De UFO van Zwischbergen
Boekbespreking
door G.C. Molewijk
De meeste literatuur over UFO’s is waardeloos. Een aanzienlijk deel bestaat uit oncontroleerbare verklaringen van ooggetuigen. Een ander deel bestaat uit verhandelingen van zich ‘ufoloog’ noemende ‘deskundigen’ die zich graag in het nieuws manoeuvreren met wilde speculaties en de uitkomsten van quasi-wetenschappelijk onderzoek. Een enkele keer verschijnt een waardevol werk. Een voorbeeld daarvan is Unidentified Aerial Object photographed near Zwischbergen, Switzerland, on July 26, 1975, van Frits van der Veldt en Wim van Utrecht.
Er is met UFO’s iets aparts aan de hand: ofschoon er voor het bestaan van ‘echte’ UFO’s (ruimteschepen) geen enkel bewijs bestaat, bestaan er wel duizenden foto’s waarop een ‘echte’ UFO te zien zou zijn. Vaak betreft dat vliegende schotels die van een koepelachtige opbouw zijn voorzien. Dit archetypisch geworden beeld heeft zich vooral in ons collectieve bewustzijn kunnen nestelen door de invloed van plaatjes in inmiddels alweer wat oudere jongensboeken en sciencefictionuitgaven. Het is veelzeggend hoe we aan deze voorstelling komen. In 1947 meldde de Amerikaan Kenneth Arnold vanuit zijn privé-vliegtuig dat hij een formatie van negen onbekende vliegmachines waarnam. Deze toestellen vlogen zeer snel, maar maakten soms onregelmatige, hoppende bewegingen, ‘zoals een schotel doet die iemand over het water laat kaatsen’. Arnolds term skipping saucers, hoppende schotels, sloeg dus niet op de vorm van de objecten maar op hun vlieggedrag. Arnold had zelfs over vleugels en staarten gesproken en het is goed mogelijk dat hij F-84 ‘Thunderjet’ straaljagers heeft gezien, een voor die tijd ongewoon snel en onbekend vliegtuig dat met stabiliteitsproblemen kampte.
Arnolds melding zou wellicht weer snel vergeten zijn als zijn verhaal niet in verminkte vorm als een artikel over flying saucers in de krant was verschenen. Deze term deed aan een rond vliegtuig of ruimteschip denken en heeft de fantasie op hol doen slaan. Al snel werden er op veel plaatsen overvliegende of neerstortende schotels gesignaleerd.
In 1950 werd een belangrijk bewijsstuk gefabriceerd. De in het plaatsje McMinnville wonende Paul Trent maakte volgens eigen zeggen kort na zonsondergang twee foto’s van een vliegende schotel die voldeed aan het beeld dat velen zich inmiddels van een vliegende schotel hadden gevormd. Trents foto’s werkten inspirerend. Vooral in de jaren ’50, ’60 en ’70 moeten er duizenden foto’s van vliegende schotels zijn gemaakt. De meeste daarvan zijn zeer verdacht, bijvoorbeeld doordat zij schotels tonen die kennelijk op zeer grote hoogte vliegen en er nagenoeg hetzelfde uitzien als een metalen etensbord dat op circa tien meter afstand van de camera is opgegooid. In zo’n geval zal de discussie over de echtheid zich eindeloos voortslepen omdat het bijna onmogelijk is om eventueel bedrog overtuigend aan te tonen. Op andere foto’s staan schotels die weliswaar van dichtbij zijn genomen, maar die zijn vrijwel altijd onscherp, alsof niemand mag weten uit welke stofzuigeronderdelen de schotel is samengesteld.
Van al deze duizenden foto’s is er bijna geen enkele die vertrouwen wekt. Die van Paul Trent zijn lang als authentiek beschouwd, hoewel na enige tijd werd ontdekt dat zijn verhaal niet klopte, bijvoorbeeld doordat uit de schaduwen blijkt dat de foto’s niet na zonsondergang maar ’s morgens vroeg zijn gemaakt. Echter, nog in 1969 gaf zelfs ‘ufovreter’ Edward Condon, voorzitter van de commissie-Condon, in Scientific Study of UFOs, toe dat Trent vrijwel zeker een ongeïdentificeerd vliegend voorwerp had gefotografeerd. Pas omstreeks 1975 werd overtuigend aangetoond dat Trents vliegende schotel een deksel was dat met een draad aan een waslijn hing.
‘Hé, een UFO!’
Ongeveer tegelijk met Trents definitieve ontmaskering werd een nieuwe opname van een vliegende schotel gemaakt die ook wereldberoemd zou worden: een op 26 juli 1975 in het Zwitserse Zwischbergen gemaakte dia die als ‘Saas-Fee-foto’ bekend geworden is. Hoewel niemand heeft kunnen bewijzen dat er bedrog in het spel is, kunnen we veilig aannemen dat de gefotografeerde schotel een grap moet zijn. Deze conclusie laat zich op indirecte wijze afleiden uit het rapport Unidentified Aerial Object photographed near Zwischbergen, uit (Nederlandstalige) transcripties van interviews met twee ooggetuigen en uit gesprekken met auteur Frits van der Veldt.
In juli 1975 vertoefde een groep Nederlanders in het Zwitserse vakantieoord Saas-Fee. Drie van hen, de broers B. en H. Rikkert de Koe en een vriend, besloten om een meerdaagse wandeltocht door de bergen te maken. Hoewel beide broers geen bijzondere belangstelling voor UFO’s bezaten, wisten zij daar wel iets van. Zo waren zij aan een kerkkoor verbonden waar ook W. Kuiper van het toen bestaande NOBOVO (Nederlands Onderzoeksbureau voor Ongeïdentificeerde Vliegende Objecten) deel van uitmaakte. Bovendien had B. Rikkert de Koe kort voor de afreis naar Saas-Fee in een Utrechtse krant over een UFO gelezen. Ook had hij (volgens zijn broer) eerder in diezelfde vakantie een hoogvliegend object gezien en ‘Hé een UFO!’ geroepen.
Tijdens hun wandeltocht bleek dat het geluk op deze wereld ongelijk verdeeld is. Bij het dorp Zwischbergen zagen ze een vliegende schotel stil in de lucht hangen en B. kreeg voldoende tijd om daar een fraaie dia van te maken. Daarna verdween de schotel geluidloos achter de bomen. Na afloop van hun vakantie zagen ze Kuiper weer en raakten ze natuurlijk over hun UFO-opname aan de praat. NOBOVO onderzocht de dia, maar kon geen bedrog vinden. Ook later onderzoek, zoals door GSW (Ground Saucer Watch) in Amerika en de Nederlandse ‘ufoloog’ Hans van Kampen, bracht geen bedrog aan het licht. Veel van dit onderzoek is echter onaanvaarbaar slordig uitgevoerd. Zo gebruikte GSW niet eens de originele dia maar een duplicaat.
Dit alles leidde ertoe dat de ‘Saas-Fee-foto’ steeds bekender werd, in diverse boeken en tijdschriften werd afgedrukt en in ufologische kringen status verwierf. Hoewel de onderzoekers niet op alle punten gelijk hadden geoordeeld, waren ze het over één ding wel eens: er was niet met de film geknoeid en op de dia was inderdaad een vliegend voorwerp te zien. Maar de cruciale vraag hoe ver dat voorwerp zich van de camera bevond, werd niet beantwoord.
Omdat er over deze en andere zaken grote onzekerheid bleef bestaan, begonnen Van der Veldt en Van Utrecht in 1989 een nieuw onderzoek. Zij gebruikten de originele dia, vroegen weerrapporten op, raadpleegden deskundigen (bijvoorbeeld van Agfa-Gevaert alsmede J. Prast, hoofd van de afdeling luchtfotografie van de Politieluchtvaartdienst) en achterhaalden de plaats waar de dia in 1975 is gemaakt. Op deze wijze konden zij de dubieuze kanten aan deze UFO-zaak inzichtelijk maken.
Suggestieve foto
Het door de twee broers geschetste ooggetuigenverslag (de derde getuige woont thans in Nieuw-Zeeland en is moeilijk bereikbaar) is niet waterdicht. In de eerste plaats is hun verhaal over de bergwandeltocht verdacht. Hoewel ze beweren met zulke wandelingen ervaring te hebben, blijkt dat niet uit hun verhaal. Bergwandelaars dragen altijd zeer stevige schoenen omdat hoog in de bergen liggende steenslag vlijmscherpe randen heeft en zolen van gewone schoenen aan flarden snijdt. Het drietal passeerde deze steenslag echter met lichte, linnen schoenen en bleef ongedeerd. Wandelaars die in berghutten overnachten, zijn verplicht een register te tekenen. Het drietal heeft in zo’n hut overnacht, maar herinnert zich dat register niet.
Wandelen in de bergen is zwaar zodat het noodzakelijk is om regelmatig iets te eten. Het drietal heeft echter zes uur gelopen voordat het de lunch nuttigde. Het is in de bergen gebruikelijk om passanten te groeten en over het in deze contreien zeer verraderlijke weer te informeren. Het drietal heeft echter met geen enkele passant een woord gewisseld. Ten slotte zouden ze even de weg zijn kwijtgeraakt. Dit is vreemd aangezien hun route uitstekend werd aangegeven. De conclusie dat de hele wandeltocht wel een verzinsel zal zijn, is echter toch onhoudbaar doordat leden van het drietal elkaar hebben gefotografeerd en op dia’s voorkomen die boven de boomgrens zijn gemaakt.
In de tweede plaats is hun verhaal over de UFO ook zeer verdacht. Men stelle zich voor: een groepje van drie personen, waarvan twee een fototoestel bij zich hebben, ziet opeens een vliegende schotel die stil in de lucht hangt. Wat zouden zij doen? Waarschijnlijk snel een flink aantal foto’s maken, liefst met variërende belichting. Maar dit groepje handelde anders. Getuige H. Rikkert de Koe had zijn camera onder zijn regenjas (het was miezerig weer) en vond het teveel werk om die voor de dag te halen. Getuige B. Rikkert de Koe had een Canon spiegelreflex bij de hand, bouwde in zijn zoeker een fraaie compositie, keek of de instelling van de sluiter en het diafragma klopten, discussieerde met zijn broer die hem adviseerde om één stop ruimer te belichten en drukte af. Direct daarna werd de instelling van de camera opnieuw besproken, maar omdat alles in orde leek, werd geen tweede opname gemaakt. Volgens de fotograaf ‘krijg je dan dubbele dia’s en daar heeft niemand iets aan’.
Mijn hypothese is dat de hele zaak in scène is gezet om de NOBOVO’er Kuiper een kool te stoven. Het drietal was tijdens de wandeltocht in ieder geval in een jolige stemming. Men heeft bijvoorbeeld een dia gemaakt van een rotsblok dat door hen met een zonnebril en een pet was getooid. De UFO-dia zélf is misleidend. Ze suggereert dat de fotograaf zich in een woest berglandschap bevond, maar als de camera iets naar rechts was gedraaid, was zichtbaar gemaakt dat de locatie meer op het Amsterdamse Bos dan op de Alpen lijkt: er loopt een keurig wandelpad en er staat een huis.
Mislukte opnamen
Cruciaal blijft de vraag hoe ver de schotel van de camera verwijderd is. De dia wekt de indruk dat hij ver weg boven een dal hangt. B. schatte de afstand op 350 meter en in dat geval moet de schotel een middellijn van zo’n 7 meter hebben gehad. (Zou de afstand een kilometer zijn geweest, dan moet de middellijn circa 20 meter hebben bedragen.) Maar volgens Prast is dat niet waarschijnlijk doordat de onderzijde van een boven het dal hangende schotel lichter zou zijn geweest. De onderzijde is echter donker en dat duidt op een voorwerp dat zich dichtbij de grond en dus dichtbij de camera bevindt. Bij een afstand van bijvoorbeeld 12 meter moet de schotel een middellijn van 24 centimeter hebben gehad – een grootte die vergelijkbaar is met de afmeting van een metalen etensbord uit een kampeeruitrusting.
Er is met die schotel nog iets anders aan de hand: er zit een deuk in. Hoe kan dat? Is er sprake van groene mannetjes die in een beschadigde schotel rondvliegen? Of zou het metalen bord tijdens het opgooien tegen een boom zijn gekeild of tijdens de landing op een steen zijn gebotst? Wie een UFO wil simuleren door een bord op te gooien, merkt dat het bord niet altijd de gewenste baan volgt en dat het lastig is om op het juiste moment af te drukken. Zo moest de Saas-Fee-UFO zich precies tussen de bomen bevinden, anders kon er geen illusie ontstaan dat hij boven het dal zweeft. Verder moest het bord in een nagenoeg horizontale stand worden gefotografeerd om het aannemelijk te laten lijken dat de schotel een tijdje stil had gehangen.
We kunnen dus verwachten dat de grappenmaker meerdere pogingen heeft moeten ondernemen en dat een aantal opnamen is mislukt. We kunnen verder verwachten dat die mislukte opnamen vernietigd zijn. Doordat films van randnummers zijn voorzien, kon inderdaad worden vastgesteld dat er dia’s ontbreken: drie voor en één na de ons bekende UFO-opname. Volgens B. waren die weggegooid omdat ze niet waren gelukt. Dit is echter onwaarschijnlijk want hij heeft zich meermalen lovend uitgelaten over het bedieningsgemak van zijn camera: als eerst twee wijzertjes (diafragma en sluitertijd) in dekking worden gebracht, zal er altijd een goede foto volgen. Volgens eigen zeggen waren dan ook bijna al zijn opnamen geslaagd. En nu komt het: de dia die in zijn verzameling aan de UFO-dia voorafgaat, is volgens hem slechts enkele minuten voor de ontmoeting met de schotel gemaakt. Terwijl er bijna nooit dia’s mislukten, mislukten er daarna in enkele minuten minimaal drie en waarschijnlijk zelfs vier! Het is natuurlijk niet erg waarschijnlijk dat B. bij uitzondering meerdere mislukte dia’s vervaardigt gedurende de minuten rond het moment waarop hij een uitstekende opname van een vliegende schotel maakte. (Van der Veldt en Van Utrecht spreken in plaats van over ‘enkele minuten’ over ‘minder dan een uur’ omdat ze de plaats waar deze dia genomen is niet konden terugvinden, zodat volgens hen de mogelijkheid bestaat dat de door Rikkert de Koe genoemde tijd in werkelijkheid langer is geweest.)
Een foto is nooit betrouwbaarder dan de fotograaf, want het aantal mogelijkheiden om trucs uit te halen is legio. Het is Van der Veldt en Van Utrecht niet gelukt om een waterdicht bewijs te leveren dat de Saas-Fee-UFO een grap is. De getuigen blijven bij hun verhaal. (Ze hebben er zelfs mee ingestemd dat zij de kosten van het onderzoek vergoeden als ooit zal worden aangetoond dat de schotel een middellijn van maximaal één meter had en zich op minder dan vijftig meter van de camera bevond.) Het is Van der Veldt en Van Utrecht echter wel gelukt om zoveel inzicht in deze zaak te verschaffen, dat we de Saas-Fee-UFO niet meer als een authentieke UFO mogen beschouwen. Uitzonderlijke beweringen als van de drie getuigen vereisen uitzonderlijk sterke bewijzen en die zijn niet geleverd. Het is onvoldoende om een mooie dia alleen met mooie praatjes te ondersteunen. De hele context is en blijft verdacht en de mogelijkheid dat het een grap betreft is zeer groot.
Het unieke is natuurlijk dat het aanvankelijk de bedoeling moet zijn geweest om één man bij de neus te nemen, maar dat de grap zó goed is geslaagd dat de dia nu al twintig jaar lang meerdere mensen op twee continenten tot onderzoek heeft geprikkeld.
Het rapport Unidentified Aerial Object photographed near Zwischbergen, Switzerland, on July 26, 1975, (226 blz.) kan worden verkregen door ƒ40,- over te maken op giro 594614 t.n.v. G.H.J. van der Veldt, Hoofddorp, o.v.v. Zwischbergen.