Snuffelvliegtuigen
Pseudo-wetenschappelijke oplichterij
door Jan Willem Nienhuys – Skepter 14.4 (2001)
Hoe een Belgische graaf en een Italiaanse knutselaar de Franse staat in het diepste geheim voor 800 miljoen francs lichter maakten met een denkbeeldige uitvinding.
In 1976 werd de oliemaatschappij Elf-Aquitaine, een Frans staatsbedrijf, benaderd door een tweetal uitvinders. Ze zeiden te beschikken over apparaten waarmee ondergronds gas, olie en steenkool kon worden opgespoord. Ook kon men er bepaalde mineralen en water mee vinden, en zelfs naar men zegt atoomonderzeeboten en guerillaschuilplaatsen. Dat ze niet zo maar wat opschepten bleek uit resultaten van eerdere onderzoekingen. De uitvinders waren aanbevolen door belangrijke Europese financiers, zoals Philippe de Weck, president van de Zwitserse Bankunie (UBS).
De vernuftelingen waren de Belgische ingenieur graaf Alain de Villegas de Saint-Pierre Jette en de Italiaanse kerngeleerde Aldo Bonassoli. Hun apparatuur gebruikte een systeem met de weidse naam ‘Vision Dirigée Sélective’ (VDS), oftewel ‘gericht selectief zicht’. Er waren twee uitvoeringen. Apparaat Delta was bedoeld om in een vliegtuig te monteren. De eerste versies van Delta lieten een pieptoon horen als het vliegtuig boven een olielaag vloog, hoe meer olie hoe harder de piep. Een aldus toegerust vliegtuig heette avion renifleur oftewel snuffelvliegtuig. Apparaat Omega gaf meer gedetailleerde informatie. Het werd op de grond opgesteld, en het produceerde stilstaande beelden op een tv-scherm. Het detectiedeel bevond zich in een tent, terwijl het beeldscherm en het bedieningspaneel zich op enige afstand van die tent bevonden. Het was ook mogelijk om met apparaat Omega diepte, dikte en gehalte van de onderzochte lagen vast te stellen. De uitvinders mochten begin mei 1976 hun apparatuur vertonen en de hoogwaardigheidsbekleders van Elf stonden paf.
Postbus in Liechtenstein
De hoogste autoriteit — lees president Valérie Giscard d’Estaing zelf — moet persoonlijk het groene licht voor de uitvinders hebben gegeven. Zijn goede kennis, de Parijse advocaat Jean Violet, had laten doorschemeren dat onder de financiers die achter de uitvinders stonden (en waarvan Violet de juridisch adviseur was) verschil van mening was. Er speelden zowel Spaanse als Italiaanse belangen, Exxon scheen ook interesse te hebben en dat was een gouden gelegenheid voor Frankrijk om het alleenrecht op het gebruik van de uitvinding te verwerven. De Fransen, dat wil zeggen de moedermaatschappij van Elf, de Entreprise de Recherches et d’Activités Pétrolières (ERAP), sloot op zaterdag 28 mei 1976 een overeenkomst met een op diezelfde dag opgerichte Panamese onderneming FISALMA, waarvan Philippe de Weck president-commissaris werd (waar ‘FISALMA’ voor staat is onbekend, later bleek dat de Villegas de enige aandeelhouder was). Een belangrijk onderdeel van de deal was dat Elf 200 miljoen Zwitserse francs (80 miljoen dollar) zou overmaken naar FISALMA, en eventueel meer als er resultaten bereikt werden. Beide partijen zouden zorgen dat alles — overboekingen, apparatuur, activiteiten — in het diepste geheim zouden plaatsgrijpen, en dat ze bij onenigheid de rechter niet zouden inschakelen. In ruil hiervoor zou Elf gedurende een jaar exclusief van de resultaten van FISALMA mogen kennisnemen. Het officiële rapport over de onderzoekingen van begin mei werd gedagtekend op maandag 30 mei. President Giscard d’Estaing werd daarna snel ingelicht dat alles in kannen en kruiken was, en zijn brief waarin hij de hele operatie bekrachtigde, dateert van donderdag 2 juni 1976. Het geheim was zo diep dat premier Raymond Barre pas op 8 oktober 1976 een kopie van die brief kreeg. Het geld werd overgemaakt door een achterkleindochtermaatschappij van Elf op de Nieuwe Hebriden een serie op elkaar aansluitende kortlopende leningen te laten verstrekken aan de UBS, die het geld op dezelfde condities doorleende aan een Liechtensteinse brievenbusmaatschappij, die het dan naar FISALMA overmaakte.
Fotografische details
Na ruim een jaar waren er in het kader van deze overeenkomst zo’n 16 vluchten uitgevoerd met apparaat Delta, dat in een gehuurde DC-3 was gemonteerd, en later in een Fokker-27 die toebehoorde aan de Compagnie Européenne de Recherches (CER), een bedrijfje van de graaf, later omgedoopt tot Centre de Recherche Fondamentale Rivieren. Bovendien waren er 14 missies op de grond uitgevoerd. Bij al deze activiteiten werden de graaf en de kernfysicus vergezeld van geologen van ERAP die strikte orders hadden om zo goed mogelijk met het tweetal samen te werken, en die ook na elke missie verslag uitbrachten. Ook Tanguy en Anita, zoon en dochter van de graaf, boden de helpende hand. De geologen en andere technici mochten zich echter niet in de buurt wagen van de tent met apparatuur. Het heette dat ze de stralen niet mochten onderscheppen, en de suggestie was dat die stralen misschien wel ongezond waren. Misschien was de straalverbinding bedoeld tussen tent en uitleesscherm.
Al na een paar maanden maakten twee technische directeuren van Elf zich zorgen over de ambachtelijke methoden van uitvinder Bonassoli, de voortdurende vertragingen en het totale gebrek aan wetenschappelijke gestrengheid.
Niet alleen kregen de technici van ERAP geen enkele informatie van de uitvinders, maar ze merkten ook dat de apparaten nogal kwetsbaar waren. Wolken, rijp, veranderingen in hoogte, nabijheid van ijzer of hoogspanningsleidingen schenen de metingen sterk te beïnvloeden. De toestellen gingen om de haverklap kapot en zelfs het inregelen was elke keer een heel gedoe. De resultaten bleken in ruwe trekken wel reproduceerbaar, maar met name de dikte en het gehalte van de gemeten olielagen klopten vaak van geen kanten. Niettemin leek de methode soms spectaculaire resultaten te geven. De dossiers die na elke missie werden aangelegd, bevatten polaroidfoto’s van de beeldschermen. Die gaven uiterst gedetailleerde vlakke of verticale doorsneden van bekende olievelden, waarop zelfs de boorputten te zien waren. Zelfs een leek kon op de foto’s zien op welke diepte de diameter van de boring veranderde, en waar hij van de verticaal begon af te wijken. Het leken wel foto’s van de bijgevoegde technische documentatie die van de geologen afkomstig was, zo goed klopten sommige details.
De eerste proefboring, nabij Montégut in het departement Gers, werd een mislukking. Apparaat Omega had duidelijk aangegeven dat de olie op een bepaalde plek tussen de 3800 en 3900 meter diep zat. Volgens de technici van Elf zat er op die plaats niets. Tijdens de boringen werden weer prachtige prentjes vervaardigd, onder andere met een kleurenversie van Omega, genaamd Mirza, waarop men precies het verloop van de boring kon volgen, maar uiteindelijk stopte men na zes maanden op 4483 meter diepte zonder ook maar een druppel olie te hebben gevonden.
In Zuid-Afrika (Zoeloeland) gebeurde iets dergelijks. Eerder waren daar al proefboringen verricht (zonder resultaat), ook op aanwijzingen van het VDS-systeem. Dat had olie op 4600 meter diepte gezien. Daar werd nu weer geboord. Helaas. Toen men op 4445 meter was gekomen bleek Omega bij nader inzien pas olie te zien op 5650 meter. Na een half jaar was met veel moeite en tegenslag een diepte bereikt van 5400 meter. Na nog een Omegameting heette het dat er toch aanzienlijke decodeercorrecties op de ruwe data nodig waren, en dat men waarschijnlijk tot 6000 meter moest gaan. Uiteindelijk werd na 20 maanden gestopt op een diepte van 6083,5 meter, in een dikke basaltlaag. Omega gaf aan dat de olie daar maar een meter of 40 onder zat, maar de boormachine kon niet meer dieper.
Soortgelijke ervaringen deed men ook op bij andere proefboringen. Het contractjaar was medio 1977 verstreken, maar men bleef zaken doen met de uitvinders en FISALMA. Een eerste samenvattend rapport, van september 1977, bevatte ruimschoots aanwijzingen dat er iets niet klopte. De resultaten waren wel veelbelovend, maar men kampte nog met veel kinderziekten. Er kwamen mooie plaatjes uit de machines, maar er was geen toename van de nauwkeurigheid. Er werd voorzichtig voorgesteld dat de stroom van geologische informatie naar de uitvinders wat moest worden ingeperkt, zodat men kon nagaan wat de apparaten presteerden zonder al die inlichtingen. In mei 1977 gebeurde het verscheidene keren dat bij een vlucht na een kilometer of 50 exact dezelfde gegevens weer uit de Deltamachine kwamen. Het computergeheugen zou zich plotseling ontladen hebben en oude gegevens gespuid, omdat het niet was teruggezet op nul. Bij een andere gelegenheid kwamen de gegevens van een noord-zuidvlucht er in de zuid-noordvolgorde uit. Zou het computergeheugen per ongeluk achterstevoren zijn uitgelezen? Nee hoor, zei Bonassoli, het lag aan een reversie van de polariteit van het apparaat. Veel later zouden de geologen schaapachtig verklaren dat dergelijke rariteiten zich eigenlijk vanaf het begin al hadden voorgedaan.
Spin 1/3
Nadat het proefjaar was verstreken moest men vroeger of later beslissen of men door zou gaan of kappen. Begin augustus 1977 was de president van ERAP, Pierre Guillaumat, met pensioen gegaan en opgevolgd door Albin Chalandon, maar deze kreeg slechts te horen dat zekere supergeheime activiteiten begeleid zouden blijven door Guillaumat en dat hij Guillaumat zo goed mogelijk moest helpen. Dit werd hem eind februari 1978 per brief door premier Barre meegedeeld. De Franse staat – Guillaumat, Barre, Giscard d’Estaing – besloot door te gaan met de uitvinders, en een nieuwe overeenkomst af te sluiten, die op 24 juni 1978 zijn beslag kreeg in het hoofdkwartier kasteel Wolfsberg van de UBS. De plechtige ondertekening vond plaats in tegenwoordigheid van onder meer abbé Marmier, de biechtvader van Philippe de Weck, en de Vaticaanse prelaat pater Yves-Marc Dubois O.P. De graaf, of beter FISALMA, zou weer een zak met geld krijgen (133 miljoen dollar), maar moest eindelijk opening van zaken geven over het VDS-systeem.
De technici van Elf hadden aanvankelijk gedacht dat het om een soort supergevoelige zwaartekrachtsmeter ging, maar dat was onjuist, vertelde Bonassoli aan het gezelschap hotemetoten in Wolfsberg. Het had iets te maken met deeltjes met spin 1/3 en zwaartekrachtgolven die door de signatuur van het terrein werden gemoduleerd (een deeltje met spin 1/3 is zoiets als een rechte lijn met drie uiteinden, volkomen ongehoord in de natuurkunde).
In het rustiek gelegen grafelijk kasteel De Rivieren, in Ganshoren in het noordwesten van Brussel, vertelde de Italiaan iets meer aan drie technici die eind juni 1978 op bezoek kwamen. Hij had een neutrinoachtig deeltje ontdekt, dat hij gecodeerd met informatie kon uitzenden, en als het dan weer terugkwam, gaf decodering de gewenste inlichtingen. Helemaal begrepen ze het gebroken Frans van Bonassoli niet. Ze moeten geweten hebben dat neutrino’s alleen bij kernreacties vrijkomen en dat je slechts met de grootste moeite en kolossale apparatuur er af en toe eentje kunt waarnemen omdat ze overal dwars doorheen gaan. De demonstratie van het apparaat was daarentegen zonneklaar. Elke nieuwe bezoeker mocht zien hoe het toestel als met Supermanogen een tekening, een boek of een grillig gebogen metaaldraad dwars door een muur heen kon observeren.
Ook op missies met het Delta-apparaat in de Fokker-27 van de graaf mochten nu fysici en geologen mee. Die mochten het apparaat echter maar één keer bedienen, en ze kwamen niet verder dan het afwerken van een eindeloze checklist, die overigens geen enkele fout opleverde. De uitvinders schenen alleen maar wantrouwiger te zijn geworden. Op doodnormale vragen gaven ze geen antwoord, of ze werden boos en mopperden dat Elf ze niks interesseerde, omdat ze al een aanbod van een miljard dollar van een aan Esso gelieerde emir hadden gekregen. Ze gedroegen zich precies zoals in het eerste jaar, toen ze bij de minste of geringste kritische vraag bij herhaling woedend hun boeltje pakten en terugvlogen naar Brussel.
De technici rapporteerden dat ze eigenlijk nergens aan mochten komen, laat staan de toestellen demonteren, en dat bovendien de apparaten bij elke missie weer veranderd waren.
Geknakte liniaal
Twee jonge fysici die eind 1978 naar De Rivieren gestuurd werden kregen het zwaar te verduren. De graaf gaf telkens andere antwoorden op hun onderdanige vragen, en schold ze uit dat ze in de weg liepen bij zijn onderzoek. Ze rapporteerden in essentie dat ze er niets van snapten, dat ze voorgelogen werden (ze legden de nadruk op ‘zekere tegenstrijdigheden, vergissingen en evidente onwaarheden’) en dat ze voorstelden het apparaat maar met röntgenstralen door te lichten. Hun rapport werd onmiddellijk door de Zwitserse bankdirecteur Philippe de Weck doorgebriefd aan de graaf, die daar niet blij mee was.
Ondertussen begon men al in november 1978 op het Ministerie van Industrie nattigheid te voelen. Er werden privé-detectives ingeschakeld om de antecedenten van de graaf na te trekken, en later ook die van Bonassoli. In februari 1979 lukte het de twee fysici om in afwezigheid van Bonassoli een ‘nieuwe analysator-decoder’ open te maken. Zowel het analysedeel als het decodeerdeel bleken een signaalgenerator te bevatten, wat veel zou verklaren. Ondertussen was de kernfysicus Jules Horowitz, directeur van het Instituut voor Fundamenteel Onderzoek van Atoomenergie, aangezocht om de VDS-methode te onderzoeken. Omdat de uitvinders maar dwars bleven liggen, besloot Chalandon op 2 mei een van de apparaten maar in beslag te laten nemen. Uiteindelijk kwam het op 24 mei 1979 tot een officiële demonstratie van het systeem in Rueil nabij Parijs. Horowitz was er intussen al achter dat vele betrokkenen een groot geloof hadden in de uitvinders. De fraaie polaroidfoto’s waren bijzonder overtuigend, en alles wat men aan theoretische bezwaren tegenwierp was aan dovemansoren gezegd. De uitvinders hadden op alles een antwoord. Horowitz zon op een zo eenvoudig mogelijk bewijs dat het om oplichterij ging.
De proeven in Rueil werden slechts bijgewoond door Horowitz, Bonassoli en technici van ERAP. Apparaat Omega kreeg een grillig gebogen draad achter een muur te zien. Op het scherm ontstond slechts een schuine rechte lijn. Dezelfde draden in enveloppen pal voor het apparaat gaven evenmin resultaat. Horowitz stelde toen voor om het met iets nog eenvoudigers te proberen: een gewone rechte metalen liniaal. Maar toen Horowitz de liniaal achter de muur bracht, knikte hij hem stiekem om, zodat een V met ongelijke poten ontstond. Op het Omegascherm verscheen een rechte horizontale lijn.
In het eindverslag van de bijeenkomst werd de verklaring van Bonassoli opgenomen dat het beeld verwrongen was geweest omdat de machine in een nieuwe omgeving was gebracht. De technici ontdekten na afloop, buiten medeweten van Bonassoli, dat de ‘polarisatoren’ van de machine twee velletjes papier bevatten, met daarop de prentjes die op het scherm waren verschenen. Andere machines werden nu ook gedemonteerd. Een detectiebuis bleek in het geheel niet op een spanningsbron te zijn aangesloten. Een van de Delta-apparaten, dat in plaats van een simpele pieptoon een beeld op een monitor vertoonde, bestond uit een listig systeem bestaande uit een videospeler en een generator voor speciale effecten die door de operator (Bonassoli dus) of op afstand kon worden bediend. Van enige computer om de ‘signalen’ te decoderen was geen spoor te vinden. Met andere woorden de uitvinders hadden slechts foptoestellen aan Elf gegeven.
Maar de hoge pieten van ERAP moesten ook nog overtuigd worden, en dus werd een tweede proef op 28 juni 1979 gepland. Voor deze proef werd een nauwkeurig protocol opgesteld en ondertekend door de betrokkenen, waaronder de Pools-Amerikaanse zakenman Daniel Boyer, die de rol van Violet had overgenomen. Bonassoli moest met zijn apparaat draden kunnen herkennen, die hij nota bene ruim van te voren, in het lab te Brussel, had mogen inspecteren.
In de ochtend van die dag zat Bonassoli twee uur met zijn apparaat te prutsen, zonder enig resultaat: hij kreeg de Omega maar niet aan de praat. Gelukkig wisten de technici inmiddels wel hoe het machien werkte, en na de lunch was het toestel weer in orde. Toen gaf het echter de verkeerde uitkomsten. Er verschenen twee verticale strepen op het scherm die moesten betekenen dat het element ijzer zich achter de muur bevond. Maar er was helemaal niets achter de muur. Bonassoli opperde dat er ‘s ochtends een latent beeld was achtergebleven op het lichtgevoelige papier van de polarisatoren. Men besloot de polarisatoren open te schroeven. Er zaten twee velletjes gewoon papier in, met daarop twee verticale strepen.
Onverstoorbaar werd het protocol afgewerkt. Er werd lichtgevoelig papier in de ‘polarisatoren’ gestopt, maar zonder resultaat. Bonassoli verklaarde dat het apparaat niet naar behoren werkte.
Zelfs hierna waren er nog gelovigen die beweerden dat het allemaal te wijten was aan krampachtige pogingen van de uitvinders om hun geheim te bewaren, en dat ze daarom met schertsapparaten op de tests waren verschenen. Daar kan men tegen inbrengen dat als de Villegas en Bonassoli zich niet aan de afspraak wilden houden dat ze hun geheim moesten openbaren, dan hadden ze dat toch gemakkelijk op een andere manier kunnen doen, waarbij ze niet voor de hele wereld als bedriegers te kijk werden gezet.
Papiervernietiger
Een maand later werd het contract met de uitvinders officieel verbroken. Het had de Franse staat een lieve duit gekost: 555 miljoen francs overgemaakt aan FISALMA, 47 miljoen buiten elke overeenkomst om aan de graaf persoonlijk (studiekosten, reiskosten, honoraria), 22 miljoen aan diversen, zoals kantoorkosten voor de wolk van maatschappijtjes die waren opgericht om de activiteiten van FISALMA te begeleiden, luxe villa’s en appartementen voor de uitvinders, enzovoorts, en tot slot ongeveer 162 miljoen aan mislukte proefboringen, samen 786 miljoen francs. De graaf beloofde ongeveer 100 miljoen francs terug te betalen, als hij in de toekomst meer succes zou hebben met zijn uitvinding. Kennelijk waren de Fransen bang voor publiciteit als ze hun geld zouden terughalen door het kasteel en de vliegtuigen van de graaf in beslag te laten nemen.
De affaire kwam pas aan het licht toen de Cour des Comptes (het Franse rekenhof) begin 1980 erover aan premier Barre rapporteerde, die onmiddellijk de uitkomsten van het onderzoek tot staatsgeheim verklaarde: de oorspronkelijke geheimhouding zou ook van toepassing zijn op de rapportage. Het hoofd van het rekenhof stopte op aandringen van Barre zijn kopieën van het rapport hoogstpersoonlijk in de papiervernietiger. De zaak lekte uit toen de ambtenaar (François Giquel) die het rapport had opgesteld medio 1983 een boekje opendeed bij Le Canard Enchaîné. Giscard d’Estaing was in 1981 opgevolgd door Mitterrand, en diens premier Pierre Mauroy kon nog een exemplaar terugvinden, namelijk in het privé-archief van Barre. Op 2 januari 1984 werd het rapport van de Cour des Comptes alsnog gepubliceerd. De onthulling was nogal pijnlijk voor Giscard d’Estaing, die woedend verklaarde dat het geen pas gaf dat Mitterrand zijn voorganger zo voor gek zette, en die wapperde met een kopie van een memo uit april 1979 waaruit zou blijken dat hij toen al de zaak niet meer vertrouwde (rijkelijk laat, zoals we zagen). In het kielzog van de eerste onthullingen (er kwam later nog een parlementaire enquête over) bleek dat vóór Frankrijk ook het Zuid-Afrika van Vorster voor 22 miljoen rand (160 miljoen francs) het schip in was gegaan.
Het grote raadsel is wat er met al het geld gebeurd is. Philippe de Weck liet in september 1983 weten dat het geld van FISALMA hoofdzakelijk was uitgegeven voor de aankoop van vliegtuigen, schepen, gebouwen (onder meer een eigen hypermoderne loods op Zaventem) en elektronica. Na de mislukte proefboring in Zoeloeland betaalde FISALMA terug wat er extra was uitgegeven op hun advies, zijnde ongeveer 85 miljoen francs. Verder zou, volgens de Weck, ongeveer 10 procent aan humanitaire doelen zijn besteed (waterputten in Nigeria en meubelfabriekjes in Colombia). Niets van de contractuele betalingen zou aan politieke activiteiten zijn besteed (over de 47 miljoen zwijgt hij), en in een interview met Le Point (23 juli 1984) verklaarde de graaf eveneens dat er met het geld geen politieke partijen waren gefinancierd (maar of dat ook op andere politieke organisaties slaat is onduidelijk). Toch zaten na twee jaar FISALMA en de Villegas op zwart zaad, en Bonassoli was er ook niet rijk van geworden. In 1985 publiceerde Michel de Frocourt (een pseudoniem van een journalistencollectief) in het nieuwe kwartaaltijdschrift Enquêtes & Reportages een artikel dat suggereerde dat de Villegas financiële betrekkingen had met conservatief-katholieke en anticommunistische bewegingen die zich sterk maken voor een wederopstanding van het Christelijk Avondland.
Bestudering van buitenaardsen
Was deze farce te voorkomen geweest? Men had bijvoorbeeld meteen in het begin een deskundige kunnen aantrekken. Maar kennelijk dacht men in de hogere kringen in Frankrijk dat er geen enkele eersteklas fysicus in Frankrijk te vinden was aan wie men een staatsgeheim kon toevertrouwen.
Men had kunnen laten uitzoeken wie en wat de uitvinders waren. Dan had men ontdekt dat Bonassoli (41) hooguit een paar vage kennissen had bij het Fermi-instituut in Milaan, en dat hij eigenlijk een landarbeider uit Lurano nabij Bergamo was die tv-reparateur was geworden. Hij had vele fantastische uitvindingen op zijn naam staan, zoals in 1957 een toestel om satellieten waar te nemen (een soort antenne vervaardigd uit een oude paraplu), een dodende straal (1961) waarmee je bloempotten kon verbrijzelen, en een elektronisch oog waarmee blinden dwars door muren konden kijken, alles rond 1970 beschreven in een van de boeken van Robert Charroux (een Franse pendant van Erich von Däniken).
De 57-jarige graaf had zijn ingenieursdiploma in Leuven in de zomer van 1941 behaald (met een gemiddeld cijfer 7,1) en dat was meteen zijn laatst bekende wetenschappelijke prestatie. Men zou ontdekt hebben dat hij een grote belangstelling had voor het paranormale, voor alchimie en UFO’s. De vier vliegtuigen van de graaf voerden in hun kenteken allemaal de letters PS, naar Planet Survival International, een vereniging die de graaf wilde oprichten ter bestudering van buitenaardsen. (Op een nacht is de graaf eens naar Sicilië gevlogen om er vermeende landingsplaatsen van UFO’s te onderzoeken.) Men zou ontdekt hebben dat hij zich in België belachelijk had gemaakt door voor een wetenschappelijk forum een machine te tonen die water in olie kon veranderen.
De Villegas had Bonassoli in 1964 naar Brussel gehaald. Al in 1965 was het duo begonnen met een ontziltingstechniek (met een ‘geïoniseerde radar’) en een kantoor in Genève. Ondanks een cadeau van 5 miljoen Belgische frank van de Brusselse gebroeders Bernard en Jean, baronnen de Marcken de Merken, moesten ze hun lab in een villa in Ibiza van de broers na enige tijd onverrichterzake sluiten. Vervolgens wierpen ze zich op de detectie van ondergrondse zoetwatervoorraden. Toen dat ook een fiasco werd, hadden zij in 1973 de techniek aangepast aan oliedetectie.
Men was dan misschien te weten gekomen dat onder andere Philippe de Weck een aanzienlijk bedrag was kwijtgeraakt aan die waterdetectie. Misschien had men ontdekt dat een aantal financiers rond de uitvinders deel uitmaakte van een politiek netwerk, dat banden onderhield met de beruchte Italiaanse ‘vrijmetselaarsloge’ P2, de Opus Dei, de Mouvement d’Action pour l’Union Européenne, de regering van de Spaanse generaal Franco en de Franse geheime dienst. De graaf was lid van de in Brussel zetelende Académie Européenne de Sciences Politiques, een soort tak van de ultraconservatieve Paneuropese Vereniging opgericht door Otto van Habsburg, maar waarvan Violet de drijvende kracht was, en waarin men pater Dubois en Bernard Marcken de Mercken aan kon treffen. Maar misschien wist men dat juist heel goed, en vormden die connecties van de fel anticommunistische graaf juist een soort aanbeveling die de kritische zin uitschakelde. Het schijnt in elk geval dat de zorgen van de graaf over de geheimhouding ingegeven waren door angst dat de Sovjets er lucht van zouden krijgen. Al met al is deze affaire een boeiend voorbeeld van ontstaan, handhaving en vergaan van een onwetenschappelijk geloof.
Na de onthulling verdween de graaf spoorloos, naar men zegt naar Noord- of Zuid-Amerika, misschien om de CIA bij te staan. In België is men zijn spoor bijster. Bonassoli was naar Ventimiglia vertrokken, waar hij nog steeds woont en zijn apparaat Mirza aan bezoekers demonstreert. En om dit alles wat te relativeren: eind januari 1984 bleek het Franse staatsbedrijf Renault in 1977 600 miljoen francs aan de oplichter en meermalen veroordeelde smokkelaar Maxine Hildebrand te zijn kwijtgeraakt. Hildebrand had koffie (betaling in natura vanuit Columbia) moeten verwerken in Belgische en Sardijnse fabrieken van de Zwitserse Renaultdochter Sorimex France. Philippe de Weck zat ook in de raad van commissarisen van dat bedrijf.
Bronnen
Ik heb voornamelijk gebruik gemaakt van het rekenhofrapport Livre blanc sur l’affaire dite des “avions renifleurs”, uitgegeven door La Documentation Francaise, en aldaar nog steeds verkrijgbaar (ISBN 2-11-001221-8), daarnaast ook van artikelen uit kranten en weekbladen uit begin 1984, in het bijzonder uit Knack. De vierdelige artikelserie ‘Kuifje in Snuffelland’ (De Morgen 27 januari – 3 februari 1984) van Walter De Bock is bijzonder informatief. Ook heb ik enkele passages uit boeken over rechtse samenzweringen gebruikt. Een bijzonder leerzaam boek over het onderwerp is V: enquête sur l’affaire des «avions renifleurs» et ses ramifications proches ou lointaines, Fayard 1984, ISBN 2-213-01450-7, geschreven door Pierre Péan. De wat curieuze titel verwijst naar Villegas, Valéry Giscard d’Estaing, Violet, Vaticaan, Vorster, en natuurlijk naar aVions renifleurs.