Wortelrassen

Het racisme in de theosofie en de antroposofie

Op 7 juni organiseerde het Haags Stiltepunt een discussieavond naar aanleiding van het boekje Rassenleer met Charisma van de voorzitter van de Stichting Haagse Academie voor Filosofie, Bram Moerland. In dit werkje schetst hij de racistische theorieën van Helena Blavatsky, de oprichtster van de Theosofische Vereniging, en van Rudolf Steiner, de grondlegger van de antroposofie.

door Marcel Hulspas – Skepter 2.4 (1989)

DE beschuldiging dat het hier om racistische filosofische systemen gaat, werd al veel eerder geuit. Recentelijk bloeide deze discussie weer op door de publicatie van Evert van der Tuin en Gjalt Zondergeld in het tijdschrift ’t Kan Anders (1984 nr.4 en 1985 nr. l en 3). Op 15 maart 1986 publiceerde Frans van de Ven in Het Parool een aanval op de voorman van de Amsterdamse Groenen, Roel van Duijn. Van de Ven noemde Van Duijn een racist omdat hij een aanhanger was van Rudolf Steiner, en Steiner racistische publicaties geschreven had.

Daarop kwam een reactie van Van Duijn en Jelle van der Meulen (hoofdredacteur van het antroposofische tijdschrift Jonas), maar voor Bram Moerland, die actief binnen De Groenen was, was dit antwoord onbevredigend en hij werd onaangenaam getroffen door het feit dat Van Duijn zich niet duidelijk van dit deel van Steiners gedachtengoed distancieerde. Een nader gesprek tussen beide leidde tot een definitieve breuk. In mei 1986 publiceerde het ‘Nijmeegs Comité van Waakzaamheid tegen Fascisme de brochure Antroposofisch racisme. Het bleef verder stil, tot de publicatie van Rassenleer met Charisma. Het theosofisch Genootschap reageerde met een pamflet. Het Haags Stiltepunt, waar de cursussen van de Haagse Academie voor Filosofie gegeven worden, nodigde de opponenten voor een discussie uit.

Waren Blavatsky en Steiner racisten? Op de betreffende avond kwam men er niet uit. Moerland joeg zijn opponenten op de kast door de theosofische leer als een rechtvaardiging voor interraciaal geweld te omschrijven. Theosofen wezen hem vervolgens op de totaal andere betekenis van het begrip ‘ras’ bij Blavatsky. Steiner, zo ging Moerland verder, heeft Blavatsky’s rassenleer overgenomen, en was bijgevolg dus ook de verbreider van een racistische filosofie. De aanwezige antroposofen riposteerden dat hun grote voorbeeld juist een voorstander van rasvermenging was. Roel van Duijn maakte tijdens de discussie duidelijk niet als een racist beschouwd te willen worden, en Moerland heeft daar, mede gezien diens politieke stellingname, respect voor, maar blijft er bij dat een onvoorwaardelijk geloof in Steiners geschriften daar haaks op staat, en dat hij wat dat betreft nog een duidelijke stellingname van Van Duijn zou willen zien.

Moerland citeert in zijn boekje een beruchte uitspraak van Steiner (uit De volkszielen, 1910), waarin deze zich als een kleingeestig, racistisch burgermannetje laat kennen: ‘Ik was laatst in een boekhandel waar ik de aankondiging van een nieuwe publicatie vond: een negerroman. Er komen trouwens toch al steeds meer negerinvloeden in de Europese cultuur. (…) Ik voor mij ben er van overtuigd, dat als we nog meer van zulke romans krijgen en die aan zwangere vrouwen laten lezen, vooral in de eerste maanden — waarin juist zulke vreemde verlangens wel eens opkomen — dat we dan geen negers naar Europa hoeven te halen om mulatten te krijgen. Dan zullen er zuiver geestelijk, alleen door het lezen van negerromans in Europa, heel wat kinderen worden geboren met een donkere huid en mulattenhaar.’ Dergelijke uitlatingen, hoe verwerpelijk ook, waren in die tijd gemeengoed. Maar in hoeverre was Steiners systeem hiervan doordrongen, en onderschrijven de hedendaagse antroposofen dergelijke uitlatingen?

Helena Blavastky (Wikimedia Commons)

De Meester

Om de aard van deze rassentheorieën te begrijpen, moeten we beginnen bij de oprichtster van de theosofische beweging, Madame Helena Petrovna Blavatsky. Geboren Helena Hahn in 1831, van Russische afkomst, en een avonturierster van het zuiverste water. Ze trouwde met de grootgrondbezitter Nikifor Blavatsky, om hem niet lang daarna te verlaten en te gaan zwerven. Ze was (naar eigen zeggen) circusartieste, koordirigente, spiritistisch medium, strijder in het leger van de Italiaanse vrijheidsstrijder Garibaldi en nog veel meer. Een onstuimige en onverbeterlijke romantica, voortdurend op zoek naar diepere ervaringen. Als groot bewonderaar van James Fennimore Coopers The last of the Mohicans bijvoorbeeld, moet ze eens naar Canada afgereisd zijn, op zoek naar de door Cooper beschreven nobele indianen. Maar de enige roodhuiden die ze tegenkwam, gingen er met haar bagage vandoor.

In 1856 (ten tijde van de Wereldtentoonstelling) was ze in Engeland, en ontmoette toen iemand die diepe indruk op haar maakte, ’the Master of my Dreams’, die haar opdroeg de theosofische vereniging op te richten. Omtrent de identiteit van deze Meester is veel gespeculeerd. Velen beschouwen het verhaal als het zoveelste produkt van haar rijke fantasie, anderen vermoeden dat de vijfentwintigjarige vol bewondering naar een van de (ter gelegenheid van de tentoonstelling aanwezige) Indiase vorsten heeft staan staren, en dat ze mede daaraan haar bewondering voor India overgehouden heeft.

Een vriendin van Blavatsky werd vele jaren later, in een openhartig moment, in vertrouwen genomen. Blavatsky zei dat het om Edward Bullwer Lytton ging. Het zou waar kunnen zijn. Dat zij een bewonderaarster van de romans van deze auteur was, is algemeen bekend. In zijn werk zijn belangrijke aanwijzingen te vinden voor de oorsprong van Blavatsky’s visie op de wereldgeschiedenis en de rassen.

Het Komende Ras

Lord Edward George Bullwer Lytton (1803 – 1873) was lid van het Britse Hogerhuis en een van de populairste auteurs van zijn tijd. Werken als Zanoni (1842), A Strange Story (1861) en The Coming Race (1871) waren bestsellers en worden momenteel als belangrijke voorlopers van de horror- en science-fictionliteratuur gerekend. Lytton werd gefascineerd door het fantastische en occulte. Zijn (toendertijd in de Britse betere kringen bijna vanzelfsprekende) lidmaatschap van een vrijmetselaarsloge was hem niet genoeg, en hij richtte een eigen Rozekruizersloge op. Daarnaast was hij een enthousiast bezoeker van spiritistische seances. Hij had een rotsvast vertrouwen in de echtheid van de verschijnselen, en wijdde daar enkele studies aan (de horrorschrijver H.P. Lovecraft noemde ze ‘amusingly serious’).

Van zijn oeuvre is voor ons vooral The Coming Race interessant. Dit werk is gebaseerd op twee toendertijd populaire pseudo-wetenschappelijke theorieën: dat de aarde hol zou zijn, en dat een superieur ras ooit de huidige aardbewoners zou verdringen. De inhoud van het werk: tijdens het verkennen van een verlaten mijn ontdekt een jonge Amerikaanse ontdekkingsreiziger in het binnenste van de aarde de Vrilya, een volk dat over een revolutionaire, superieure kracht (‘Vril’) beschikt en van plan is naar het oppervlak te komen om de heerschappij over te nemen. De ontdekkingsreiziger weet dit te voorkomen, maar of het gevaar daarmee voorgoed geweken is, blijft onduidelijk.

De plot is niet volledig aan de fantasie van Bullwer Lytton ontsproten. In zijn Histoire Philosophique du Genre Humain (Parijs, 1824) had de Fransman Antoine Fabre d’Olivet al geschreven dat het blanke ras afkomstig was uit een in het noorden gelegen Atlantis, en in feite nog steeds bezig was om de wereld te veroveren. Hij waarschuwde dat een ander, superieur ras op zijn beurt de blanken weer zou verdrijven. Fabre d’Olivets verhaal was gebaseerd op de theorieën van de astronoom Jean-Sylvain Bailly, die dacht dat alle rassen van de Noordpool (het deel van de aarde dat na de vorming van het zonnestelsel het eerst afgekoeld was) afkomstig waren. Het blanke ras zou dan de laatste, en meest ontwikkelde ‘golf’ vanaf de pool zijn. Lytton werkte deze theorie op populaire wijze uit, maar Blavatsky verbond haar met (wat zij hield voor) Boeddhistische opvattingen en ontwikkelde een alomvattende ‘antropogenese’: een theorie over het ontstaan van de mens.

Blavatsky publiceerde haar rassentheorie in The Secret Doctrine (London, 1888), de Bijbel van de theosofische beweging. Volgens haar is de geschiedenis van het heelal één groot cyclisch proces, waarin de Geest afdaalt in de Stof om er uiteindelijk weer uit op te rijzen. Deze grote cyclus is onderverdeeld in zeven kleine cycli, waarbij de in iedere fase optredende koppeling van van Geest en Stof zijn uitdrukking vindt in een bijbehorend zogenoemd wortelras.
Zo’n wortelras is weer onderverdeeld in zeven onderrassen. Het eerste wortelras was zuiver geestelijk, en woonde in het zuiver etherische Heilig Land. In dat ideale rijk ging echter iets mis, en er ontstond (uit het tweede onderras) het tweede wortelras, de Hyperboreërs, die woonden in Hyperborea. Daarna volgde het derde wortelras, de Lemuriërs in Lemurië, en het vierde, de Atlantiërs in Atlantis. Momenteel heerst het vijfde wortelras: de Ariërs, ontstaan uit het vijfde onderras der Atlantiërs, en wonend in Europa.

De hele ontwikkeling van de mens, de vorming van de zeven wortelrassen, wordt bijgestaan door alleen voor ingewijden zichtbare leidsmannen, de Meesters. De Meesters van het zesde wortelras, die momenteel bezig zouden zijn met de vorming van het zesde onderras na de Ariërs (en die regelmatig contact onderhielden met de leiders van de Theosofische Vereniging), zouden in grote steden, diep onder de bergen van Tibet wonen.

Een geleerde aap

Kaart van Lemurië, geprojecteerd op de huidige wereldkaart, afkomstig van Scott-Elliot (Wikimedia Commons)

Deze rassentheorie is duidelijk geïnspireerd op verouderde, achttiende en vroeg-negentiende eeuwse theorieën. De term Hyperborea verwijst naar het mythische noordelijke land in de Historiën van Herodotus. De term komt ook voor in het werk van de al eerder genoemde Bailly, die het op de Noordpool gelegen oercontinent ook Hyperborea noemde. Blavatsky ontleende de term Lemurië aan de geoloog Philip Sclater, die dit continent (dat midden in de Indische Oceaan gelegen zou hebben) in 1855 verzonnen had om de eigenaardige geografische verdeling (in de Indonesische archipel, Zuid India en op Madagascar) van de halfapen (lemuren) te verklaren. Atlantis is uiteraard ontleend aan de beroemde mythe van Plat o, die toendertijd net vers leven was ingeblazen door het werk van Ignatius Donnelly.

De term Ariër heeft een grillige geschiedenis. Zij is afkomstig uit het Sanskriet, en betekent zoveel als ‘lichter gekleurd’. Toen in het begin van de negentiende eeuw ontdekt werd dat het sanskriet dicht bij de oervorm van de indogermaanse taalgroep stond, begonnen sommige schrijvers deze term voor alle blanke rassen te gebruiken. Vrij spoedig daarna werd de term in racistische kringen geadopteerd. In zijn beruchte Essai sur l’inegalité des races humaines (1853-55) schreef de markies Arthur de Gobineau dat de hele geschiedenis een eeuwige strijd tussen de rassen geweest was, en dat het Arische ras, de drager van beschaving en ‘eer’, onherroepelijk te gronde zou gaan aan de vermenging met donkere, inferieure rassen.

Blavatsky’s rassenleer is rechtstreeks verwant aan dit gedachtengoed, en heeft duidelijk weinig uitstaande met de evolutietheorie van Darwin. Zij schreef in The Secret Doctrine wel ‘het denkbeeld van een Darwinistische evolutie (…) loopt door beide delen van ons werk’, maar dat is dan een Darwinisme-op-zijn-kop-gezet, Tekenend voor haar houding tegenover Darwin is dat zij in haar New Yorkse appartement een opgezette aap had staan, met een bril op en een exemplaar van Darwins The Origin of Species in zijn poten.

Het ‘Boeddhistische’ element zat enerzijds in de cyclische structuur van de wereldgeschiedenis, anderzijds in het feit dat de zielen voortdurend van de ene naar de andere cyclus reïncarneerden en zo, door alle wortelrassen te doorlopen, gezuiverd zouden worden (‘de wet van de Karma’). Dat was het grote doel dat de Meesters voor ogen hadden.

Versleten stammen

Volgens Blavatsky stamden de niet-Arische volkeren op aarde van de oude wortelrassen af. Alleen uit de Ariërs zouden de eerste leden van het zesde onderras, het ‘Nieuwe Ras’ gerecruteerd worden. Bij dergelijke voor de negentiende eeuw karakteristieke uitingen van blank superioriteitsgevoel is het ook gebleven. Van theosofische zijde heeft men nooit openlijk aangezet tot onderdrukking van vreemde volkeren. De nadruk lag immers op het contact met de Meesters en het langs die weg verkrijgen van hogere geestelijke vermogens.

Dat betekent niet dat Blavatsky er geen uitgesproken meningen over andere volkeren op na hield. Het uitsterven van inheemse volkeren zag zij als een onvermijdelijke ontwikkeling: ‘Roodhuiden, Eskimo’s, Papoea’s, Australiërs, Polynesiërs, enz. enz. zijn allen aan het uitsterven. Zij die inzien dat elk wortelras een toonladder van zeven onderrassen doorloopt, zullen het waarom begrijpen. De incarnerende ego’s zijn aan hen voorbij gegaan, om ondervinding op te doen in beter ontwikkelde en minder door ouderdom versleten stammen, en hun vernietiging is derhalve een karmische noodzakelijkheid’.

Deze taal is duidelijk genoeg: Blavatsky beschouwde de wereldwijde expansie van de Westerse mogendheden als een onvermijdelijk, zelfs toe te juichen historisch proces. Merk op dat zij, uitgaande van haar toch heel theoretische concepten als wortel- en onderrassen, zeer concrete conclusies bereikt over bestaande volkeren. Het is dus niet zo dat ‘De theosofische concepten van wortelrassen en historische cycli, ontdaan van het juiste abstractieniveau, zich maar al te gemakkelijk lenen voor gebruik door hen die er van houden te spreken over rassen wiens tijd gekomen is of op uitsterven staan’ (cursivering MH), zoals de Amerikaanse godsdiensthistoricus prof. Robert Ellwood stelt. Blavatsky zélf spreekt op die manier over andere volkeren, en er is dus geen sprake van een ‘proper level of abstraction’.
Was Madame Blavatsky een raciste, of aanvaarden we het standpunt van de huidige theosofen dat ‘ras’ in de theosofie iets geheel anders betekent en dat zij dus nooit een raciste in de huidige betekenis van het woord, geweest kan zijn? De indeling van volkeren die Blavatsky construeerde, lijkt totaal niet op de wetenschappelijke indeling, en haar persoonlijke racisme lijkt dan ook fundamenteel anders dan het ‘alledaagse’ racisme dat op de meer gangbare noties van ras en volk gebaseerd is.

Maar ook al houden mensen er zeer verschillende opvattingen over het begrip ‘ras’ op na, dan nog heeft een samenleving, middels haar rechtssysteem, de mogelijkheid een maatschappelijke consensus te construeren over wat goed, discutabel of slecht is. In een dergelijke consensus zal het racisme van Blavatsky altijd als slecht worden beschouwd, aangezien het in tegenspraak is met humanitaire grondbeginselen (tenzij er sprake is van een samenleving waarin het begrip ‘humaan’ misvormd, geperverteerd is). Het is dus zeer wel mogelijk om de theosofie als racistisch aan de kaak te stellen.

Embed from Getty Images

De Britse theosofe en vrouwenrechtenactiviste Annie Besant en de jonge Indiase filosoof Jiddu Krishnamurti van de ‘Orde van de Ster in het Oosten’ op een congres in Ommen. Ongeveer 1928.

Uit alle volkeren

Blavatsky’s opvolgster Annie Besant (1847- 1933) had haar sporen verdiend in de strijd om het recht op geboortebeperking en de vrouwenemancipatie, en was dus ook zeer geïnteresseerd in de vrijheidsstrijd van volkeren binnen het Britse Rijk, zoals de Indiërs en de Ieren. Zij had dan ook een veel diepzinniger kijk op rassen en de ontwikkeling van de mens en waarschuwde de theosofen voor de misvatting dat andere, niet-blanke volkeren geen kwaliteiten zouden hebben. Uiteraard bracht zij deze boodschap in een strikt theosofisch kader.

In een rede gepubliceerd in Evolutie en ’s Menschen Bestemming (Amsterdam, 1925) vertelde ze dat de eerste vertegenwoordigers van het vijfde onderras der Atlantiërs (waaruit de grote Meester of Manoe later het vijfde wortelras zou vormen) door de leden van het vierde onderras, het Tolteksche ras’ als minderwaardig werden beschouwd omdat zij niet over de grote psychische vermogens der Tolteken beschikten. Maar, zo stelt Besant, zij beschikten daarentegen wél over ‘de kiem van het verstand’. Zij zag daarin een wijze les verborgen: als de Manoe in de huidige wereldbevolking het zesde onderras (voor de vorming van het zesde wortelras) uit gaat kiezen ‘zijn keuze waarschijnlijk zal afwijken van de keuze die gedaan zou zijn door de leiders van dat vijfde onderras zelf.’
Er komt enig blank superioriteitsgevoel bovendrijven als Besant stelt dat ‘de bloem van het vijfde of Teutoonse onderras bestemd is om de tegenwoordige beschaving op te voeren tot het zenith van luister der wetenschappelijke kennis’ maar het volgende, zesde onderras ‘zal niet geboren worden op een enkele plaats en het zal ook niet behoren tot een enkele natie, want het wordt het type der gehele mensheid, draagster der verenigde wijsheid; uit alle naties alle volken en alle talen zal het zijn uitverkorenen bijeenbrengen voor het nieuwe type van denken, dat geboren moet worden.’

Dankzij haar positie aan de top van de theosofische vereniging, en als officiële interpretatrice van het werk van Blavatsky, was Besant in staat de vereniging uit het harde, racistische vaarwater van haar voorgangster te loodsen, en de theosofische leer beter bij de politieke realiteit van rond de eeuwwisseling aan te doen sluiten. De ‘Nieuwe Mens’ zou samengesteld worden uit alle rassen, en theosofen keken vol spanning uit naar de komst van de Messias, de Krishnamurti, die hen te zamen zou brengen. In 1911 ontdekte Charles Webster Leadbeater, de rechterhand van Besant, een Indiase jongen die, naar zijn stellige overtuiging, de nieuwe Messias was. Leadbeater nam hem mee naar Europa om deze jongen theosofisch op te voeden. Besant en Leadbeater waren duidelijk van plan de gehele theosofische beweging op deze manier hernieuwd samen te binden. In 1911 werd de ‘Orde van de Ster van het Oosten’ opgericht, waarvan de nieuwe Krishnamurti de leider werd. Van iedere theosoof werd verwacht dat hij toe zou treden en trouw aan hem zou zweren.

Antisemitisme

Zoals gezegd was de mythe van de superieure ariër geen uitvinding van Blavatsky, maar lagen haar wortels bij Fabre d’Olivet en de markies de Gobineau. Het werk van de Gobineau werd in Duitsland verspreid door de Britse auteur Houston Stewart Chamberlain, in Die Grundlagen des 19. Jahrhunderts (Berlijn, 1899). Chamberlain verengde daarin Gobineaus rassentheorie tot één enkele, allesoverheersende strijd tussen Ariërs en Semieten, tussen het superieure Duitse en het Joodse ras. Zijn werk vormde een theoretische ondersteuning van de toendertijd vooral in Oostenrijk levende antisemitische stromingen en clubjes, waarover later meer.

De theosofische leer is door het toen zo invloedrijke antisemitisme nooit echt besmet geraakt. Madame Blavatsky maakte, zoals ieder lid van de Russische bourgeoisie, regelmatig minachtende opmerkingen over Joden en het Jodendom, maar de grote vijanden van de de samenleving zag zij toch ergens anders. Ze was fanatiek antichristelijk en beschouwde de Jezuïeten als haar grootste vijanden. Haar afkeer van het Christendom stond een voorspoedige groei van de beweging uiteraard in de weg, en ten tijde van Annie Besant werden haar anti-christelijke uitlatingen zo snel mogelijk vergeten.
Daarentegen lijkt het alsof toen de onverkwikkelijke discussies over ‘Het Joodse Probleem’ ook in theosofische kringen door begonnen te dringen. In het al eerder geciteerde werk beschrijft Besant hoe het Joodse volk ontstond. De Manoe van het vijfde wortelras was op zoek naar het materiaal voor zijn werk, maar ‘De eerste keuze was geen succes, daar de mensen te halsstarrig en te weinig plastisch bleken om gevormd te kunnen worden tot het Ras dat komen moest, doch zij liet in de wereld dat machtig interessante volk der Hebreërs achter; die mening een uitverkoren volk te zijn is tot op de huidige dag in leven gebleven.’ Fascinatie en afkeer liggen hier vlak naast elkaar.

Rudolf Steiner rond 1905 (Wikimedia Commons)

Antroposofie

Rudolf Steiner (1861-1925) kwam in 1897 te Berlijn aan. Hij had in Wenen al kennis gemaakt met de theosofie maar was daarna naar Weimar vertrokken om aan een uitgave van de verzameld werk van Goethe mee te werken. Eenmaal in Berlijn was zijn persoonlijke filosofie eigenlijk al volledig ontwikkeld. Hij zocht nog slechts een kring van aandachtige luisteraars die zijn ideeën op hun waarde zouden kunnen schatten.

Steiner gaf lezingen voor allerlei verenigingen en kwam tenslotte ook in 1902 voor de Berlijnse theosofische loge te staan. Daar vond hij een intelligent en gewillig gehoor. De loge raakte onder de indruk van zijn werkkracht en belezenheid. Men haalde hem over hun secretaris te worden. Het was van meet af aan duidelijk dat Steiner geen trouw volgeling van de Britse moedervereniging zou zijn. Dankzij zijn inzet begon de loge sterk te groeien en in 1904 was hij zo ver dat hij de Moederorganisatie om toestemming vroeg een zelfstandige Duitse afdeling in het leven te roepen. Men had daar zo haar bedenkingen tegen de eigenzinnige Steiner, maar men was ook duidelijk onder de indruk van zijn successen en zag dus veel door de vingers. Hij kreeg zijn zin.
Steiner, beschikkend over tijd, geld en een groeiende reputatie, had grootse plannen. Zijn behoefte aan onafhankelijkheid werd door Annie Besant met argwaan bekeken. Het zag er naar uit dat Steiners persoonlijke versie van de theosofie op het Europese vasteland zou gaan domineren. Op het theosofisch congres te München in 1907 presenteerde hij zelfbewust zijn eigen variant op de theosofie. Annie Besant gaf hem glimlachend haar zegen. Vijf jaar later barstte de bom.

Steiner zag niets in Krishnamurti, de Indiase Messias, en weigerde tot de Orde van de Ster van het Oosten toe te treden. Het kwam tot een scheuring binnen de Duitse theosofische vereniging. De meeste leden kozen de zijde van Steiner en zo ontstond de ‘Anthroposofische Vereniging’. Voor Steiner was dit het begin van een periode van koortsachtige activiteit. Hij publiceerde een eigen versie van de antropogenese, veel fantastischer dan die van Blavatsky.

Saturnusras

Steiner was een ijverig student van allerlei occulte stromingen; vooral van allerlei versies van het gnosticisme (de leer dat de menselijke zielen goddelijk zijn, maar verstrikt geraakt in de nietgoddelijke Materie). Een bespreking van zijn antropogenese zonder het ook over zijn mensbeeld te hebben, is eigenlijk ondoenlijk, maar ik zal toch een globale schets trachten te geven. Net als bij Blavatsky gaat het om de kosmische versmelting van hogere en lagere krachten, in zeven stadia, aangegeven met planeetnamen. Ieder stadium (dat weer in zeven tussenstadia verdeeld is) eindigt met het proces van pralaya, waarin alle substantie weer vergeestelijkt, alvorens het volgende stadium inzet.

De hoogste geestelijke machten vormen onder zich een eerste, chaotische, ‘Saturnische’ substantie. Hierin vormen zich ‘warmtelichamen’, als het ware de eerste ontwerpen voor de lichaamsdelen van de mens (nog zonder enige samenhang) en een eerste, heel lage vorm van kosmisch bewustzijn. Hierna kwam het Zonnestadium. De oersubstantie evolueert een stap verder tot ‘Lucht’ en de Warmtelichamen gaan een ontwikkelingsstap verder doordat aan hen de Etherische Vorm toegevoegd wordt. (Bij iedere nieuwe stap zijn er ook Vormen die de overgang missen. Zij vormen later ‘lagere’ dingen als planeten, stenen, planten, etc.) Daarna komt het Maanstadium, waarin de toestand van lucht verhardt tot water, en de warmte-etherische lichamen hun Astrale Vorm ontvangen. In dit stadium treedt een breuk op: Zon en Maan-eigenschappen gaan niet volledig in elkaar op maar strijden met elkaar. In het vierde Aardestadium verhardt water tot aarde, en vormt zich dus voor het eerst een fysiek, ‘hard’ zonnestelsel. De mens wordt voor het eerst ook ‘fysisch’ en ontvangt daarnaast de Geestelijke Vorm.

Het tweede tussenstadium van het Aardestadium heet Hyperborea, het derde heet Lemurië, het vierde Atlantis. De Lemuriërs zijn de eerste echt fysieke wezens, en vele menselijke zielen, die tot dan toe vrij door de kosmos konden bewegen, komen naar de aarde. De invloed die zij van de planeten hebben ondergaan, bepaalt hun verdere ontwikkeling. Lemuriërs communiceren door middel van telepathie, maar kunnen niet logisch nadenken. Desondanks kunnen ze toch een beschaving opbouwen, dankzij hun enorme geheugen. Lemuria ging ten slotte aan grote rampen ten onder. Hetzelfde lot overkwam het daaropvolgende tussenstadium, Atlantis. Alleen de volgelingen van de wijze Manoe wisten toen te ontkomen. Zij waren zeer intelligent, maar hadden weinig geestelijke kennis. Zij zijn de mensen van het huidige stadium van Kali Yuga, een kort en gewelddadig tijdperk. De komst van Christus en later van Rudolf Steiner vormden echter keerpunten in deze ontwikkeling.

Net als de volgelingen van Manoe de ondergang van Atlantis overleefden, zo hadden al eerder lagere rassen, Lemuriërs die onder invloed stonden van lagere planeten, de ondergang van Lemurië overleeft. Daaruit, en uit de schaarse, niet door de Manoe geselecteerde overlevenden van de Atlantisramp, hebben zich volgens Steiner de primitieve volkeren ontwikkeld. Steiner heeft in De Volkszielen (1910) de raciale consequenties van zijn antropogenese nader uitgewerkt. Hij zegt bijvoorbeeld dat de neger ‘een sterk driftleven heeft, een sterk instinctief leven.’ Noordamerikaanse Indianen vormen het ‘Saturnusras’: ‘De invloed van Saturnus werkt door alle systemen heen ten slotte op het kliersysteem. Daardoor worden de meest verharde delen van de mens uitgescheiden en men kan zeggen dat het uitsterven bestaat uit een verbeningsproces, zoals dat ook uiterlijk zichtbaar is. Als u naar de afbeeldingen kijkt van oude Indianen, dan hebt u de neergang van het ras duidelijk voor ogen.’
Ook Steiner was er dus van overtuigd dat het verdwijnen van inheemse volkeren een onomkeerbaar proces was. Het enige ras van waarde was het blanke: ‘het ras van de toekomst, het ras dat scheppend met de geest bezig is.’ Het zal duidelijk zijn-dat Steiners opvattingen, om dezelfde redenen als bij Blavatsky, als racistisch en dus verwerpelijk dienen te worden beschouwd.

Occulte racisten

Er waren rond de eeuwwisseling nog veel meer occulte groeperingen die (voornamelijk geïnspireerd door de theosofie) het blanke ras beschouwden als het superieure ras, waaruit de ‘Nieuwe Mens’ geboren zou moeten worden. Terwijl dergelijke clubjes in het Franse en Engelse taalgebied altijd klein en onbelangrijk zijn gebleven, was de situatie in Oostenrijk en Duitsland geheel anders. Het wemelde daar van de racistische ‘denkers’ en de geheime genootschappen. Bekend zijn de Oostenrijkers Jörg Lanz von Liebenfels en Guido von List, twee leiders van occulte sekten die een zekere invloed op Nationaal socialistische partijen in Oostenrijk (de voorlopers van de NSDAP) hebben uitgeoefend. Er wordt wel verondersteld dat de werkloze Adolf Hitler de geschriften van Von List gelezen heeft.

In geheime genootschappen werd het racistisch, theosofisch, nationalistisch en antisemitisch gedachtengoed tot steeds weer andere, maar steeds weer even beklemmende ‘Weltanschauungen’ samengevoegd: de Armanen, de Ariosofen, de Orde der Germanen, Wallvater, het Thule Gesellschaft enzovoort.

Steiners antroposofie was slechts een van de vele occulte verenigingen, maar wel een van de meest invloedrijke. Jaloerse occultisten en nationalisten schilderden Steiner dan ook af als ‘Jood’ (iets waartegen hij zich krachtig verzette) en zij zagen in de antroposofie een onderdeel van de grote Joodse samenzwering, waarvan de Engelsen, de vrijmetselaars en vooral de theosofen slechts willoze werktuigen waren. Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat toen Steiner, na de val van het keizerrijk in 1918, zich actief met de politiek inliet, hij de Nazi’s op zijn weg vond. Steiners lezingen over de ‘driegelede samenleving’ werden regelmatig door knokploegen van de SA verstoord. In 1922 werd hij na een lezing in München bijna in elkaar geslagen. Kort daarop begon hij aan een lezingentoernee in het buitenland. Hij moet zich gerealiseerd hebben dat hij ongeschikt was voor de haaienvijver van de Duitse politiek. Steiner stierf in 1925.

Stijf en star

Steiners opvolger als president van de antroposofische vereniging, Albert Steffen, miste het charisma waarmee Annie Besant de voorspoedige groei van de theosofische vereniging gestimuleerd had. Steffen moest het antroposofische centrum in het Zwitserse Arlesheim, het Goetheanum, afbouwen en had grote moeite Steiners volgelingen bij elkaar te houden. De Nederlandse Ita Wegman werd de exponent van een alternatieve stroming, die in 1935 met de moederbeweging brak. In 1942 kwam het na een slepend conflict tot een breuk met Steiners weduwe Maria. Zij zou veel te terughoudend zijn in het gebruik van de bij haar berustende publicatierechten. Na haar dood droeg zij ze over aan een select clubje vrienden, de ‘Nachlas Faction’. De Vereniging heeft tevergeefs geprobeerd de rechten weer in handen te krijgen.

Het gebrek aan leiderschap maakte het onmogelijk om Steiners werk op een voor alle antroposofen aanvaardbare manier aan de maatschappelijke ontwikkelingen aan te passen. De verschillende stromingen probeerden juist hun trouw aan Steiner te bewijzen door zijn geschriften zoveel mogelijk letterlijk te interpreteren, en ieder voorstel om Steiners geschriften aan de tijdgeest aan te passen door ze anders te interpreteren, werd verworpen. Een herinterpretatie zoals Besant uithaalde met Blavatsky’s rassenleer, is uitgesloten. De antroposofie is daarom in veel sterkere mate dan de theosofie een in wezen racistische leer gebleven.

Is Roel van Duijn dus een racist? Dat hangt er maar van af. Echte antroposofen, voor wie het woord van Steiner wet is, moeten Steiners racistische opvattingen uitdragen. De vraag is in hoeverre Roel van Duijn ‘echt’ is, en in hoeverre men zich antroposoof kan noemen terwijl men niet alle uitspraken van Steiner als zoete koek slikt. Sommige mensen noemen zich Christen terwijl ze Genesis l niet letterlijk nemen, en geen bezwaren hebben tegen echtscheidingen (ondanks Matteus 5 : 27-32). Andere Christenen is dat weer een doorn in het oog. Dergelijke tegenstellingen zijn niet de zwakte, maar juist de kracht van een religie. Ze tonen aan dat er een zekere bewegingsvrijheid in de leer zit, een vrijheid die het meegroeien met maatschappelijke veranderingen mogelijk maakt.

Als een dergelijke vrijheid ontbreekt (bijvoorbeeld bij de Nederlandse en Westduitse antroposofische stromingen) zijn de volgelingen gedoemd tot een voortdurende tweestrijd tussen hun maatschappelijke betrokkenheid en hun levensovertuiging. Sommigen excelleren hierin; ze genieten van de abstracte discussies en hun eigen onzekerheid. Maar Van Duijn is een publiek figuur. Hij kan zich een dergelijke onduidelijkheid niet permitteren. Hij zal moeten kiezen: of hij is een échte antroposoof, die de ondergang van volkeren als onderdeel van een kosmisch proces beschouwd, en in principe zelfs toejuicht, of hij is anti-racist, en verwerpt de leer van Steiner. Zijn onvermogen een helder eigen standpunt te formuleren, tekent het gebrek aan leerstellige vrijheid binnen de antroposofie.

Uit: Skepter 2.4 (1989)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Marcel Hulspas is wetenschapsjournalist en was hoofdredacteur van Skepter van 1988 tot en met 2002