Geloven op gezag

Hoe sceptisch zijn wetenschappers

door André F.J. Köbben

Er wordt beweerd dat echte wetenschappers niets aannemen op gezag en altijd bereid zijn hun theorieën bij te stellen. Maar dit ideaalbeeld komt vaak niet overeen met de praktijk.

Contra Merton

In 2003 is op 92-jarige leeftijd overleden de vermaarde Amerikaanse geleerde Robert King Merton. Hij heeft een groot deel van zijn werkzame leven besteed aan de bestudering van de wondere wereld van de wetenschap en haar beoefenaren. Dat heeft prachtige geschriften opgeleverd, hogelijk geapprecieerd, ook nu nog, in de kring van zijn vakgenoten.

Eén van zijn artikelen, getiteld ‘The normative structure of science’, is ook ver buiten die kring populair geworden, is dientengevolge her en der herdrukt en ongeteld vaak geciteerd. Juist dit artikel evenwel is het voorwerp geworden van felle, principiële en gerechtvaardigde kritiek. (1) Wetenschap, betoogt hij daarin, échte wetenschap, kan alleen bestaan in een vrije samenleving en mits aan vier voorwaarden voldaan is. Eén daarvan is scepsis. De wetenschap kan alleen dan gedijen, betoogt hij, als haar beoefenaars een voldoende mate van scepsis aan de dag leggen. Zij horen een gezond wantrouwen te koesteren, niet alleen aangaande de ideeën en bevindingen van anderen, maar misschien nog meer aangaande die van henzelf

Genoemd artikel vertoont een curieus mengsel van Sein en Sollen, want hij gaat ervan uit dat zij ook daadwerkelijk sceptisch zijn. Weliswaar noemt hij gevallen waarin dat niet opgaat, maar die ziet hij als uitzonderingen die zijn regel bevestigen. Onderzoekers hoeven niet van nature die eigenschap te bezitten, aldus Merton, zij verwerven zich die al doende. Immers steeds als zij in scepsis te kort schieten, zullen zij door het wereldomspannende gilde van onderzoekers op de vingers getikt worden

Juist de grote geleerden, zo voegt hij eraan toe, geven op dit punt het goede voorbeeld. Zij betonen zich nederig over hun eigen prestaties. Het enige voorbeeld dat hij daarvan geeft is Newton, die immers gezegd heeft: ‘als ik verder kon kijken dan anderen, komt dat omdat ik op de schouders van reuzen stond.’ Een slechter voorbeeld had hij niet kunnen kiezen. Zeker, Newton was een genie. Maar daarnaast een hoogst ongemakkelijk heerschap, die geen tegenspraak duldde en met wie op den duur Christiaan Huygens als een van de weinigen nog iets van vriendschap wist te onderhouden. (2) Dat van die reuzen heeft hij inderdaad gezegd, maar dat was gespeelde nederigheid. Het betreft ook allerminst een originele uitspraak, maar is veeleer een staande uitdrukking, die we al kennen uit de twaalfde eeuw. Als groot geleerde bevestigde hij door die uitspraak te bezigen zijn status.

Newton is geen uitzondering. Vooraanstaande geleerden zijn vaak eigengereide, dominante persoonlijkheden, die zich vastklampen aan hun geliefde theorieën tot de dood hen scheidt. Ze zijn geneigd die te verdedigen zoals een leeuwin haar welpen. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, maar ze zijn schaars. In dit verband wordt Darwin vaak genoemd, en inderdaad is deze sympathieker als persoon, bovendien schrijft hij de brave dingen die je van een ordentelijke man van wetenschap verwacht: ‘Het is de inductieve werkwijze, het zijn de feiten die mij tot de evolutieleer gebracht hebben. Ik kan me niet voorstellen dat de wens om gelijk te hebben daar iets mee te maken heeft.’ Er is geen enkele reden om te twijfelen aan zijn oprechtheid als hij zulke dingen zegt. Maar er zijn ook heel andere uitingen van hem bekend. Dat zijn theorieën hem even dierbaar zijn als zijn kinderen. Dat hij er bijna niet toe komen kan een boek te lezen dat tegen zijn ideeën ingaat. Als iemand kritiek op hem levert, is hij woedend, hoe gegronder de kritiek des te bozer is hij. Is het iemand met wie hij vriendschappelijke betrekkingen heeft onderhouden, dan beschouwt hij die als een verrader en houdt krijgsraad met zijn getrouwen hoe hem op de meest vernietigende wijze van repliek te dienen. (3)

Terug naar Merton. Het genoemde artikel is een van zijn vroegste geschriften. We moeten het misschien zien als nog onvolmaakt jeugdwerk. Daarvoor pleit het feit dat we enkele van zijn hier aangevochten uitspraken kunnen bestrijden met later door diezelfde Merton geschreven stukken. (4) Maar het blijft een raadsel dat hij latere herdrukken niet heeft benut om dat artikel uit zijn jonge jaren duchtig te herzien. Wat de besproken geesteshouding van veel grote geleerden betreft, of die al dan niet heilzaam is geweest voor de voortgang van de wetenschap, daarover laat zich met reden twisten.

Vanwaar dan toch het grote succes door de jaren heen van het gewraakte artikel? Ik denk: het feit dat veel beoefenaars van de wetenschap een te mooie voorstelling hebben van de wetenschap en hoe het toegaat bij de beoefening daarvan. Wat Merton beweerde, past in hun ideologie. Ze willen zielsgraag dat hij gelijk heeft, en als zo vaak is ook in dit geval de wens de vader van de gedachte.

Contra Richard Dawkins

Richard Dawkins heeft zijn faam verworven als evolutiebioloog. Maar sinds kort bekleedt hij in Oxford een nieuwe functie die inhoudt dat het wetenschapsbedrijf zelf nu object van zijn onderwijs en onderzoek is. In een recent interview beweert hij dat het kenmerk van échte wetenschappers is dat zij nooit iets voor waar aannemen op gezag van een of andere professor, maar pas op grond van eigen empirische toetsing. Alleen als zulks volstrekt onmogelijk is, pas dan acht hij ‘een beetje vertrouwen’ geoorloofd. (5)

Zijn voorstelling van zaken is aanvechtbaar. Natuurlijk, in de annalen van de wetenschap wordt iets idealiter pas voor waar aangenomen na uitvoerige en deskundige toetsing. Aan dat principe torn ik niet. Maar geloven op gezag doen we daarnaast in de wetenschap allemaal en niet slechts incidenteel. Het is ook onvermijdelijk: in verreweg de meeste gevallen zijn wij niet in staat of niet in de gelegenheid de bewijsvoering van wetenschappelijke stellingen waarmee wij in aanraking komen te doorgronden, laat staan na te trekken. Een voorbeeld:

Excursie naar de radiosterrenwacht te Westerbork. Na een rondleiding komt het hoogtepunt van de dag. Iemand drukt op een knop: de aanwezigen horen een zachte aanhoudende fluittoon. De astronoom Ed van den Heuvel geeft uitleg: dat geluid is afkomstig van een pulsar, een hemellichaam op lichtjaren afstand van onze planeet dat meer dan 600 keer per seconde om zijn as draait. Die omwentelingen produceren piepjes, die wij waarnemen als een ononderbroken toon. De aanwezigen, allen professionele onderzoekers, horen het met gepaste eerbied aan. Niemand stelt kritische vragen zoals: ‘zeshonderd maal per seconde, dat kan toch niet?’ Of: ‘wie garandeert mij dat jullie geen opname gemaakt hebben van een fluitketel met kokend water.’

Nu ging het hier om onderzoekers met zeer uiteenlopende wetenschappelijke achtergrond. Maar ook als iemand binnen zijn eigen discipline consequent zou handelen naar het gezegde ‘eerst zien dan geloven’, zou hij binnen de kortste keren gestoord raken. Beoefenaars van de wetenschap zijn er zich meestal onvoldoende van bewust hoe vaak zij zonder controle afgaan op uitkomsten en uitspraken van anderen. De rol die vertrouwen en gezag spelen in de wetenschap komt meestal slechts ter sprake in academische feestredes maar zou ook daarbuiten erkennning en aandacht verdienen. Al was het maar omdat we dusdoende gemakkelijker gewaar worden welke negatieve kanten daaraan vastzitten.

Mattheüseffect

Allereerst noem ik in dit verband het Mattheüseffect, zo genoemd naar het evangelie van Mattheüs 25 vs 29: ‘want eenieder die heeft, aan die zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben, maar van degene die niet heeft, van die zal genomen worden ook wat hij heeft.’ Gezaghebbende auteurs hebben een grotere kans dat volgende artikelen aanvaard worden door tijdschriften, zeker toptijdschriften, dan onbekende auteurs, geheel afgezien van hun inhoud en kwaliteit. Een vernuftig experiment heeft het bewijs geleverd dat het althans binnen één vakgebied, de psychologie, inderdaad zo toegaat:

De onderzoekers verzamelden een aantal reeds gepubliceerde artikelen in toptijdschriften, geschreven door psychologen verbonden aan prestigieuze universiteiten. Deze artikelen stuurden zij enkele jaren na hun publicatie opnieuw in bij dezelfde tijdschriften, maar nu voorzien van een gefingeerde naam (iets als ‘Professor Johnson, University of North Dakota’) en op ondergeschikte punten gewijzigd om herkenning moeilijker te maken. Het resultaat was sensationeel: slechts enkele van die artikelen werden door de betrokken redacties herkend, de overige werden op één na allemaal geweigerd. (6)

Misschien het beroemdste en meest geciteerde artikel op psychologisch terrein is dat van Stanley Milgram over zijn gehoorzaamheidsexperimenten. Maar toen hij het aan de man trachtte te brengen was hij jong en nog onbekend. Het werd door twee tijdschriften geweigerd, alvorens het door een derde, minder gezaghebbend tijdschrift, werd geaccepteerd. (7)

Gezaghebbende figuren in de wetenschap krijgen ceteris paribus ook gemakkelijker fondsen voor onderzoek toegewezen. In veel gevallen is dat zelfs bewuste politiek. Daar is ook best wat voor te zeggen, tenminste zolang we niet uitsluitend afgaan op hun reputatie. Want te bedenken valt dat ook onderzoekers met een uitstekende staat van dienst bij gelegenheid met een zwak voorstel kunnen komen.

Een commissievergadering van jaren her. De commissie heeft tot taak vijftien onderzoeksvoorstellen te beoordelen. Zij moeten verdeeld worden over drie categorieën: A (financiering aanbevolen), B (twijfelgevallen) en C (afgewezen). Een van de voorstellen blijkt afkomstig te zijn van Jan Tinbergen, die dat jaar (1969) net de Nobelprijs gewonnen heeft. De eerste spreker die over dat voorstel het woord krijgt, zegt: ‘collega Tinbergen is de indiener, dat maakt het ons natuurlijk wel makkelijker.’ Dat zet de toon. Iedere aanwezige neigt tot een A, behalve één. Die neemt als laatste het woord: ‘Per ongeluk las ik eerst de uitvoerige bijlage bij het voorstel. Dat stuk, geschreven door de beoogde onderzoeker, vond ik beneden de maat en ik besloot dan ook tot een C. Pas toen zag ik tot mijn verbazing de naam van Tinbergen als aanvrager. Ik heb vervolgens die bijlage nogmaals bekeken, maar ik blijf bij mijn oordeel.’ … Stilte … Vervolgens geeft de een na de ander te kennen toch ook aarzelingen gehad te hebben en uiteindelijk wordt besloten tot afwijzing. Wel wordt nog afgesproken de afwijzing in dit geval extra zorgvuldig te beargumenteren.

Aan de lunch praten de commissieleden na over dit merkwaardige voorval. Hoe komt het, vragen zij zich ietwat beschaamd af, dat zij zich in hun oordeel zo lichtvaardig hebben laten beïnvloeden door de reputatie van de indiener? Tijdsdruk heeft daarbij een rol gespeeld, zo blijkt. Weliswaar hebben ze dat dikke pakket voorstellen ruim twee weken voor de vergadering ontvangen. Maar in beslag genomen door hun gewone besognes als zij waren, hebben de meesten toch pas de avond tevoren, vaak tot diep in de nacht, al die stukken zitten lezen. Iedere omstandigheid die de keuze (A, B of C) vergemakkelijkt of lijkt te vergemakkelijken wordt dan gretig aangegrepen.

Argeloos vertrouwen verklaart ook waardoor het vaak zo lang duurt voordat fraudeurs in de wetenschap worden ontmaskerd. Ook hiervan een voorbeeld. De jonge Duitse natuurkundige Jan Hendrik Schön, werkzaam bij Bell Labs in Amerika, broedplaats van Nobelprijswinnaars, publiceerde vanaf 1998 het ene geruchtmakende artikel na het andere, allemaal in prestigieuze tijdschriften als Science en Nature. Hij gold als de Tiger Woods van de natuurkunde. Pas vier jaar later is aangetoond dat zijn bijdragen geheel of grotendeels op verzinsels – zij het heel slimme verzinsels – waren gebaseerd. (Zie Parariteiten, december 2002.) Hij had in een aantal gevallen collega’s uitgenodigd als co-auteur op te treden, wat zij klakkeloos aanvaard hebben. Achteraf is hun dat zeer kwalijk genomen. Terecht. Maar helemaal onbegrijpelijk was hun handelwijze niet. Schön had een uitstekende naam als onderzoeker en ook bij hen zal tijdsdruk een rol gespeeld hebben. (8)

Ludwik Fleck

Ten slotte vestig ik de aandacht op een geschrift van Stephen Cooper met de intrigerende titel: ‘Thank you, Ludwik Fleck, for your help in understanding why ideas on mammalian cell cycle regulation are resistant to change’. (9) De auteur, Cooper, is een microbioloog die een theorie over de ontwikkeling van zoogdiercellen aan de orde stelt die al 25 jaar gangbaar is. Naar zijn zeggen heeft hij keer op keer proefondervindelijk aangetoond dat de betrokken theorie ondeugdelijk is. Ik ga er mede op gezag [!] van een bevriende microbioloog van uit dat hij gelijk heeft.

Tot zijn verbazing en ergernis houdt het vakgebied met zijn uitkomsten geen rekening. Die worden niet bestreden of weerlegd maar doodgezwegen. Cooper heeft lang de oorzaak bij zichzelf gezocht, tot iemand hem attent maakte op een boek van Ludwik Fleck. Een boek uit 1935 met als titel: Entstehung und Entwicklung einer wissenschaftliche Tatsache; Einführung in die Lehre vom Denkstil und Denkkollektiv. Bij zijn verschijnen heeft dit boek weinig opgang gemaakt, er werden slechts 200 exemplaren van verkocht. Het kreeg echter een tweede kans in 1979 toen het vertaald in het Engels gepubliceerd werd. (10)

Fleck beschrijft niet alleen soortgelijke ervaringen als Cooper, maar verschaft er tevens een verklaring van. ‘En die verklaring’, schrijft Cooper, ‘is punt voor punt van toepassing op mijn geval’:

1. De theorie die hij (Cooper) bestrijdt, werd in 1974 gelanceerd door een gezaghebbende geleerde in een gezaghebbend orgaan.

2. Deze zette zijn theorie uiteen in een kort en krachtig artikel, zonder te wijzen op mogelijke alternatieve verklaringen.

3. Zijn stuk werd al spoedig veelvuldig aangehaald en uiteindelijk bedroeg het aantal citaties vele duizenden. Al die citaties versterkten de gedachte dat het hier om onomstotelijke feiten gaat. Aldus heeft zich, naar het woord van Fleck een ‘Denkkollektiv’ gevormd dat immuun geworden is voor afwijkende inzichten. Als onderzoekers uitkomsten aantreffen die strijdig zijn met de theorie, trekken zij de theorie niet in twijfel, maar proberen zij die uitkomsten weg te verklaren. Bijvoorbeeld: ‘waarschijnlijk gaat het alleen om meetfouten.’

Over Fleck en zijn ideeën zou veel meer te zeggen zijn. (11) Hier alleen het volgende. Men zou zich kunnen afvragen: moet een denkcollektief à la Fleck gelijk gesteld worden met het denken van (in religieuze zin) gelovigen? Wie Flecks standpunt zo interpreteert, gaat te ver. Gezegd moet worden dat zijn bewoordingen daartoe soms wel aanleiding geven. Naast overeenkomsten – die er inderdaad zijn – is er één cruciaal verschil. Het ‘geloof’ binnen zo’n denkcollectief in de wetenschap leent zich in principe voor empirische toetsing. Misschien gebeurt dat niet vandaag of morgen, maar eens zal het daarvan komen. Die mogelijkheid is bij een religieuze overtuiging nooit voorhanden.

Noten

1. Merton, R.K., The sociology of science. Chicago en Londen: The University of Chicago Press, 1973, hoofdstuk 13. ; Mitroff, I. The subjective side of science. Elsevier: Amsterdam en New York, 1974.

2. Gleick, J. Isaac Newton, Londen en New York: Fourth Estate, 2003, pp. 97-100, 148, 172-179.

3. Desmond, A. & J. Moore, Darwin. Londen: Penguin, 1990, pp. 170-171, 490, 583, 608-609, 611.

4. Zie het in noot 1 genoemde boek, hoofdstukken 14,15,18,19,20.

5. Spiering, H., Richard Dawkins over evolutie en menselijke drijfveren. NRC Handelsblad 8 mei 2004.

6. Peters, D.P. & S.J. Ceci, Peer-review practices of psychological journals; the fate of published articles, submitted again. The Behavioral and Brain Sciences Journal 5 (1983), pp. 187-195.

7. Miller, A.G., The obedience experiments; a case study of controversy in the social sciences. New York: Praeger, 1986.

8. Köbben, A.J.F., Het gevecht met de engel. Amsterdam: Mets & Schilt, 2003, pp. 65-68.

9. E-mail van 22-6-2003 (Cooper@umich.edu).

10. Fleck, L., Genesis and development of a scientific fact. Chicago: University of Chicago Press, 1979. Deze heruitgave kwam tot stand onder auspiciën van Thomas S. Kuhn die, zoals bij velen bekend zal zijn, soortgelijke ideeën uitdroeg.

11. Van den Belt, H., Spirochaetes, serology and salvarsan; Ludwik Fleck and the construction of medical knowledge about syphilis. Dissertatie Landbouw Universiteit Wageningen 1997, hoofdstuk 1-6.

Deze tekst is de voordracht die de auteur hield tijdens het Skepsiscongres van 2004.

Uit: Skepter 18.2 (2005)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

André J.F. Köbben is emeritus hoogleraar antropologie