Hoedt u voor Neuro-Linguïstisch Programmeren!
NLP, Neuro-Linguïstisch Programmeren, is in. Maar helpt het ook? Hoogleraar Willem Levelt verzamelde de literatuur op zijn bureau, en viel van de ene verbazing in de andere.
door Willem Levelt – Skepter 9.3 (1996)
VOOR mij ligt een stapel beduimelde boeken. Het is de oogst van een speurtocht langs Nederlandse bibliotheken naar informatie over NLP: Neuro-Linguïstisch Programmeren. Ik had er nog nooit van gehoord, totdat collega’s en journalisten mij met enige regelmaat kwamen vragen of dat iets serieus was. Er wordt in mijn instituut heel wat neurolinguïstisch onderzoek verricht, dus ik zou dat toch moeten weten.
Die boeken heb ik inmiddels allemaal gelezen. Bovendien heb ik allerlei folders van de SON-trainingen in NLP bestudeerd en mijn conclusie is: Nee, dit is niet serieus. Dat moge ik hieronder toelichten.
NLP is van oorsprong een nieuwe vorm van psychotherapie, in de jaren ’70 bedacht door Richard Bandler en John Grinder. Hun uitgangspunt was extreem pragmatisch. ‘We zijn niet bepaald geïnteresseerd in wat ”waar” is. Alleen wat bruikbaar is telt,’ schrijven ze in hun boek Frogs into Princes. En om te achterhalen wat bruikbaar is, gingen zij te rade bij wat grote psychotherapeuten, zoals Milton H. Erickson en Virginia Satir, nu eigenlijk precies doen in een succesvolle therapie. Als je dat expliciet kunt formuleren dan heb je een ‘model’, dat aangeleerd kan worden. We zouden zoiets nu een expertsysteem noemen.
Practitioner
Dát iets werkt heeft, in de NLP-opvatting, te maken met ‘subjectieve ervaring,’ en NLP wordt steeds gedefinieerd als ‘de studie van de structuur van de subjectieve ervaring’. Dat is bijna precies hoe Wilhelm Wundt, honderd jaar geleden, de psychologie definieerde (daar was het ‘bewuste’ ervaring). Geen geringe claim dus. Die subjectieve ervaring ontstaat in ons centrale zenuwstelsel; dat rechtvaardigt het adjectief ‘neuro’. Voorts worden die subjectieve representaties van de werkelijkheid door onze taal geordend, zo wordt ons verteld, en dat verklaart het adjectief ‘linguïstisch’. Die representaties kun je aanwenden om bepaalde doelen te bereiken. Dat is ‘programmeren’.
Het is dus al direct duidelijk dat NLP niets, maar dan ook niets met neurolinguïstiek te maken heeft. Dat vak onderzoekt hoe spreken en taal verstaan door de hersenen wordt gestuurd, gebruik makend van klinisch onderzoek aan afasiepatiënten, en van moderne beeldtechnieken zoals positronemissie tomografie en magneto-encefalografie. Daarover heb ik in al die boeken geen woord gevonden. Ik neem aan dat de grondleggers gewoon dankbaar gebruik hebben gemaakt van de glamour die rond de term ‘neuro-linguïstiek’ hangt.
Er bestaat een Society of NLP (SON), die trainingen verzorgt en allerlei certificaten uitreikt. Ook in Nederland kunt u die certificaten behalen via de SON-cursussen. Voor ƒ 4324,- all in kunt u al ‘Practitioner’ worden (in 16 dagen). Maar ook zien we een enorme verbreding van het werkterrein. NLP is allang niet meer alleen maar psychotherapie, maar ook communicatietechniek, didactiek, schoolbegeleiding, creativiteits-boosting en noem maar op. De belangstelling voor NLP is niet gering. Dat leid ik af uit het feit dat elk boek op mijn stapel letterlijk stukgelezen is, en vol staat met aantekeningen en onderstrepingen.
Hoe ‘neuro’ is NLP? De bewering dat onze innerlijke ervaring het resultaat is van representaties in het centrale zenuwstelsel is niet onjuist, maar wel triviaal. Wat wordt ermee gedaan, is de vraag. Volgens NLP zijn alle interne representaties gekoppeld aan zintuiglijke ervaring (een aloude stelling van de filosoof David Hume). De belangrijkste daarvan zijn visuele, kinesthetische, auditorische en olfactorische (met de reukzin samenhangende) representaties, kortweg V, K, A en O representaties. Mensen verschillen in hun voorkeur voor V, K, A en O, en dat vormt dan hun ‘primaire representatiesysteem’. ‘Er is experimentele evidentie die er op wijst dat de hersengolfactiviteit in iemands primaire representatiesysteem een hogere signaal-ruisverhouding heeft dan de hersengolven die worden afgeleid van de andere, niet-bewuste systemen’, zo verzekert ons Lankton in Practical Magic. Bij rechtshandigen zit dit primaire systeem in de linkerhersenhelft, en je kunt dus aan motorische activiteit van de (door de linkerhersenhelft bestuurde) rechterlichaamshelft zien wat er zich in het belangrijkste representatiesysteem afspeelt, waar de aandacht van de patiënt zich op richt. De andere kant van het lichaam zal eerder uitdrukking geven aan wat er zich in de minder bewuste systemen afspeelt. Daar moet je goed op letten in contact met een cliënt. Je kunt er bijvoorbeeld mee uit elkaar halen wat een cliënt bewust beweert, maar onderbewust eigenlijk meent.
Hoe ontdek je welk representatiesysteem een patiënt op een gegeven ogenblik gebruikt? Eén methode is letten op de blikrichting. ‘Zo hebben Bandler en Grinder bijvoorbeeld ontdekt’ (schrijven Holander, Derks en Meijer in hun boekje Neuro-linguïstisch programmeren in Nederland) ‘dat er een systematisch verband is tussen iemands oogbewegingen en het soort informatie dat hij aan het verwerken is’. Als een rechtshandige naar linksboven kijkt, dan werkt hij met eidetisch-visuele voorstellingen. Als hij naar linksonder kijkt, werkt hij met zijn auditieve representatiesysteem, etcetera.
Engrammen
Dit alles is lariekoek. De genoemde experimentele evidentie bestaat niet, Bandler en Grinder hebben niks ontdekt en de relatie tussen blikrichtingen en actieve representatiesystemen is geheel uit de duim gezogen. Tot dezelfde categorie hoort de bewering (uit de SON-folder) ‘creativiteit is een functie van het rechterbrein’ en ‘Een dominant linkerbrein staat dit vermogen echter in de weg’. Maar NLP kan ons leren ‘Hoe het juiste gebruik van uw fysiologie het creatieve proces stimuleert’.
Wat wordt er nog meer met ‘neuro’ gedaan? Behalve de voortdurende herhaling dat NLP gaat over representaties in de hersenen en ‘veel aandacht’ heeft ‘voor de wisselwerking tussen lichaam en psyche’, die tot ‘hetzelfde cybernetische systeem’ behoren, heb ik alleen nog (weer in Hollander et al.) een lange beschouwing kunnen vinden over engrammen, ‘ruimtelijke en tijdelijke patronen van actieve hersencellen’. Een actief engram, zo lezen wij, veroorzaakt een kettingreactie van elkaar activerende engrammen. Als dat gemakkelijk loopt, merken we er niks van. Maar als het ergens vastloopt (er is geen vervolg-engram) dan wordt het laatste engram in de keten bewust, begeleid door een negatieve emotie. Er treedt dan exciterende activiteit in de motorische hersenschors op (dus toch een vervolg-engram?) en dan gaan we huilen of zuchten. Hier wordt een dubieus psychologisch verhaal in een engrammenmetafoor verpakt die niets toevoegt en geen enkele voorspellende waarde heeft. Het klinkt wel erg wetenschappelijk natuurlijk.
Hoe linguïstisch is NLP? Bij herhaling moeten we horen dat John Grinder hoogleraar in de linguïstiek was, dus dat belooft veel goeds. En er wordt inderdaad veel over taal en linguïstiek gezegd. De hoogleraar begint bij de Transformationele Grammatica, die heeft ontdekt dat er aan de taal die wij gebruiken een exacte, maar onbewuste syntaxis ten grondslag ligt. We weten intuïtief of een zin ‘in orde’ is. Zo hebben goede therapeuten heldere therapeutische intuïties, maar zijn zich er niet erg bewust van waar die vandaan komen. NLP maakt dat expliciet, haalt de onderliggende ‘syntaxis’ ervan naar boven. (Dit is het boven reeds vermelde thema van het expertsysteem.) Maar dan duiken we er echt in.
More Loving
Nominalisaties, die hebben het gedaan. Als je een proces beschrijft alsof het een gebeurtenis of een ding is, dan nominaliseer je en ‘op die manier breng je de mensen om je heen in uiterste verwarring’ (Frogs into Princes). Als je zegt ‘I want more love in my life’ dan nominaliseer je. En als je dat steeds doet, kan je therapeut gevoeglijk aannemen dat de bijbehorende innerlijke ervaringen verstard zijn. Je zult (aldus Lankton in Practical Magic) geen flexibel gedrag vertonen. Je kunt maar beter zeggen: ‘I intend to do more loving’.
Zonder enige aarzeling vallen de hoogleraar en zijn volgelingen in het zwarte gat van het linguïstisch relativisme: Hoe je het zegt, denk je het. Eskimo’s hebben zeventig woorden voor sneeuw, zegt Grinder, een oude misvatting herhalend (ze hebben er in feite maar twee), en daaraan kun je zien wat ze allemaal van sneeuw afweten. Dezelfde categoriefout wordt gemaakt wanneer NLP-therapeuten de taal van een cliënt gebruiken om diens dominante representatiesysteem op te sporen (u weet wel: V, K, A of O). Iemand die V-dominant is zou vaak dingen zeggen als ‘Ik zie wat je bedoelt’, of ‘Ik kan me er geen voorstelling van maken’. Hij gebruikt dan visuele ‘predikaten’ (de term wordt voortdurend verkeerd gebruikt, maar een kniesoor die daarover valt). Een A-dominant persoon produceert graag uitingen als ‘Ik hoor je wel’ of ‘Dat roept om vergelding’. Daar moet je als therapeut of pedagoog goed op letten. Het is, naast de blikrichtingmethode, de tweede manier om achter iemands dominante representatiesysteem te komen. En het is verstandig om daarbij aan te sluiten. Dus geen interacties zoals: Cliënt: ‘Dat luistert heel nauw’ – Therapeut: ‘Alleen ogenschijnlijk’.
Het ‘hoe je het zegt denk je het’-principe is volkomen achterhaald in de moderne psycholinguïstiek. De relatie tussen taal en denken, tussen taal en cognitie, is aanzienlijk minder direct. Eén voorbeeld: Gleitman vond dat één van de eerste werkwoorden die een blind kind leert gebruiken ‘zien’ is. Een NLP’er zou daaruit valselijk concluderen dat het kind over een V-systeem beschikt. Precies die fout wordt standaard gemaakt ten opzichte van alle NLP-cliënten.
Op één punt maken NLP-therapeuten een begin van goed gebruik van de taalkunde. Ze hebben op een wat slordige manier het klassieke onderscheid tussen oppervlaktestructuur en dieptestructuur van een zin overgenomen. De dieptestructuur van een zin kan bepaalde argumenten of andere informatie bevatten die niet tot uiting komen in de oppervlaktestructuur. In de zin ‘Het besluit werd genomen’ staat niet uitgedrukt wíé dat besluit genomen heeft. Het kan wel eens zin hebben daar bij de cliënt navraag over te doen. Ook is het interessant om op presupposities te letten. Als een cliënt zegt ‘Mijn vrouw probeerde weer tegen me te liegen’ is er de onuitgesproken vooronderstelling dat zij in het verleden inderdaad tegen hem gelogen heeft. Over presupposities bestaat een flinke hoeveelheid psycholinguïstische literatuur. Zo weten we bijvoorbeeld dat als je een getuige vraagt ‘Hebt u de auto gezien?’ je vaker een ja-antwoord krijgt dan wanneer je vraagt ‘Hebt u een auto gezien?’. De eerste vraag vooronderstelt namelijk het bestaan van die auto, de tweede vraag doet dat niet. Maar zulke, echt relevante literatuur vind ik in mijn stapeltje boeken niet genoemd. Ook ander goed bruikbaar taalkundig en psycholinguïstisch onderzoek wordt geheel genegeerd. Conversatieanalyse bestaat al tientallen jaren, en heeft allerlei belangwekkends opgeleverd over het verloop van dialogen, de functie van niet-verbale cues daarbij, enzovoorts. NLP heeft de mond vol van communicatie en interactie, maar nergens is een woord te vinden over conversatieanalyse.
De verhouding met de wetenschap is dus, zacht gezegd, wat ongemakkelijk. Bandler en Grinder zeiden het al: ‘We zijn niet bepaald geïnteresseerd in wat waar is’. Het gebruik van neurologie en linguïstiek is ronduit armzalig. In feite is het niet meer dan lippendienst. NLP heeft gewoon lak aan de wetenschap. De grondleggers schrijven (in hun boek Reframing): ‘Dus, als we toevallig iets noemen waarvan je uit wetenschappelijk onderzoek, of uit statistieken, weet dat het onjuist is, realiseer je dan dat we je een ander niveau van ervaring aanreiken’.
Geloofsleer
Maar waarom dan toch al dat geflirt met de wetenschap? Ik weet maar één antwoord: voor de verkoop. NLP is net zo wetenschappelijk als het communisme of de eugenetica. Het verhaal is er eerst, de wetenschappelijke argumenten worden er pour besoin de la cause bijgeleverd. Boerenbedrog dus.
Maar als het alleen maar gaat om een bruikbare, praktische methode, wil men dan niet weten of het ook echt wérkt? Die interesse is gering. Nergens heb ik in al die literatuur ook maar een glimp van successcores aangetroffen. Daar wordt geen belang aan gehecht. Ik heb er slechts één opmerking over gevonden, in Psychotherapie, een kwestie van wennen, van Lucas Derks. Die schrijft verrassenderwijs: ‘Steeds blijkt dat de meeste therapieën niet veel effectiever zijn dan neptherapieën’. En Derks is zo eerlijk om NLP hiervan niet uit te sluiten. Maar geen nood! De placebowerking van nep- en andere therapieën is een echt psychologisch effect en daar gaat het nu juist om in de psychotherapie. En dan zeurt hij pagina’s lang, zonder enig statistisch gegeven, door over waarom NLP dan toch beter is dan al die andere therapieën. Blijkbaar geldt: Alle therapieën zijn gelijk, maar sommige zijn gelijker dan andere.
NLP is niet meer en niet minder dan een geloofsleer. En bij een geloof hoort een autoriteit, een goeroe, een leider. Die zijn er, en ze worden vereerd. Ik noemde Grinder, lid van het ‘legendarische duo’ Grinder en Bandler. Maar wat vindt u van Dr. Wyatt Woodsmall? Hij was, jubelt de SON-folder, ‘de eerste NLP’er die de titel van Mastertrainer in NLP verwierf, door Richard Bandler rechtstreeks aan hem toegekend’. Een gezalfde dus. En een goede keus, want ‘Woodsmall is doctor in de wetenschapstheorie, behaalde de mastergraad in filosofie, theologie en natuurkunde’, ‘een wandelende NLP-boekenkast’. Enzovoorts, enzovoorts.
Bij een geloof horen wonderen. ‘Wie zich verdiept in NLP’ (ik blijf maar steken in die SON-folder) ‘verwerft verbazingwekkende nieuwe inzichten.’ We moeten weten dat ‘NLP de interne processen heeft blootgelegd die we gewoonlijk ‘denken’ noemen’. Dat is de academische psychologie inderdaad nog niet helemaal gelukt. Ook het belang voor het onderwijs is duidelijk: ‘NLP geeft heel precies inzicht in de denkstrategie van het kind, dát gedeelte van het proces tussen Vraag en Antwoord wat u nooit kon observeren of bevragen’.
En dat is pas het begin van de gouden bergen. De grondleggers laten ons weten (in Frogs) dat nadat een van hun studenten de verpleegkundigen van een ziekenhuis hadden onderricht, het ‘onmiddellijke resultaat was dat de patiënten sneller beter werden, en het gemiddelde ziekenhuisverblijf met iets meer dan een dag verkort werd’. Dat is trouwens nog maar een peulenschil vergeleken met andere wonderen die je met NLP kunt bewerkstelligen. Wat moeten we ons nog behelpen met speciaal onderwijs? Waarom tobben met dyslexie? Met NLP kun je, volgens J.O. Stevens in zijn voorwoord bij Frogs, ‘kinderen en volwassenen met ‘leermoeilijkheden’ (spel- en leesproblemen, etc.) helpen om zich over die belemmeringen heen te zetten, vaak in minder dan een uur’. Ook kan NLP je leren ‘af te komen van de meeste ongewenste gewoonten – roken, drinken, te veel eten, slapeloosheid, enz., en dat in een paar zittingen’. Verder kun je dan ‘veel fysieke problemen genezen – niet alleen de meeste die als ”psychosomatisch” bekend staan, maar ook enkele die dat niet zijn – binnen een paar zittingen’. ‘NLP draagt zevenmijlslaarzen, en tilt ”therapie” en ”persoonlijke groei” ver, ver voorbij alle eerdere noties.’
Het grootste wonder van NLP is echter dat therapeuten, onderwijzers, orthopedagogen, mensen uit de wereld van de bedrijfscommunicatie zich in groten getale door zulke volstrekt ongefundeerde beweringen laten verlokken tot het volgen van allerhande kostbare cursussen.