ON.WEER.STAAN.BAAR

De wetenschap flirt al decennia met twijfelachtig onderzoek naar seksferomonen — lokstoffen waarmee we gegarandeerd iedereen in bed kunnen krijgen. De commercie spint er garen bij.

door Ronald Veldhuizen – Skepter 35.1 (2022)

‘JE zult zeker niet lang onopgemerkt blijven.’ Dat mag je wel hopen als je als vrouw net ruim veertig euro hebt uitgegeven aan een flesje parfum vol bijzondere moleculen. Om precies te zijn: Hot Twilight claimt menselijke feromonen te bevatten: speciale geurmoleculen uit onder meer vaginale afscheiding, die de draagster ‘een onweerstaanbare erotische aantrekkingskracht’ bezorgen. Even sproeien, en zie de mannen vallen.

Voor die mannen bestaat een vergelijkbare spray, kennelijk met andere feromonen, waarvan de fabrikant al evenzeer belooft dat vrouwen zich aan hun voeten zullen werpen.
Feromonenparfums bestaan in vele soorten en maten, maar seks is wat ze verkopen. Zonder uitzondering ‘wetenschappelijk aangetoond’.

Al tientallen jaren verschijnen er studies naar feromonen met academische namen als copuline, androstenol, androstadienon, en estratetraenol, maar het is zeer de vraag of al dat onderzoek werkelijk aantoont dat deze moleculen een mens in de verleidingsstand kunnen zetten. Wie kritisch naar de studies kijkt, ziet vooral opgeklopte verhalen en hypes.

Dat vindt in elk geval evolutiebioloog Tristram Wyatt van de universiteit van Oxford. Hij volgt het veld al sinds 2003 op de voet en betitelt het meeste onderzoek kortweg als junk science. Niet omdat hij a priori skeptisch is over feromonen, integendeel. ‘Op zich is het denkbaar dat feromonen bij mensen een functie vervullen in specifieke situaties, maar tot mijn teleurstelling is het meeste onderzoek tot nu toe van wel heel erg matige kwaliteit,’ zegt hij.

Voor de goede orde dus: feromonen bestaan. Bij dieren hebben biologen inmiddels een waslijst aan speciale moleculen gevonden die tussen twee soortgenoten een duidelijk signaal geven. Het schoolvoorbeeld is de zijdevlinder. De vrouwtjes scheiden een vluchtige stof af als ze vruchtbaar zijn. Mannetjes worden er hitsig van en weten ze snel te vinden. Toen de Duitse onderzoeker Adolf Butenandt de stof, bombykol gedoopt, in 1959 wist te isoleren, gaf die bij mannetjes dezelfde paringsdrift zonder dat er een vruchtbaar vrouwtje in de buurt was. Iets vergelijkbaars gebeurt — met andere lokstoffen — bij diersoorten als geiten en varkens.

William Hogarth: Ervoor (1731). J. Paul Getty Museum Los Angeles

Wel gek

Dan zou het wel gek zijn als mensen niet ook iets met seks en geur hebben, zo was in de jaren zestig de gedachte. En inderdaad: de afgelopen vijftig jaar was het twee keer raak — de champagne werd bij wijze van spreken al ontkurkt. Maar beide keren zakte het onderzoek als een kaartenhuis in elkaar. Een derde golf is nog niet helemaal uitgeraasd, maar ook die heeft volgens Wyatt geen stevig bewijs opgeleverd, ondanks een enorme hoeveelheid onderzoeksartikelen.

Typerend aan feromonenonderzoek is vooral hoe snel de geest uit de fles is, zegt Jasper de Groot, geuronderzoeker aan de Radbouduniversiteit. ‘Vaak is het zo dat wetenschappers een klein experiment met een vermeend feromoon doen en dan meteen zeggen: dit is het. Terwijl ze allerlei belangrijke denkstappen en controles overslaan.’

Vaginavocht

De eerste hype was die rond moleculen uit vaginavocht — die volgens kenners ietwat vettig en vanilleachtig geuren. Ze zijn, zoals gezegd, nog altijd populair in feromonenparfums. Het idee dat ze als seksferomonen werken, komt grotendeels van de Engelse onderzoekers Richard Michael en Eric Keverne. Zij isoleerden begin jaren zeventig vluchtige zuren uit vagina’s van resusaapjes en meldden dat die bij hun mannelijke partners ‘de seksuele activiteit en motivatie’ enorm verhoogden. Ze noemden hun stoffen ‘copulinen’ en haalden er Nature, Science en, uiteraard, de wereldpers mee.

In 1975 troffen dezelfde onderzoekers in tampons van vijftig vrouwen eveneens die zuren aan. De zuren pieken rond de eisprong, aldus Michael, dus de conclusie was onafwendbaar: door copulinen te verspreiden, laten vrouwen weten dat ze vruchtbaar zijn, waarop mannen weten wat ze te doen staat. De publicatie haalde wederom Science.

Nog voordat andere onderzoeksteams de vondst konden bevestigen, begon op zijn minst één parfumbedrijf al halverwege de jaren zeventig copulinen te verkopen als mannenlokstof, schreef analytisch chemicus George Preti in een fraaie terugblik op die periode. De bedrijven zijn er niet meer mee gestopt.

Maar dan komen de controlestudies toch, van onder meer Preti zelf. De copulinen blijken in het geheel niet te pieken rond de eisprong, schrijft hij al een jaar na Michaels tampononderzoek. Terwijl Michael afging op het tijdstip waarop vrouwen zeiden te ovuleren, controleerde Preti dat met lichaamstemperatuur en hormoonconcentraties. De variatie aan zuurconcentraties tussen vrouwen bleek zo groot dat het aroma nooit een duidelijk vruchtbaarheidssignaal voor mannen kon zijn.

Ook primatoloog David Goldfoot rook vooral onraad, al bij de eerste experimenten met de resusaapjes. Hij deed in 1981 in zijn apenonderzoekscentrum inWisconsin het experiment van Michael na, en vond geen enkel verband tussen paargedrag en copulinen.

Mannelijke resusaapjes raken in sommige experimenten net zo opgewonden bij de presentatie van een controlestof als van de onderzochte substantie. Ervaren mannelijke apen reageren beduidend sterker op vrouwelijke lokstoffen dan jonge mannetjes. ‘Het kan zijn dat mannelijke resusaapjes bij seksuele interacties op geursignalen afgaan, maar die lijken noch noodzakelijk, noch voldoende voor de afstemming van het paargedrag,’ vatte Goldfoot het later samen.

Onzinnig

Twijfels over resusaapjes of niet, het is de stap van dier naar mens die te vaak tot foutieve conclusies leidt, benadrukt Tristram Wyatt. Varkensfokkers gebruiken bijvoorbeeld feromonenspray met een typische mannetjesgeur om zeugen in de stemming te krijgen voor kunstmatige en gewone bevruchting en de succeskansen te vergroten. De spray bevat de varkensferomonen androstenol en androstenon — afbraakproducten van het geslachtshormoon testosteron. En jawel, omdat mensen eveneens testosteron afbreken tot deze moleculen en ze uitzweten, hebben wetenschappers androstenol en androstenon bestempeld als ‘mogelijke menselijke feromonen’. Reden genoeg om, na het debacle met copuline, wederom talloze experimenten uit te voeren met mensen, met de aanname — of hoop — dat wat zeugen seksueel opwekt, ook bij mensenvrouwtjes werkt.

Sprong

Onzinnig, vindt Wyatt. ‘Die veronderstelling lijkt aanvankelijk logisch, maar er klopt niets van. De meeste diersoorten hebben ‘overlappende’ biochemie, dus hoewel je vaak dezelfde stoffen tegenkomt, is het een te grote sprong om te zeggen dat wat bij de ene diersoort werkt, dus ook wel bij een andere diersoort zal werken, vooral als ze nauw verwant zijn. We weten dat dat niet zo is.’

Verwante nachtvlinders en motten, legt hij uit, hebben juist ‘expres’ elk een andere mix van stoffen als feromoonsignaal. Als ze een mengsel van een andere soort waarnemen, gaan ze het uit de weg. ‘Zoogdieren zijn nog complexer, dus geen enkele bioloog verwacht dat er feromonen bestaan die precies hetzelfde effect hebben bij verschillende soorten.’

Zulke bezwaren hebben onderzoekers dikwijls genegeerd: in tientallen studies lieten ze vrouwen ruiken aan androstenol en androstenon om te kijken of ze erdoor mannelijke aandacht meer konden waarderen. Veel van dat soort studies zijn kortdurend, met weinig proefpersonen, en blijken bij heranalyse vaak statistisch nauwelijks een deuk in een pakje boter te slaan, aldus onder meer geuronderzoeker Richard Doty in zijn The great pheromone myth (2010).

Scoren

Het is, zegt Wyatt, ook onderzoek waarmee je snel en makkelijk scoort. De varkensferomonen zijn gewoon te koop in spuitbussen en flesjes, onder merknamen als BoarMate en BoarBetter. ‘Je hebt dus geen laboratorium nodig om eerst je feromonen te onderzoeken, isoleren en synthetiseren, maar je kunt gewoon in een universiteitslokaal je proefjes doen. Dat is ongetwijfeld verleidelijk voor veel onderzoekers geweest.’

Maar net als met copuline blijft er, zelfs als al die kleinere onderzoeken bijeen worden genomen in een grotere studie, weinig van de biologische effecten van androstenol en androstenon op mensen over. Op parfums en eaux de toilette worden ze echter nog altijd ‘wetenschappelijk bewezen’ genoemd — in die zin lijken ze wel onweerstaanbaar.

William Hogarth: Erna (1731). J. Paul Getty Museum Los Angeles

Golf drie

Het bedrijfsleven heeft die verleiding weten uit te bouwen tot een derde onderzoeksgolf, zegt Wyatt, met weer andere feromonen. In 1991 sponsorde het jonge bedrijf Erox een wetenschappelijk congres en presenteerde er twee nieuwe feromonen: androstadienon en estratetraenol. Zonder enig bewijs van werkzaamheid begon de firma voortvarend met de verkoop van de stoffen en werden wetenschappers verleid ze in te zetten voor eenvoudige experimenten.

Een van de onderzoekers die er proeven mee deed, was Martha McClintock, die haar naam had gevestigd met onderzoek naar synchronisatie van menstruatie (waarover hierna in deze Skepter meer). Om te zeggen dat mensen direct opgewonden raakten van de stoffen ging haar wat ver, maar ze meende in 2000 wel te kunnen stellen dat de stoffen enig effect hadden op de stemming van mannen en vrouwen.

Sindsdien probeert een gestage stroom studies vergelijkbare vragen te beantwoorden. Zo mogen mannen en vrouwen ‘onder invloed van feromonen’ foto’s van het andere (of hetzelfde) geslacht beoordelen, stoelen uitkiezen die al dan niet met ‘feromonen’ zijn besprenkeld, en meer van dat soort kruimelwerk.

Wijzer

Tot Wyatts verbazing gebeurt dat anno 2022 nog altijd. Dat wil zeggen: al die studies zijn nauwelijks controleerbaar op kwaliteit. Omdat ze nooit vooraf zijn geregistreerd, valt niet te achterhalen of alleen de positieve resultaten het daglicht hebben gezien en de onwelgevallige uitkomsten in een bureaulade zijn verdwenen. De onderzoeksgroepen zijn klein, de mogelijkheid tot — bewuste of onbewuste — beïnvloeding van de resultaten groot.

Zo worden we nooit wijzer, vindt ook geuronderzoeker Jasper de Groot. Als de wetenschap ooit wil achterhalen in hoeverre menselijke aantrekkingskracht ook maar iets met feromonen te maken heeft, moeten onderzoekers stoppen met proeven op willekeurig gekozen moleculen en eerst terug naar de tekentafel, vindt hij.

‘Want wat verwacht je precies? Dat elke vrouw, zodra ze ook maar iets van een man ruikt, opgewonden raakt?’ Als zo’n effect bestaat, moet het subtieler zijn — anders was het immers allang bekend. Het eerste wat een goede theorie volgens hem nodig heeft, zijn realistische ideeën over de werking: wanneer is het logisch om een effect te zien? ‘Kijk bijvoorbeeld op zijn minst eens naar de vraag of iemand openstaat voor een relatie. Je zou verwachten dat mensen die op zoek zijn naar een seksuele partner, gevoeliger zijn voor een feromooneffect — als het bestaat.’

Een andere uitdaging is vervolgens om uit de duizenden moleculen die mensen uitzweten en uitademen de juiste kandidaten voor feromonen te plukken. Daarvoor is een uitgebreide biochemische scan nodig, zegt De Groot, oftewel een bio-assay. ‘Je moet ook dan blijven nadenken: wat doet zo’n molecuul? Androstadienon lag bijvoorbeeld nooit zo voor de hand als feromoon: het is een vrij zwaar molecuul, dus het komt niet zo snel in de neus terecht. Tenzij je er misschien letterlijk met je neus bovenop wordt gedrukt.’ Met andere woorden: een vrouw zou dan al met haar gezicht okseldiep een man moeten besnuffelen — meestal zit een ontmoeting dan al in een nieuwe fase. Bovendien, zegt De Groot, heeft meer dan de helft van de mensheid niet eens het vermogen om androstadienon waar te nemen: de moleculaire machinerie ontbreekt.

Boeket

En waarom zou je verwachten dat slechts een of twee stoffen al zo’n heftig effect hebben, vraagt Wyatt zich verder af. Zou er niet veeleer sprake moeten zijn van net het juiste boeket? ‘Als je pech hebt, zie je pas een reactie als precies de goede combinatie aan een dier wordt gepresenteerd en zul je het bij geen enkel afzonderlijk molecuul een reactie kunnen ontlokken. Dat is zelfs al zo bij sommige nachtvlindersoorten.’

Antenne van een zijdevlinder (Bombyx mori). (foto: David Linstead)

Overigens is dat geen hopeloze situatie: bij bijvoorbeeld het paringsgedrag van geiten hebben biochemici toch kunnen bevestigen hoe een complexe feromonencocktail daarin meespeelt. Wyatt: ‘Maar zelfs die auteurs zeggen: we hebben maar een klein deel te pakken. Zo moeilijk is het dus.’

Ook is het lastig dat andere geurtjes de effecten van feromonen kunnen vertroebelen. Wyatt: ‘Mensen hebben allerlei ervaringen in hun leven opgedaan, ook seksueel, die ze met bepaalde geuren associëren.’ Zo kan een vleug lavendel of citroen al iemands stemming of hartslag beïnvloeden. Wie feromonen probeert te vinden, zal door dat soort stoorzenders heen moeten prikken — ook als de oorspronkelijke reactie ooit met een feromoon is begonnen.

Wyatt stelt daarom voor om zo simpel mogelijk te beginnen: bij aangeboren geurreacties van onder meer baby’s, die in nabijheid van hun moeders tepel al een zuigbeweging maken. ‘Dat lijkt me bij uitstek iets voor feromonen,’ zegt hij.

Wetenschappelijk een goed begin misschien, maar met seksferomonen heeft dat natuurlijk weinig meer van doen. De vraag is, zegt De Groot, of dat soort onderzoek in de nabije toekomst überhaupt kans maakt. ‘Seks is een taboe-onderwerp, en feromonen zijn ook zo gehypet dat je als serieuze wetenschapper tegenwoordig wel oppast om daaraan je naam te verbinden. Ik doe in elk geval mijn best om het woord ‘feromonen’ uit de persberichten over mijn onderzoek te houden.’

Ooit waren feromonen voorbehouden aan insecten en reptielen. Het duurde even voordat biologen zich lieten overtuigen dat ook de zoveel intelligentere zoogdieren zich konden laten leiden door lokstoffen in de lucht.

Maar de aanwijzingen werden te sterk. Een bijzondere afslag in dat verhaal is het zogeheten vomeronasaal orgaan: een reuksysteem naast het bestaande, dat automatisch zou aanslaan op feromonen. Omdat het orgaan een eigen lijntje heeft naar het brein, kon dat verklaren waarom zoogdieren en misschien zelfs mensen zich toch onbewust lieten sturen door speciale geurstoffen die ze misschien niet eens ruiken.

Toen vervolgens duidelijk werd dat zo’n orgaan bij mensen ontbreekt, haalden biologen opgelucht adem: geen orgaan, geen feromonen. Tot zij weer inzagen dat feromonen niet per se langs dat orgaan hoeven te gaan: varkens ruiken ze gewoon. De rekkelijken zeggen nu dat het niet uitmaakt hoe een dier precies een feromoon opmerkt: het moet gaan om een vluchtige stof die een soortgenoot bij waarneming tot een reactie dwingt.

Uit: Skepter 35.1 (2022)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Ronald Veldhuizen is wetenschapsjournalist en sinds 2024 hoofdredacteur van Skepter