelieden). Het is dan ook niet verwonderlijk dat een onderzoeker als Susan Blackmore op de leeftijd van 49 jaar al haar parapsychologische spullen met het oud papier meegaf. Een wat ouder overzicht van de geschiedenis van de parapsychologie van de hand van Ronny Martens vindt u op de website van Skepp.
In Utrecht verschenen drie proefschriften over parapsychologie die de moeite waard zijn. Ten eerste dat van Filippus Brink (1958) met als voornaamste resultaat dat paragnosten (ook Croiset) waardeloos zijn voor de politie. Tenhaeff was woedend dat hij niet bij het onderzoek betrokken was geweest, en verweet Brink dat hij de publiciteit zocht — alsof hijzelf en Croiset niet voortdurend aan de weg timmerden. Dan het onderzoek van Attevelt (1988) over paranormale genezing en van Henk Boerenkamp (1988) over paragnosten, die beiden geen enkele steun vonden voor de hypothese dat magnetiseurs en waarzeggers er iets van kunnen.
Als er niets uitkomt, is het vak dan nog wel verdedigbaar? Jazeker, als je het onderzoek maar perfect aanpakt. In 1987 was de parapsychologische groep in Utrecht kwalitatief een van de beste groepen bij psychologie: veel internationale contacten, veel internationale publicaties, en een kwalitatief voortreffelijk blad, het European Journal of Parapsychology dat door Johnson werd geredigeerd. Daar kon men geen experimenteel onderzoek in gepubliceerd krijgen als men niet van tevoren het onderzoeksprotocol had ingezonden. Dergelijke hoge standaarden waren nog lang niet gemeengoed
in de gewone psychologie. Niettemin werd, tot verontwaardiging van velen en met name Piet Vroon, in 1987 besloten de vakgroep weg te bezuinigen wegens gebrek aan praktisch belang.
Poltergeist
Het boek van Kloosterman gaat ook in op enkele nevenontwikkelingen. Ten gevolge van ruzies werden er diverse concurrerende clubs opgericht. Voorts werd er onderzoek gedaan door de KNAW naar aardstralen (rapporten in 1954 en 1955). Henri van Praag richtte in Luxemburg een Internationale Universiteit op (1976) waar men allerhande kon leren over futurologie, ufo’s en chakra’s, maar ook over parapsychologie. Na drie jaar ging die failliet maar werd voortgezet in Lugano in Italië.
De opheffing van de vakgroep parapsychologie in Utrecht viel vrijwel samen met de oprichting van Skepsis. De doelstellingen van Skepsis waren vrijwel gelijk aan wat Polak zich voorstelde van de SPR in 1926. Ikzelf denk met enig genoegen terug aan de keer dat Bierman ‘significante’ resultaten had ontfutseld aan een randomgenerator die bij de Drutense poltergeist stond opgesteld, en Rob Nanninga en ik uitvogelden hoe die resultaten bij elkaar waren geknutseld. Skepsis heeft ook zo goed en zo kwaad als het kon onderzoek gedaan dat de SPR ook had kunnen doen, met uiteraard voorspelbare resultaten. Maar Skepsis wordt helaas niet genoemd in het boek, Robs Parariteiten ook niet, en Skepter maar eenmaal, namelijk bij een literatuuropgave over het lab van Floris Jansen.
Het voorwoord maakt een korte meewarige vermelding van Van Lommels onderzoek over bijna-doodervaringen, dat ook buiten de SPR en de universiteiten om verliep.
Ik begon met hooggestemde verwachtingen aan het boek. Kloosterman heeft zeker details boven water gehaald die de moeite waard zijn en ik heb me niet laten afschrikken door de pontificaal foute umlauts pal in het begin, waar ze het heeft over Kants Traüme eines Geistersehers, erlaüert durch Traüme der Metaphysik (terwijl ze Kant lijkt te verwijten dat die consequent ‘Schwedenberg’ schreef). Maar na enige tijd bekroop mij toch wat wrevel — al het gedoe en die brieven van de een naar de ander zijn allemaal wel leuk, maar het gaat hier uiteindelijk niet om plasmafysica of Chinese taal- en letterkunde maar om een vak waarvan het bestaansrecht net zo dubieus is als ‘middeleeuwse alchemie’ aan een scheikundefaculteit. Hopelijk heb ik dat perspectief in het bovenstaande wat gecorrigeerd.
Ingrid Kloosterman: Wetenschap van gene zijde: geschiedenis van de Nederlandse parapsychologie. Amsterdam: Boom 2017; 320 pagina’s, € 24,90.