Wat kost een megawatt?
Risico’s en risicoperceptie in de energievoorziening
door H. van Dam
Ons nationale taalgeweten, de ‘Grote Van Dale’, definieert het begrip risico als ‘gevaar voor schade of verlies’ waarbij ‘gevaar’ wordt omschreven als de kans dat uit gegeven omstandigheden onheil, ongeluk of nadeel voortkomt. De Commissie Risicomaten en Risicobeoordeling van de Gezondheidsraad, die in twee rapporten (1, 2) haar licht over de risicoproblematiek heeft laten schijnen, sluit zich hierbij met enige preciseringen aan.
Al ons menselijk handelen, dus ook de energievoorziening, brengt risico’s met zich mee. Bij de ontwikkeling van kernenergie is men zich vanaf het begin van risico’s bewust geweest. Immers, tegenover een aantal voordelen waren ook enkele nadelen onmiddellijk duidelijk: de grote energiedichtheid van de splijtstof impliceert een risico van onbeheerst vrijkomen en bovendien worden radioactieve stoffen in tot dan toe ongekende hoeveelheden geproduceerd. Kernenergie heeft dan ook een voortrekkersrol gespeeld in de systematische analyse van risico’s volgens de techniek van de zogenoemde probabilistische risicoanalyse met als grote pionier de Rasmussenstudie in het begin van de jaren ’70 (3). Ik wijs er terzijde op, dat de indrukwekkende benaming van deze techniek een pleonasme is: kansen zijn inherent aan risico’s.
De organisatoren van dit symposium hebben uiteraard de energievoorziening als een van de onderwerpen gekozen omdat er zoiets als kernenergie met haar stralingsproblematiek bestaat. Daarbij moet echter wel getracht worden een wat breder perspectief te krijgen, onder meer door ook andere vormen van energievoorziening te beschouwen; dit alles uiteraard voor zover mogelijk in een beperkt tijdbestek, vandaar ook de beperking tot de elektrische energievoorziening. De afgelopen decennia zijn vele risicoanalyses verricht aan de verschillende opties voor energievoorziening. Een zeer compacte samenvatting ziet u in figuur 1, waarin de uitkomsten van vier risicostudies zijn weergegeven die zich elk uitstrekten over zes opties voor energievoorziening. (4)
In de eerste plaats vallen de grote bandbreedtes in de resultaten op, die illustratief zijn voor de onzekerheden bij risicostudies wanneer men weinig of niet beschikt over feitelijke statistische gegevens met voldoende statistische betrouwbaarheid. Ten tweede valt op welke indicator gekozen is voor het gezondheidsrisico: verlies aan persoondagen per megawattjaar (bijna 9 miljoen kWh). Hierbij is een dodelijk slachtoffer gelijkgesteld aan 6000 persoondagen verlies als gevolg van ziekte of verwonding. De aard van de risico’s is overigens verschillend voor de verschillende opties. De hoge risico’s van kolencentrales zijn vooral het beroepsrisico bij de winning en het bevolkingsrisico bij de productie als gevolg van luchtvervuiling. Hetzelfde geldt voor olie, in het bijzonder ten aanzien van het productiestadium. Elektriciteitsvoorziening uit aardgas en kernenergie hebben het laagste risico, vooral dankzij de lage emissie van vervuilende stoffen bij gas en de hoge energiedichtheid van de ‘brandstof’ bij kernenergie. Wellicht zijn voor sommigen van u de resultaten voor kernenergie verrassend. Het relatief hoge risico van waterkracht, wellicht ook een verrassing, is vooral het gevolg van de relatief frequent voorkomende ongevallen met stuwdammen en de grote aantallen slachtoffers per ongeval; het risico van zonne-energie vloeit voort uit de zeer grote hoeveelheden materiaal die benodigd zijn in preoperationele stadia en de noodzakelijke reservecapaciteit van een kolencentrale om de fluctuerende verschillen tussen energievraag en -aanbod op te vangen. De aard van de verschillende risico’s is nader geïllustreerd in de figuren 2 en 3a, b.
Ten onrechte wordt vaak gedacht dat kernenergie zich van de andere opties onderscheidt door de mogelijkheid van ongevallen met omvangrijke gevolgen. Niets is minder waar: in de USA zijn minstens twee hydro-elektrische dammen waarvan het falen kan leiden tot de dood van ten minste 200.000 personen; het grootste aantal aantoonbare slachtoffers ten gevolge van een aan de energievoorziening gerelateerd ongeval viel in 1952 in Londen toen 3500 doden moesten worden toegeschreven aan een enkele dagen durende excessieve luchtvervuiling (5).
Kwantificering van risico’s is moeilijk en de waarde ervan is beperkt. De mens is geneigd om via kwantificering houvast te zoeken in de problematiek van risico’s, en dat geldt zeker voor beoefenaars van de exacte wetenschappen. Kwantificering kan alleen een hulpmiddel zijn in een gebied waar waardeoordelen en emoties een grote en vaak beslissende rol spelen. Risico is een multifactorieel begrip; de eerdergenoemde Commissie van de Gezondheidsraad noemt maar liefst 44 factoren die van belang zijn bij het ontstaan en beoordelen van risico’s. Ieder risicokental (zoals in figuur 1) heeft dus slechts een beperkte betekenis. Zo weet iedereen dat het in de waardering of perceptie een groot verschil maakt of een risico bestaat uit het relatief vaak optreden van één of enkele slachtoffers dan wel uit zeldzame gebeurtenissen met grote aantallen slachtoffers: denk aan ongevallen in het autoverkeer versus neerstortende vliegtuigen. Ook het verschil tussen vrijwillig en onvrijwillig risico is evident. Er bestaat dan altijd de neiging om tot verfijningen over te gaan, maar daarbij is naar mijn mening nogal eens sprake van een poging om werkelijke keuzeproblemen te ontwijken. Zo proberen we de pijn en moeite van een waardeoordeel en dus typisch menselijke keuze te vervangen door een mathematische beslissing op grond van het ogenschijnlijk ‘keiharde’ en ‘exacte’ getal.
Anderzijds kan men bij beleidskeuzes niet zonder kwantitatieve indicatoren en zijn verfijningen soms op hun plaats. Een voorbeeld daarvan is dat in risicoanalyses vaak ten onrechte eenvoudigweg aantallen dodelijke slachtoffers worden gehanteerd. Een nuancering van het begrip ‘kans op sterfte’ is echter op zijn plaats, aangezien het een groot verschil maakt of het gaat om acute sterfte bij ongevallen of om vertraagde statistische effecten zoals bij lage niveaus van blootstelling aan chemische stoffen of ioniserende straling. Zo is het gemiddelde verlies aan levensverwachting vaak een meer relevante grootheid: verkeersongevallen plegen nogal eens jonge mensen te treffen, terwijl een eventueel kwaadaardig effect van straling vooral op hogere leeftijd optreedt. De zaak komt nog gevoeliger te liggen als men risico’s in geld vertaalt door uit te gaan van de monetaire waarde van een mensenleven, vaak aangeduid als Value of a Statistical Life (VOSL) (6). Ik kan hier niet ingaan op de wijze waarop men een dergelijke waarde zou kunnen afleiden, maar vermeld slechts de uitkomst die varieert van 2,0-2,6 miljoen euro voor VS-studies en van 2,5-4,4 miljoen euro voor Europese studies. Om u een indruk te geven: als men deze benadering volgt, laat zich een risico van 1000 persoondagen per megawattjaar (figuur 1) ‘vertalen’ in een schade van 5 milli-euro (ongeveer een cent) per kilowattuur. Het lijkt onethisch om de waarde van een mensenleven in geld uit te drukken. Men dient zich echter te realiseren dat de gehanteerde waarde berust op een onderzoek naar wat de samenleving en individuen bereid zijn te betalen om een mensenleven te sparen. Verder is het zo dat men een gulden maar eenmaal kan uitgeven en het lijkt mij volkomen legitiem om je op het niveau van beleidsbeslissingen af te vragen, hoe je die gulden in geval van risicoreductie het beste kunt besteden; met andere woorden langs welke weg je de meeste ‘veiligheid’ voor die gulden kunt kopen. We stuiten echter wel op een probleem: de waarde van een mensenleven hangt af van het stadium van ontwikkeling van de samenleving. De gegeven getallen weerspiegelen de grote welvaart in onze westerse samenleving. Als zodanig zijn onze zorgen rond risico’s ook typisch een luxeprobleem. Wij hebben zoveel energie ter beschikking dat we ons druk maken om de risico’s; in een ontwikkelingsland snakt men naar meer energie, onder meer om andere en grote risico’s te verkleinen, en maakt men zich voorlopig totaal geen zorgen om de risico’s die aan energievoorziening verbonden zijn. Naar mijn mening brengt de monetaire benadering nog een ander en veel pijnlijker ethisch probleem naar voren: voor het geld dat wij hier besteden om één mensenleven te sparen kunnen we in ontwikkelingslanden vele en vooral jonge mensenlevens redden (zoals bekend bedragen de kosten soms slechts 10 à 50 gulden per mensenleven).
Wanneer risicogetallen slechts beperkte betekenis hebben, zoals ik in het voorgaande heb betoogd, zal het duidelijk zijn dat ook het stellen van absolute grenzen weinig zinvol is. Het Nederlandse risicobeleid berust daar echter wel op (7, 8). Dat beleid wordt zelfs vaak aangeduid met risicobeheersing wat natuurlijk een verkeerd taalgebruik is, want risico’s betreffen nu juist in essentie die onvermijdelijke restpost in ons technologisch handelen, die wij niet kunnen beheersen. Het woord beleid is veel beter, wat overigens niet wil zeggen dat het beleid goed is. De grote fout bij absolute risiconormen is dat het nut van de betreffende activiteit niet in de beschouwing wordt betrokken. Ik denk hierbij aan de uitspraak ‘de duurste energie is géén energie’ en probeer me voor te stellen hoeveel risico’s verkleind worden door juist de beschikbaarheid van energie. Bedenkt u eens hoezeer de levensverwachting van de mensen in ons deel van de wereld in de laatste eeuw is toegenomen. Dit is te danken aan medische zorg en op energie gebaseerde welvaart. Hoeveel gelukkige persoonjaren hebben we gewonnen door een goede energievoorziening? Staren wij ons niet te vaak als verwende kinderen blind op de resterende risico’s?
Zoals ik reeds zei, spelen menselijke emoties een belangrijke rol bij risicoperceptie. Ik maak mij wel eens zorgen om de beïnvloeding van die perceptie door de media, die voor het brede publiek de enige bronnen van informatie over risico’s zijn. De zogenoemde ‘nieuwswaarde’ van een ongeval heeft vaak weinig verband met het feitelijke risico van dergelijke ongevallen. Hetzelfde geldt voor de nieuwswaarde van bepaalde risico’s zelf. We kennen allen het verschijnsel van de ‘hype’ en de ‘scare of the week’ (met excuses voor het feit dat ik meega met de afschuwelijke gewoonte dat zulke zaken kennelijk altijd in het Engels moeten worden aangeduid; wat dacht u van ‘opgeklopte berichtgeving’ en ‘de vrees van de week’?). Ik noem als willekeurig voorbeeld kankerinductie door hoogspanningslijnen. Een aardig argument is altijd dat je niet kunt bewijzen dat het niet zo is. Bij werkelijke risico’s falen de media altijd om ze in een perspectief te plaatsen, waardoor de arme kijker of lezer geen gevoel krijgt voor de orde van grootte van het risico. Zo wordt de risicoperceptie op een sluipende wijze beïnvloed, wat niet zonder gevolgen blijft. Immers, beleidsmakers en regering zijn in de eerste plaats gevoelig voor onderwerpen van maatschappelijke bezorgdheid en die onderwerpen worden in belangrijke mate bepaald door de nieuwsmedia. Misplaatste risicoperceptie van het publiek kan risicoverhoging met zich meebrengen, niet alleen doordat werkelijke risico’s worden veronachtzaamd maar ook door eventuele psychosomatische gevolgen, het laatste vooral bij werkelijk gebeurde rampen. Een voorbeeld van het laatste vinden we bij de ramp in Tsjernobyl, waarvan inmiddels steeds duidelijker wordt, dat de gevolgen in belangrijke mate van psychosomatische aard zijn, deels door falende informatievoorziening. In dit verband kan herlezing van de voordracht van Savelkoul op het vorige IRS-symposium worden aanbevolen (9). Ook deskundigen kunnen het slachtoffer zijn van psychologische beïnvloeding. Zo zijn zelfs artsen geneigd om ziekten of misvormingen in Oekraïne, Wit-Rusland en elders ten onrechte te wijten aan de ramp met de kerncentrale.
Figuur 4 toont resultaten van een studie naar de mening van medisch personeel in de vroegere Joegoslavische republiek, of aantallen ziekten en misvormingen toegenomen waren in hun gebied na de ramp in Tsjernobyl (1200 km van Skopje waar het onderzoek werd verricht). U ziet dat de overgrote meerderheid van het personeel meende dat de afwijkingen middelmatig tot sterk waren toegenomen terwijl de feitelijke statistiek geen toename laat zien (zie ook noot 4). Er zijn meer voorbeelden van dit verschijnsel bekend.
Vooral op het gebied van de risico’s van ioniserende straling zijn mispercepties ontstaan die geleid hebben tot wat men ‘radiofobie’ zou kunnen noemen (10). Laat ik u eerst in verband met de verrassende parallellen een stukje geschiedenis vertellen (11). In de jaren ’80 van de vorige eeuw was Thomas Edison in een verbitterd gevecht gewikkeld met Westinghouse. Het verschijnsel ‘elektriciteit’ als energiedrager was bezig zijn maatschappelijke entree te maken en in de VS werden voorstellen gedaan voor het opzetten van distributienetten. Edison propageerde het gebruik van gelijkstroom, Westinghouse was de kampioen van de wisselstroom. De gelijkstroomlobby lanceerde een natiebrede campagne tegen wisselstroom: ‘Wisselstroom is veel te gevaarlijk voor gebruik in onze huizen; kijk maar: het wordt gebruikt voor elektrocutie van misdadigers in gevangenissen.’ Westinghouse lanceerde een informatieprogramma voor het publiek met gebruik van alle toen aanwezige publiciteitsmiddelen. Lange tijd was het een dubbeltje op zijn kant, maar in 1893 won Westinghouse de strijd toen hij een contract verwierf voor de bouw van een elektriciteitscentrale bij de Niagarawatervallen. Het betere systeem won uiteindelijk, maar lange tijd heeft het land moeten leven met twee niet-verenigbare elektriciteitssystemen. Stelt u zich voor dat we heden ten dage nog geen openbare elektriciteitsvoorziening hadden en dat een hevig debat zou losbranden of we die al of niet moeten invoeren. Daarbij krijgen we in de dagbladen steeds foto’s van misdadigers te zien die op een elektrische stoel sterven. Ik zou mij kunnen voorstellen dat u er bezwaar tegen zou hebben om die vreselijke elektriciteit in uw huis toe te laten.
Naar mijn mening kent ook kernenergie zijn ‘elektrische stoel’; lange tijd werd dit aangeduid met de namen Hiroshima en Nagasaki, later kwam daar Tsjernobyl bij. Deze namen hebben in ons collectief bewustzijn noties gegrift die wellicht nog moeilijker te corrigeren zijn dan het eertijds onverbrekelijk verbinden van de begrippen elektriciteit en elektrische stoel. Nog onlangs moest ik als één van de geïnterviewden meemaken dat een programma op televisie over de sluiting van Dodewaard (TROS 2 Vandaag, 28 december 1996) afgesloten werd met beelden van een kernexplosie met de bekende ‘paddestoel’.
De zo ontstane radiofobie heeft ertoe geleid dat men vaak enorme bedragen uitgeeft om stralingsrisico’s te verkleinen. Analyses hebben geleerd dat sommige maatregelen en wetgevingen ertoe leiden dat in de orde van 100 miljoen dollar wordt besteed om een mensenleven te sparen, zie tabel 1 (12).
Tabel 1: Kosten per ‘gered leven’ in US-dollars (zie ook noot 5)
Programma’s in de derde wereld | 200 |
Bevolkingsonderzoek kanker | 75.000 |
Transportveiligheid | 125.000 |
Luchtvervuiling | 1.000.000 |
Natuurlijke radioactiviteit in water | 5.000.000 |
Jodiumlimieten bij reactoremissies | 100.000.000 |
Kernreactorveiligheid | 2.500.000.000 |
De kennis dat ioniserende straling een natuurlijk verschijnsel is, waarvan de natuurlijke niveaus referenties kunnen zijn voor beleid, is niet aanwezig bij het publiek. Het feit, dat in de jaarlijkse lozingen en het jaarlijkse afval van een kolencentrale gemiddeld 8 ton uranium en 15 ton thorium zit, is onbekend. Dat de stralingsbelasting van de bevolking bij normaal bedrijf door een kolencentrale hoger is dan bij een kerncentrale, is onbekend (13). Het feit dat in de bovenste meter aarde onder een gemiddeld Nederlands voetbalveld 200 kg natuurlijke radioactieve stoffen zit, is onbekend, en zou de gedachten over het radioactieve-afvalprobleem op zijn minst kunnen nuanceren. Ik wil u confronteren met nog een grootschalig risico dat verbonden is met de toekomstige energievoorziening en dat betreft de opwarming van de atmosfeer ten gevolge van geloosd kooldioxide. Niet alle geleerden zijn het eens, zoals het goede geleerden ook betaamt om altijd van mening te verschillen en het past mij niet om me in dit debat te mengen. We hebben het over risico’s en dat betekent onzekerheid. Ik volsta dan ook met Revelle en Suess te citeren, twee onderzoekers op dit gebied (14): ‘De mensheid is bezig een grootschalig geofysisch experiment uit te voeren van een soort dat nimmer had kunnen gebeuren in het verleden en dat ook niet kan worden gereproduceerd in de toekomst. Binnen een paar eeuwen retourneren we naar de atmosfeer en de oceanen alle organische koolstof die gedurende honderden miljoenen jaren in sedimentaire gesteenten werd opgeslagen.’
Op basis van discussies in het International Panel on Climate Change (IPCC), (15) is een schatting gemaakt van de mogelijke gevolgen van globale temperatuurstijging.
Tabel 2: Geschatte gevolgen van globale opwarming
gedurende de 21ste eeuw voor het IPCC-referentiegeval;
de onzekerheid in de schattingen is zeer groot
Verwacht effect | Kosten in 1012 euro |
Extra doden ten gevolge van hittegolven | 2,5 |
Branden ten gevolge van droogteperioden | 1 |
Verlies aan hardhout en brandhout producerende bossen | 3 |
Toename aan huidkanker ten gevolge van toename uv-straling | 2,5 |
Extra astma en allergiegevallen | 2 |
Financiële gevolgen van toename extreme gebeurtenissen | 2 |
Toename gewasplagen en aanpassing van gewassen | 2 |
Toename insectenplagen voor mensen en vee | 1 |
Toename hongerdood door oogstverlies (100 miljoen doden bij een getroffen bevolking van meer dan 300 miljoen) | 250 |
Doden door emigratie in verband met extra droogten of overstromingen (100 miljoen doden bij een getroffen bevolking van meer dan 300 miljoen) | 250 |
Toename sterfte ten gevolge van malaria, schistosomiasis, cholera enz. (100 miljoen doden bij een getroffen bevolking van meer dan 1 miljard) | 250 |
Andere effecten van sanitaire en drinkwaterproblemen gerelateerd aan droogten, overstromingen en migratie | 25 |
Totale gevolgen | 791 |
Zoals Tabel 2 laat zien, kunnen de gevolgen in monetaire eenheden worden geschat op bijna 800 biljoen euro, dat wil zeggen zo’n 100.000 euro per aardbewoner; uiteraard zullen niet alle aardbewoners gelijkelijk worden getroffen. Elektriciteitsproductie is verantwoordelijk voor ongeveer 20% van de emissie van broeikasgassen. De totale schade per kWh komt op basis van deze schatting op 0,3 euro of wel bijna 70 cent per kWh! In de IPCC-publicatie (zie noot 15) wordt wat wrang opgemerkt dat de schade een factor 40 lager is als men aan een mensenleven in een ontwikkelingsland geen monetaire waarde toekent.
Ik hoop dat ik u niet al te somber heb gestemd met dit betoog, al is dat risico (!) inherent aan het onderwerp. Het lijkt er trouwens wel op alsof wij altijd op zoek zijn naar risico’s, alsof we behoefte hebben aan angsten. Al een aantal jaren duiken steeds berichten op over mogelijke kankerinductie door hoogspanningslijnen, huishoudelijke apparatuur, draagbare telefoons en dergelijke. Kortom, toch weer die wisselstroom van Westinghouse! Zelfs sommige zogenoemde ‘wetenschappers’ lijken zozeer verlangend om verbanden aan te tonen dat ze de vereiste zorgvuldigheid ten aanzien van statistische methoden vergeten of er gewoon niet van op de hoogte zijn. Zo verschijnen regelmatig berichten over verhoogde kankerincidentie rond kerncentrales, hoogspanningslijnen en noem maar op. Berichten die na lange en zorgvuldige heranalyse tot nu toe steeds onjuist zijn gebleken, maar de correctie ervan verschijnt niet in de media want zij heeft geen nieuwswaarde. Dit doet mij ook denken aan de wel eens gehoorde uitspraak: er zijn waarheden, leugens en statistieken, waaraan ik zou willen toevoegen: bij onzorgvuldig gebruik leveren statistieken de grootste leugens op!
Zo ploeteren wij voort met de risicoproblematiek, maar laat ik positief eindigen. Er is een totaal vertekend beeld ontstaan dat wetenschap en de daaruit voortvloeiende technische ontwikkelingen alleen maar risico’s hebben geschapen. In werkelijkheid zijn vele en grote natuurlijke risico’s opgeheven of verkleind, zoals we zien aan de sterk gestegen levensverwachting (gemiddelde levensduur). Dat er door de natuur en door menselijk falen altijd risico’s overblijven is duidelijk. Al het menselijk handelen heeft risico’s, maar als we niet handelen gaan we zeker ten onder!
Noten
1. Niet alle Risico’s zijn Gelijk, rapport 1995/06 van de Gezondheidsraad.
2. Risico, Meer dan een Getal, rapport 1996/03 van de Gezondheidsraad. Terug.
3. Reactor Safety Study. An Assessment of Accident Risks in US Commercial Nuclear Power Plants. NUREG 75/014 (WASH-1400), United States Atomic Energy Commission, 1975. Terug.
4. Electricity, Health and the Environment: Comparative Assessment in Support of Decision Making. Proc. Int. Symp. Vienna, 16-19 October 1995, IAEA-SM-338, IAEA Wenen 1996, p. 177-187. Terug
5. B.L. Cohen, The Nuclear Energy Option, an Alternative for the 90s. Plenum Press, New York and London, 1990, ISBN 0-306-43567-5, p.93. Terug.
6. Zie (4), p.199-214. Terug.
7. Nota Omgaan met Risico’s. Tweede Kamer der Staten-Generaal 1989-1990, stuk 21137 nr. 5.
8. Nota Omgaan met Risico’s van Straling. Tweede Kamer der Staten-Generaal 1989-1990, stuk 21483 nr. 2. Terug.
9. T.J.F. Savelkoul, Het Tsjernobyl-ongeval: blootstelling, beleving en effecten. IRS-symposium ‘Ioniserende Straling: Feiten en Fabels’, 15 april 1994, Wassenaar, IRS-uitgave 1994, p.23-34. Terug.
10. H. van Dam, ‘100 years of radioactivity: euphoria to phobia’, Nuclear Europe Worldscan 7-8/1996, p.100-101. Terug
11. Glenn T. Seaborg and William R. Corliss, Man and Atom. E.P. Dutton & Co, New York, 1971, ISBN 0-525-015099-4, p.57-59. Terug.
12. Zie (5) p.137-144. Terug.
13. Algemene Energie Raad, Kolen en Uraan; een Overzicht van Relevante Aspecten met betrekking tot het Gebruik van Kolen/Uraan voor Elektriciteitsopwekking. Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1979. Terug.
14. F. Joos, The atmospheric carbon dioxide perturbation, Europhysics News 27, 1996, p. 213-218. Terug.
15. Zie (4) p. 123-137. Terug.
Dit artikel is gebaseerd op een voordracht tijdens een symposium van het Instituut voor Radiopathologie en Stralingsbescherming van de Rijksuniversiteit Leiden in 1997.