Therapeutic Touch
Evidence based of paranormaal?
door Rob Nanninga – Skepter 25.1 (2012)
Therapeutic Touch (TT) wordt aangeprezen als een verpleegkundige interventie die pijn, angst, spanning en onrust kan verminderen. De behandeling richt zich niet op lichaam of geest, maar op een onzichtbaar energieveld rondom de patiënt. Wie dit idee afwijst, doet dat volgens de pleitbezorgers louter op grond van vooroordelen. Zij wijzen op wetenschappelijke studies waaruit al meermaals zou zijn gebleken dat TT heilzame effecten heeft.
EEN behandeling met therapeutic touch (TT) bestaat uit vijf stappen. Eerst brengt de TT’er zichzelf in een ontspannen toestand waarin ze haar aandacht volledig op de patiënt kan richten. Dit wordt ‘centeren’ genoemd. Vervolgens tast ze het veronderstelde energieveld af door haar handen op korte afstand langs het lichaam van de patiënt te bewegen, zonder iets aan te raken. TT’ers kunnen naar eigen zeggen voelen waar de energiestroom stagneert of het energieveld uit balans is. Door middel van strijkende bewegingen in de lucht harmoniseren ze het veld en zorgen ze ervoor dat de energie weer vrij kan doorstromen. Dat is stap drie.
De behandelaar acht zich ook in staat het energieveld te vitaliseren door zich voor te stellen dat ze extra energie toevoert. Daarbij plaatst ze gewoonlijk een hand op het lichaam van de patiënt, vaak in de buurt van de nieren, terwijl de andere hand kan worden gebruikt om eventuele overtollige energie af te voeren. Als vijfde stap worden er op iets ruimere afstand nog enkele afrondende bewegingen gemaakt om de laatste plooien in het energieveld glad te strijken.
Het Van Praag Instituut in Utrecht biedt sinds 1993 TT-cursussen aan. Deze zijn vooral gericht op vrouwen die in de verpleging of verzorging werkzaam zijn. De basiscursus neemt zes werkdagen in beslag. In september gingen er weer drie cursussen van start voor groepen van 10 tot 14 deelnemers, twee in Utrecht en een in Heerlen. Eind 2007, toen er al ruim 3000 cursisten een certificaat hadden ontvangen, besloot de Zorggroep Noord-Limburg €46.000,- uit haar innovatiefonds te halen om verpleegkundigen van een viertal psychogeriatrische afdelingen in TT te scholen.
Uit een enquête onder oud-cursisten bleek dat een minderheid de methode nog regelmatig (minimaal een keer per week) op het werk toepaste. In de thuiszorg gebeurde dit in ongeveer de helft van de gevallen zonder dat de leiding daarvan op de hoogte was gesteld. Het komt naar verluidt regelmatig voor dat verpleegkundigen graag met TT aan de slag willen, maar dat ze hiervoor geen toestemming krijgen, al wordt het soms oogluikend toegestaan. Toch zijn er ook ziekenhuizen die therapeutic touch openlijk aanbieden. Een voorbeeld is de psychiatrische afdeling van het Máxima Medisch Centrum in Veldhoven, waar in 2006 al de helft van de verpleegkundigen een TT-cursus had gevolgd. Er werden dat jaar 620 TT-behandelingen gegeven aan 67 patiënten (Lemmens en Berns, 2008). De arts Ruud van der Ven, die 41 ziekenhuizen enquêteerde over het gebruik van complementaire zorg, vond er vijf die TT soms gebruikten om stress te bestrijden (Skepter 24.2).
Therapeutic touch wordt evenals reiki tot de zogenoemde energiegeneeskunde of energietherapie gerekend. De aanhangers veronderstellen dat ziekten verstoringen in het menselijk energieveld veroorzaken. Patiënten kunnen volgens hen beter herstellen wanneer hun veld weer in balans is gebracht. In theorie kun je er alles mee behandelen. Het Van Praag Instituut benadrukt echter dat men therapeutic touch niet wil zien als een alternatieve geneeswijze. Men wil het slechts gebruiken als aanvulling op de reguliere therapieën, om daarmee het welbevinden van patiënten te bevorderen en hun zelfhelend vermogen te ondersteunen en te stimuleren.
TT’ers menen weliswaar te kunnen voelen waar de energiestroom verstoord is, maar het is niet de bedoeling dat ze diagnoses gaan stellen en de verstoringen rechtstreeks in verband brengen met de klachten van de patiënt. TT’ers voelen ook niet allemaal hetzelfde als ze hun handen op een bepaalde plaats houden. Waar de ene behandelaar haar handen voelt tintelen, kan de andere mogelijk een gevoel van warmte, aantrekking of druk ervaren.
Niet de moeite waard
Het Van Praag Instituut werd twintig jaar geleden opgericht door Martine Busch en Douwe Bosga. Zij werkten destijds nog voor het Parapsychologisch Instituut, dat in hetzelfde pand is gevestigd. Bosga was tot 1999 directeur van het PI. Tegenwoordig houdt hij zich bezig met de financiën van het Van Praag Instituut, waarvan Busch de directeur is. Samen met de psychologe Maggie Eybrechts schreven ze het boek Hoe evidence based is Therapeutic Touch? (2008). Nederlandse zorgverleners moeten hun handelen steeds meer baseren op ‘evidence’. Daar kan TT niet bij achterblijven.
De auteurs geven toe dat de menselijke energievelden die zij willen beïnvloeden, niet wetenschappelijk zijn aangetoond. Maar dat zegt naar hun oordeel niets over het bestaan van zulke velden, omdat er nog te weinig onderzoek naar is gedaan.
Het kan best zijn dat we na gedegen wetenschappelijk onderzoek zullen moeten constateren dat het onwaarschijnlijk is dat ze bestaan, maar vooralsnog is dat niet aan de orde, want het onderzoek ernaar is en wordt amper gedaan. (Bosga, 2007)
Volgens Busch en Bosga mogen we het bestaan van menselijke energievelden voorlopig als werkhypothese aannemen, omdat er goede resultaten mee worden geboekt en patiënten er tevreden over zijn. Ze verwijten wetenschappers dat zij zich onvoldoende hebben ingespannen om de energieën op te sporen:
Dat het niet de moeite waard gevonden wordt om er onderzoek naar te doen, zegt in eerste instantie iets over het natuurwetenschappelijke denken en niets over het feitelijke bestaan van het energieveld. (Busch e.a., 2008)
Dit verwijt lijkt niet terecht zolang het onduidelijk blijft over wat voor soort energie het gaat en hoe je die zou kunnen meten. De term ‘energieveld’ is in de natuurkunde onbekend. Fysici kennen ook geen energieën die op eigen houtje rondstromen zonder ergens aan gebonden te zijn. Ze kennen wel olievelden, die potentiële energie bevatten. Een stromende rivier heeft bewegingsenergie, maar je kunt die energie niet uit het water vissen. Energie kan alleen van het ene systeem naar het andere worden overgedragen. Zo kun je het verval langs een stuk rivier gebruiken om elektrische stroom op te wekken in plaats van het water hard te laten stromen.
Ons lichaam maakt gebruik van chemisch gebonden energie. Nergens in het lichaam stroomt ‘energie’. Er stromen zelfs geen elektronen door onze zenuwen. Om prikkels door te geven depolariseren de zenuwcellen zich kortstondig door ionen binnen te laten. Voor zover er iets stroomt, zijn het chemische stoffen zoals glucose en zuurstof in het bloed. In de cellen wordt de energie van de ‘verbranding’ van glucose gebruikt om ADP in ATP (adenosinetrifosfaat) om te zetten, dat elders in dezelfde cel prompt weer in ADP verandert en zo de energie ter plaatse aflevert aan de talloze processen in de cel. Het bloed transporteert ook afvalwarmte, maar die wordt alleen gebruikt om ons op de goede temperatuur te houden.
Een immateriële levenskracht
De energie waarover TT’ers spreken, lijkt een soort immateriële en universele levenskracht, die je met je geest en je handen kunt sturen. Dolores Krieger (1923-2012), emeritus hoogleraar verpleegkunde aan de New York University en grondlegger van de methode, schreef:
Energievelden zijn niet materieel, al heb je niettemin fysiek toegang tot ze. Dit is eenvoudig te begrijpen als je inziet dat menselijke emoties een vorm van menselijke energie zijn. (…) Hoewel menselijke energieën niet materieel zijn, ondervindt het fysieke lichaam wel de effecten van deze onzichtbare krachten in zijn materiële structuur. (…) Menselijke energieën, zoals die waarmee Therapeutic Touch werkt, kunnen intentioneel gericht worden in een gewoon stuk watten. Watten die op deze wijze behandeld zijn, slaan de energie enige tijd op, en een andere persoon is dan in staat deze energie te voelen als een “feit”. (Krieger, 1993)
Krieger geloofde dat het menselijk energieveld kan worden waargenomen als een complex systeem van velden die op elkaar inwerken. Volgens haar zijn mensen gevoelig voor meer soorten energievelden dan andere levende wezens, ‘daarom staat de mens aan de top van de evolutionaire ladder’. Ze had ook veel te vertellen over onze chakra’s. Deze staan in verbinding met onze organen en ‘transformeren de verschillende universele energieën in energieën die bruikbaar zijn voor het functioneren van het menselijk lichaam’. Tijdens het ‘centeren’ dienen TT’ers zich op het hartchakra richten, want daar zetelt hun innerlijke zelf, dat contact kan leggen met het universal healing field. Twee kleinere chakra’s in onze handen maken het mogelijk energievelden te voelen en energie uit te stralen.
Hoewel Krieger de kwantumfysica er ook nog even bijhaalde – want deze leert ons ‘dat de hele werkelijkheid uit energievelden bestaat’ – wekte ze niet de indruk dat de door haar gepostuleerde energieën met materiële apparatuur konden worden gemeten. Ze nam haar metafysische inzichten over van haar theosofische vriendin Dora Kunz, die als kind al in staat was om subtiele levensenergieën waar te nemen. Ze kon ook gekleurde aura’s (emotionele energievelden) en chakra’s zien. Volgens Krieger was ze ‘een helderziende van wereldklasse’.
Dora Kunz-Van Gelder (1904-1999) werd op Java geboren als dochter van een Nederlandse plantagehouder. De familie verhuisde naar Australië, waar ze in contact kwam met de bekende helderziende theosoof C.W. Leadbeater. Hij begeleidde enkele jaren haar paranormale ontwikkeling. Ze trad later in zijn occulte voetsporen, al schreef ze niet zoveel boeken. Leadbeater nam wel vaker teenagers onder zijn hoede, maar dat waren knapen, die hij soms ook leerde masturberen, wat hem eerder in de problemen had gebracht. Dora trouwde in 1927 met Fritz Kunz, een pupil van Leadbeater, en verhuisde naar de VS.
Vanaf 1968 bestudeerde Kunz samen met een bevriende arts de paranormale geneeskracht van de Hongaar Oskar Estabany. Ook Krieger was aanwezig bij deze sessies, die geregeld plaatsvonden in Pumpkin Hollow, een theosofisch retraitecentrum. Kunz raakte ervan overtuigd dat ieder mens in staat is om helende vermogens te ontwikkelen en ze begon Krieger daar les in te geven. In 1972 organiseerden beide dames een workshop in het theosofische centrum. Krieger nodigde hiervoor enkele ouderejaars studenten verpleegkunde uit. Al doende ontstond de eerste TT-cursus. In 1975 onderwees Krieger de methode voor het eerst aan de universiteit. Kunz werd in datzelfde jaar voorzitter van de Amerikaanse theosofische vereniging. In Pumpkin Hollow worden tot op de dag van vandaag nog regelmatig TT-cursussen gegeven.
Krieger en Kunz beklemtoonden dat therapeutic touch niet op een religie is gebaseerd. Daarmee bedoelden ze vooral dat ze geen specifieke godsdienst propageerden en dat TT openstaat voor alle geloven. Ze wilden neutrale termen gebruiken voor begrippen die onder verschillende namen in alle religies bekend zijn. Zo is de vitale energie waarover ze spraken, in India bekend als prana en in Japan als ki. Je innerlijke zelf zou je ook je ziel kunnen noemen en het universele healingveld waaruit je als TT’er energie kunt halen, wordt door veel genezers goddelijk genoemd.
Dolores Krieger publiceerde in 2004 een boek over ‘de spirituele dimensies van therapeutic touch’, waarin ze de ideeën van haar overleden mentor weergaf. Het laatste hoofdstuk gaat over engelen, liefdevolle wezens zonder fysiek lichaam. Wanneer er ergens een ramp heeft plaatsgevonden, dan snellen daar meteen allerlei soorten engelen naartoe om het leed te verzachten. Helaas kunnen ze geen hulp bieden wanneer je karma dat niet toestaat. Ze kunnen aan je aura zien of je al of niet gered mag worden.
Sommige engelen houden toezicht in een bepaalde regio. Zo heeft de stad New York een zeer machtige engel om de vrede te bewaren. Wanneer er ergens in New York veel positieve energieën worden gecreëerd door gebed of meditatie, dan kan de engel ervoor zorgen dat deze energieën worden verspreid naar een wijk waar veel geweld plaatsvindt. Zo wordt het evenwicht in stand gehouden. Kunz vertelde dat ze als kind al engelen kon zien. Krieger slaagde daar zelf niet in, maar ze wist wel uit eigen ervaring dat engelen soms te hulp schieten bij een TT-sessie. In ziekenhuizen hangen volgens haar doorgaans veel engelen rond, zodat de kans groter is dat er eentje komt helpen, vooral op christelijke feestdagen.
Biovelden
Wie in de medische wereld belangstelling wil wekken voor therapeutic touch, doet er niet verstandig aan zich te beroepen op etherische krachten. De spirituele ideeën waaruit TT voortkwam, hebben overduidelijk niets te maken met erkende wetenschap. Om dit probleem te ondervangen spreken aanhangers van de energiegeneeskunde tegenwoordig vaak over elektromagnetische biovelden. Ook Busch en Bosga wijzen op het bestaan van deze velden:
Elke cel, elk weefsel en elk orgaan heeft een eigen zeer zwak elektromagnetisch veld. Al deze magnetische velden interacteren met elkaar en met de buitenwereld en vormen samen één bioveld, dat zich buiten de grenzen van onze huid uitstrekt. Daarvan wordt vermoed dat het tevens een organiserend veld is dat de biochemie en de fysiologie van het lichaam aanstuurt. (Busch e.a., 2008)
Met ultragevoelige sensoren is het mogelijk op korte afstand van de schedel minieme magneetvelden te meten, die worden veroorzaakt door de elektrische activiteit van neuronen in de hersenen. Ook het hart en de spieren wekken velden op die buiten het lichaam geregistreerd kunnen worden. Overal waar elektrische ladingen zich verplaatsen, ontstaan magnetische velden, die je allemaal zou kunnen meten, mits je apparatuur gevoelig genoeg is.
Amerikaanse wetenschappers presenteerden onlangs een sensor ter grootte van een suikerklontje. Daarmee kan een veldsterkte van slechts 1 picotesla nog worden gedetecteerd (50 miljoen maal zwakker dan het aardmagnetisch veld). Tot nu toe worden er supergeleidende SQUIDs gebruikt voor zulke metingen. Die zijn nog gevoeliger, maar vrij onhandig, want ze moeten worden afgekoeld tot 269 graden onder nul.
De veranderlijke elektromagnetische velden kunnen medici en onderzoekers kennis verschaffen over processen in het lichaam, zoals bij de magneto-encefalografie (MEG). De energiegeneeskunde gaat echter een flinke stap verder. Men veronderstelt dat alle bioelektromagnetische velden en trillingsfrequenties samen een complex en dynamisch geheel vormen, dat belangrijke informatie aan het lichaam doorgeeft. Het bioveld is dus niet louter een bijproduct, maar speelt op hoger niveau een sturende rol. Het zorgt ervoor dat de samenhang in ons lichaam niet verloren gaat. TT’ers dragen in deze visie vooral bioinformatie over, in plaats van energie. Men neemt aan dat ze het bioveld van een ander kunnen beïnvloeden met uiterst zwakke electromagnetische signalen.
Het is onduidelijk hoe biovelden geheel andere eigenschappen kunnen hebben dan gewone elektromagnetische velden. Het is ook uiterst lastig om de veronderstelde fenomenen door alle ruis heen betrouwbaar te registreren. Volgens de aanhangers van de theorie is het zo’n subtiel krachtenspel dat we er met onze huidige apparatuur nog geen vinger achter kunnen krijgen. Enkele onorthodoxe onderzoekers geloven dat ze al enige vooruitgang hebben geboekt, maar hun werk wordt slechts in alternatieve kring serieus genomen. Conventionele deskundigen achten het niet aannemelijk dat er op dit terrein een grote wetenschappelijke doorbraak in het verschiet ligt.
In teksten over energetische geneeswijzen wordt vaak verwezen naar een experiment van de psycholoog John Zimmerman, dat kort werd besproken in het populaire boek Energy Medicine (Oschman, 2000). Dr. Zimmerman kon naar verluidt met gevoelige SQUIDs pulserende biomagnetische velden meten, die werden uitgezonden door de handen van een TT’er. Ze waren zo krachtig dat ze buiten de schaal van zijn magnetometer vielen. Helaas heeft bijna niemand zijn onderzoeksverslag uit 1990 kunnen lezen, want het verscheen alleen in een uitgave van het Bio-Electro-Magnetics Institute, dat door Zimmerman zelf was opgericht en niet meer bestaat. De biofysicus prof. Eugenie Mielczarek (2011) beschreef hoe ze veel moeite deed om het vermaarde artikel van Zimmerman te bemachtigen, maar ze slaagde daar niet in.
Heldervoelend
Het idee dat TT’ers paranormale vermogens nodig hebben om de energievelden te kunnen voelen, is volgens de medewerkers van het Van Praag Instituut een misvatting. Zij vinden het ‘logisch’ dat hun cursisten de energieën kunnen waarnemen, omdat ‘de mens ook uit energie bestaat’. Dat lijkt een absurd argument, want het gaat erom of de mens de vereiste zintuigen bezit. Als TT’ers in staat zijn om met hun handen velden te voelen die wetenschappers slechts met SQUIDs of andere dure apparatuur kunnen detecteren, dan mag dat met recht paranormaal worden genoemd. TT’ers zouden kunnen betogen dat hun eigen energieveld als zesde zintuig fungeert, maar dat maakt het niet minder buitengewoon.
Parapsychologen spreken over buitenzintuiglijke waarneming wanneer mensen iets aan de weet kunnen komen zonder gebruik te maken van de bekende zintuiglijke kanalen. Daar lijkt bij TT sprake van te zijn. Je zou het heldervoelendheid kunnen noemen. TT’ers raken ervan overtuigd dat ze energievelden kunnen waarnemen, omdat ze vaak wat in hun handen voelen wanneer ze die in de buurt van een andere persoon houden. Hun conclusie is echter voorbarig zolang normale verklaringen niet zijn uitgesloten. Als ze echt een menselijk energie- of bioveld voelen, dan zouden ze in staat moeten zijn om louter op basis van hun buitengewone tastzin vast te stellen of er al of niet een mens in buurt is. De jonge Emily Rosa bedacht een simpel proefje om te onderzoeken of TT’ers werkelijk kunnen voelen waar een energieveld aanwezig is. Samen met drie volwassenen publiceerde ze er een spraakmakend artikel over in JAMA. (Zie het kader aan het slot van dit artikel.)
Bij het Van Praag Instituut is men nog steeds verbolgen over deze publicatie in het tijdschrift van de Amerikaanse Medische Vereniging. Busch en Bosga vinden het onacceptabel dat een hoog aangeschreven wetenschappelijk vakblad genoegen nam met het amateuristische onderzoek van een kind. Naar hun indruk had JAMA er alleen belangstelling voor omdat de uitkomst negatief was. Ze vermelden dat zelfs sceptici het onderzoek onder de maat vonden, al vertellen ze niet wat hun kritiek inhield.
De publicatie in JAMA zou nu niet meer relevant zijn als Busch en Bosga inmiddels hadden aangetoond dat ervaren TT’ers meer kunnen voelen dan wetenschappers voor mogelijk houden. Daarvoor hoeven ze de proefjes van Emily niet te herhalen. Er zijn genoeg andere mogelijkheden om een goed geblindeerd experiment op te zetten. Maar voor zover ik weet, hebben de twee voormalige parapsychologen nooit de moeite genomen om te onderzoeken of hun cursisten werkelijk iets in de lucht voelen stromen. Ze vinden dat wetenschappers geavanceerde apparatuur moeten inzetten om de subtiele biovelden op te sporen, maar steken zelf geen hand uit om meer duidelijkheid te scheppen. Helaas zijn er tegenwoordig nergens meer TT’ers te vinden die hun werkhypothese op de proef willen stellen. ‘I’ve scared them really good’, zei Emily. Haar onderzoekje is met recht bekend, omdat het uniek is gebleven.
Pseudo-TT
De auteurs van Hoe evidence based is Therapeutic Touch? zien meer heil in onderzoek naar de vermeende positieve effecten van de behandeling. In drie hoofdstukken geven ze korte samenvattingen van studies die nagingen of TT angst, pijn en onrust kan verminderen. Een ander hoofdstuk gaat over meetbare fysiologische effecten, maar die waren slechts zelden te bespeuren. TT lijkt vooral invloed te hebben op subjectieve ervaringen.
De auteurs vonden twintig onderzoeken waarbij het angstniveau van de behandelde patiënten werd gemeten. Dit gebeurde meestal met de State Anxiety Inventory (SAI), een lijst van twintig uitspraken zoals ‘ik voel me op mijn gemak’, ‘ik voel me tevreden’, ‘ik voel me veilig’ en ‘ik voel me nerveus’. De patiënten moesten voor en na de behandeling aangeven in hoeverre ze met de uitspraken konden instemmen (helemaal, gedeeltelijk, een beetje, of helemaal niet). Het hoeft geen verbazing te wekken dat ze hun toestand na afloop van een TT-sessie vaak wat positiever waardeerden. Zo’n effect kan ook zonder energievelden op talloze manieren worden verkregen. Alleen al het feit dat een empathische zorgverlener moeite doet om je welbevinden te bevorderen, kan ertoe leiden dat je geneigd bent je waardering te uiten door positievere antwoorden te geven.
Zeven studies vergeleken de resultaten van TT met de scores van een groep patiënten die geen behandeling kreeg. Soms liet men deze controlegroep een kwartier stilzitten voordat ze de SAI opnieuw moesten invullen. Dat is uiteraard geen eerlijke vergelijking, zodat we deze onderzoeksresultaten meteen in de prullenbak mogen kieperen. Dit geldt ook voor drie onderzoeken die helemaal geen controlegroep gebruikten. Bij een ander onderzoek vergeleek men TT met acupressuur, maar dat leverde geen verschil op.
De overige negen studies vergeleken TT met pseudo-TT. Janet Quinn (1984) was de eerste die deze methode toepaste. Voor haar promotieonderzoek leerde ze enkele verpleegkundigen, die niets van therapeutic touch wisten, hoe ze hun handen langs het lichaam van een patiënt moesten bewegen, zodat het leek alsof ze echte TT gaven. Quinn gaf ze de opdracht onderhand in gedachten rekensommen te maken. Ze moesten vanaf 100 terugtellen in stappen van 7. Dit was volgens haar noodzakelijk om te voorkomen dat ze hun aandacht op de patiënten zouden richten. Ze mochten niet de intentie hebben hen te helpen, want dat zou ongewild een gunstige invloed kunnen hebben op hun energieveld. Kennelijk was Quinn bang dat de pseudobehandelaars onder normale omstandigheden niet veel minder effectief zouden zijn dan ervaren TT’ers!
Quinn maakte van tevoren video-opnamen van beide soorten behandelingen, die ze aan een groep leken vertoonde. Deze beoordelaars zagen geen verschil tussen echt en nep. Maar we weten niet of dit later ook voor de patiënten gold. Zij zaten dichter bij het vuur en merkten mogelijk aan de blikken en reacties van de pseudo-TT’ers dat ze hun aandacht er niet bij hadden. Het lijkt sowieso aannemelijk dat gemotiveerde en ervaren TT’ers een overtuigender indruk maken dan iemand die louter heeft geleerd hoe ze een paar strijkende bewegingen moet nadoen. Als de patiënten positiever reageren op echte TT, dan is daarmee niet aangetoond dat dit aan onbekende energievelden te danken is. Het ligt meer voor de hand om het toe te schrijven aan informatie die de patiënten met hun normale zintuigen hebben verkregen, al of niet bewust. Om die mogelijkheid uit te sluiten, zou men ervoor moeten zorgen dat ze niet kunnen zien wat de behandelaars doen.
Quinn rapporteerde dat echte TT het angstniveau bijna 7 punten liet dalen, terwijl de schijnbehandeling slechts een reductie van 2 punten opleverde. Dit verschil was statistisch gezien zeer significant, al is het niet zo groot omdat je op de SAI minimaal 20 en maximaal 80 punten kunt scoren. De patiënten (die een hartoperatie moesten ondergaan) scoorden aanvankelijk ongeveer 37 punten, wat eigenlijk geen interventie vereiste. Het is niet bekend hoe lang het geruststellende effect van TT aanhield.
Het onderzoek had nog een ander manco: het was niet gerandomiseerd. In het onderzoeksverslag stond niet hoe de patiënten in twee groepen werden verdeeld. Quinn (1989) voerde later een gerandomiseerde replicatie uit, waarbij ze alle behandelingen zelf gaf, zowel de echte als de gefingeerde. Evenals bij haar eerste onderzoek duurde een behandeling slechts 5 minuten. De hartpatiënten lagen op hun zij in bed en Quinn zat achter hen, zodat oogcontact niet mogelijk was. Onder deze omstandigheden leverden de SAI-scores geen noemenswaardige verschillen op.
De auteurs van het Van Praag Instituut tekenen daarbij aan dat het voor ervaren TT’ers bijna ondoenlijk is om hun vermogens uit te schakelen. Als ze hun handen langs de patiënt bewegen, dan beïnvloeden ze vrijwel automatisch het energieveld, ook al zijn ze aan het hoofdrekenen. Quinn achtte het bovendien mogelijk dat je tijdens een TT-sessie feedback van de patiënten nodig hebt en daarom hun gezicht moet kunnen zien. Tegenwoordig is Janet Quinn spiritueel directeur van het Claritas Institute for Interspiritual Inquiry, dat centering prayer propageert en trainingen aanbiedt.
Significante verschillen
Vier onderzoekers die in navolging van Quinn pseudo-TT gebruikten, vonden geen significante verschillen tussen de angstscores. Bij een van deze studies moesten de patiënten hun ogen gesloten houden en bij een ander onderzoek werden ze van achteren behandeld. Het Van Praag Instituut hecht meer belang aan drie studies die wel significante verschillen rapporteerden.
Gagne en Toyne (1994) gaven psychiatrische patiënten twee TT-sessies van een kwartier. Twee pseudosessies bleken minder effect te hebben. De onderzoekers schreven echter dat de patiënten werden aangemoedigd om tijdens de sessie met de behandelaar te praten. Het is niet duidelijk hoe de pseudo-TT’er ondertijd kon spreken, want zij moest hoofdrekenen. Het was ook opmerkelijk dat de pseudo-TT’er een traditioneel verpleegstersuniform droeg, terwijl de echte TT’er gewone kleding aan had. Een derde onderzoeksgroep kreeg hulp van een kapelaan, die progressieve spierrelaxatie toepaste. Dat had evenveel effect als TT.
Bij een onderzoek van Lin en Taylor (1998) werden bejaarden op drie achtereenvolgende dagen 20 minuten behandeld door een TT’er. Een controlegroep kreeg drie behandelingen van een pseudo-TT’er, die zoals gebruikelijk moest hoofdrekenen. In de eerste groep daalde de SAI-score gemiddeld 8 punten en in de tweede groep ruim 3 punten, een significant verschil. Helaas verschaffen de onderzoekers vrijwel geen informatie over de namaakbehandeling. Ze wijzen erop dat de validiteit van pseudo-TT als placebocontrole al eerder werd vastgesteld door Quinn. Maar daarmee is uiteraard niet aangetoond dat hun pseudobehandelaar even overtuigend was als de echte. Het was vermoedelijk niet zo eenvoudig om een uur lang de schijn op te houden.
Joan Turner (1998) voerde met financiële steun van het Pentagon een onderzoek uit met patiënten in een brandwondencentrum. Zij kregen elk vijf behandelingen. De ene groep werd behandeld door verpleegkundigen die al jarenlang TT beoefenden. De pseudo-TT werd daarentegen verstrekt door onderzoeksassistenten, die geen ervaring hadden als zorgverlener. De sessies duurden maximaal twintig minuten. De behandelaars mochten zelf beslissen hoe lang ze doorgingen. Het is niet bekend of de hoofdrekenaars het even lang volhielden als de TT’ers. Een ander verschil was dat de echte TT’er eerst de tijd namen om te ‘centeren’ en het energieveld af te tasten, terwijl de pseudo’s meteen aan de slag gingen.
Een dag na de laatste sessie bleek dat echte TT meer angst had weggenomen dan de imitatie (p<0,05). Daarbij is het relevant om te weten dat de patiënten van tevoren hadden gehoord dat ze mogelijk een schijnbehandeling zouden krijgen. Het is ethisch gezien correct om ze hierover in te lichten, maar het kan ertoe leiden dat ze meer twijfels krijgen. Konden ze raden of ze al of niet echte TT kregen? Helaas is er nog nooit een onderzoeker geweest die dat heeft gevraagd. Neutrale waarnemers zagen volgens Turner geen verschil, maar zij waren niet bij de sessies aanwezig,
In het boek van het Van Praag Instituut worden ook vijftien onderzoeken beschreven die nagingen of TT pijn kan verminderen. Vier daarvan leverden geen significant resultaat op, al kan dat soms een gevolg zijn van het geringe aantal proefpersonen. Zes studies vallen af omdat er geen placebobehandeling werd gebruikt. Twee studies vergeleken TT met een alternatieve methode: acupressuur bleek even effectief te zijn, terwijl progressieve spierontspanning bij artrosepatiënten meer opleverde. De resterende drie studies, waaronder de al eerder genoemde van Turner en van Lin en Taylor, rapporteerden dat TT meer pijn wegnam dan pseudo-TT. Turner vond echter geen significant verschil wanneer de patiënten op de VAS (een verticale lijn) moesten aangeven hoeveel pijn ze hadden. Alleen een pijnvragenlijst leverde succes op.
Een onderzoek uit 1986 van Elizabeth Keller leverde eveneens een positief resultaat op: TT was bij hoofdpijn tweemaal zo effectief als pseudo-TT. Het is echter bezwaarlijk dat Keller dit hele onderzoek in haar eentje runde. Ze behandelde overwegend studenten die voor een korte sessie bij haar langskwamen. Deze bezoekers wisten dat er 50 procent kans was dat ze geen echte TT kregen. Keller is tegenwoordig gespecialiseerd in afslankkuren met het hormoon HCG. Ze noemt dat holistic wellness, maar in Nederland zou ze er een fikse boete voor kunnen krijgen, want de Inspectie heeft het verboden (zie het Skepsis blog van 28 juni 2011)
De nieuwste studies
In het boek van het Van Praag Instituut worden nog een stuk of vijftien studies genoemd die van recentere datum zijn, maar daarbij maakte men zelden gebruik van een placebogroep. Het literatuuroverzicht loopt tot medio 2007. Sindsdien zijn er nog vijf placebogecontroleerde studies verschenen.
Leslie Frank (2007) schakelde TT’ers in om 42 vrouwen een behandeling te geven terwijl ze een borstbiopsie ondergingen. Er waren ook 40 vrouwen die tijdens de biopsie pseudo-TT kregen. Men onderzocht hoeveel pijn en angst beide groepen ervoeren, maar vond geen opmerkelijke verschillen.
Pamela Hawranik (2008), verbonden aan een universiteit die louter online onderwijs aanbiedt, onderzocht het effect van TT op demente bejaarden. Zij kregen op vijf achtereenvolgende dagen een TT-behandeling van minstens een half uur. Er was ook een groep die vijf pseudobehandelingen kreeg, en een controlegroep die niet werd behandeld. De bejaarden werden na elke sessie enige tijd geobserveerd om na te gaan in hoeverre ze zich onrustig gedroegen. Hawranik rapporteerde dat de onrust in de TT-groep significant afnam in vergelijking met de andere twee groepen. Diana Woods van de University of California (2009) voerde een soortgelijk onderzoek uit. Ook zij kwam tot de conclusie dat TT een rustgevend effect heeft op demente bejaarden. Wie alleen de samenvattingen van deze twee onderzoeken leest, krijgt de indruk dat ze de waarde van TT bevestigen. Maar wie de cijfers bekijkt, ziet dat pseudo-TT in werkelijkheid niet onderdeed voor echte TT. (zie grafiek)
Bij een onderzoek van Guy McCormack (2009) kregen 30 patiënten die een operatie hadden ondergaan een TT-behandeling van een student die hiervoor door McCormick was opgeleid. De placebogroep moest in plaats daarvan 10 minuten in een lege kamer naar een metronoom luisteren. Deze laatste groep rapporteerde na afloop iets meer pijn, terwijl de pijnscore in de TT-groep significant daalde. Blijkbaar was de metronoom geen goed placebo. Overigens had de TT-groep aanvankelijk tweemaal zoveel pijn als de placebogroep, die eigenlijk geen behandeling nodig had.
Het vijfde onderzoek (Aghabati, 2010) vond plaats in het Imam Khomeini ziekenhuis in Teheran. Vrouwelijke kankerpatiënten kregen op vijf achtereenvolgende dagen een half uur TT of pseudo-TT. Ze moesten voor en na elke behandeling op een VAS-schaal aangeven hoeveel pijn ze hadden. Hoewel in beide groepen statistisch significante afnames werden gevonden, werkte echte TT duidelijk beter dan nep. De kwaliteit van dit onderzoek is echter twijfelachtig omdat de onderzoekster vermoedelijk alle behandelingen zelf gaf en tevens de pijnscores verzamelde.
In 2008 verscheen er een Cochrane review dat een overzicht geeft van 16 gecontroleerde studies naar het effect van TT op pijn. In vergelijking met een controlegroep die niet werd behandeld of pseudo-TT kreeg, lag de pijnscore in TT-groepen gemiddeld bijna een punt (0,81) lager op een schaal van 0 tot tien. De duur van de behandeling leek daarbij niet van invloed te zijn. De auteurs van het overzicht (So, Jiang en Qin uit Hong Kong) achten het aannemelijk dat TT beter werkt dan een placebobehandeling, al durven ze nog geen harde conclusies te trekken omdat de onderzoeksresultaten sterk uiteen lopen en er gemiddeld slechts 24 patiënten in de controlegroep zaten. Ze bespreken ook drie studies naar reiki, dat naar hun indruk nog beter werkt dan TT, omdat het verschil met de controlegroep groter was. Daarbij dient wel te worden aangetekend dat de eerste auteur van de review, Pui-Shan So, op internet te vinden is als Reiki Master en Teacher. Bovendien verscheen er onlangs een beter en grootschaliger onderzoek, waaruit bleek dat pseudo-reiki niet voor echte reiki hoeft onder te doen. (Zie het blogartikel Onderzoek naar reiki, dat oorspronkelijk als kadertekst bij dit artikel verscheen.) [NB: deze Cochrane review is in 2013 ingetrokken, omdat die out of date zou zijn. Er is geen bijgewerkte versie verschenen.]
Maximaal placebo-effect
Hoewel Cochrane reviews hoog staan aangeschreven, is er na dertig jaar onderzoek nog steeds geen goede reden om aan te nemen dat TT effectiever is dan een geloofwaardige placebobehandeling. Zolang de kwaliteit van het onderzoek niet drastisch verbetert, blijft dit einddoel bij voorbaat buiten bereik. Het probleem is dat TT een paranormale behandeling is. Men werkt met onbekende krachten die niet aansluiten bij de gevestigde wetenschappelijke inzichten. TT’ers geloven dat hun intentie om een patiënt te helpen een positieve invloed heeft door middel van onzichtbare ‘energieën’, die op de een of andere manier weten wat ze moeten doen om de patiënt op te beuren. Er is echter geen reden om zulke buitengewone verklaringen te postuleren zolang normale verklaringen niet zijn uitgesloten.
Het is niet opmerkelijk dat gemotiveerde en ervaren TT’ers in staat zijn om patiënten zodanig te behandelen dat ze na afloop aangeven dat ze wat minder angst of pijn voelen. Het hoeft ook geen verbazing te wekken als een onervaren pseudo-TT’er – die niet gelooft in het nut van haar behandeling en bovendien moet hoofdrekenen – daar wat minder goed in slaagt. Er zijn veel reële factoren denkbaar die tot een verschil zouden kunnen leiden. Onderzoekers hebben naar het schijnt maar weinig moeite gedaan om deze uit te sluiten. Zo schreven Lin en Taylor dat de TT’er eerst aan de patiënt uitlegde wat ze ging doen. Maar we lezen niet dat de pseudo-TT’er eveneens zo’n praatje hield en hetzelfde vertelde.
In de Cochrane review wordt geen aandacht besteed aan sociaal-psychologische factoren. De Chinese auteurs keken alleen of de onderzoekers duidelijk hadden opgeschreven hoe ze de patiënten in twee groepen verdeelden. Bij het onderzoek dat Elizabeth Keller in haar eentje uitvoerde, was de ‘allocation concealment’ naar hun oordeel in orde, omdat zij schreef dat ze een tabel met toevalsgetallen had gebruikt. Het was blijkbaar niet bezwaarlijk dat ze in feite haar eigen vermogens op de proef stelde.
De auteurs van Hoe evidence based is therapeutic touch? hebben wat meer oog voor zwakke plekken in het onderzoek. Ze erkennen dat TT’ers hun eigen verwachtingen op de patiënt zouden kunnen overdragen. Omdat de TT’er graag wil dat de methode effect heeft, stelt ze zich waarschijnlijk empathischer op dan de pseudo-TT’er, die slechts instructies opvolgt. De auteurs menen dat dit probleem onoplosbaar is omdat de behandelaars onvermijdelijk weten wat ze aan het doen zijn. Toch zou het wel mogelijk zijn de patiënten beter te blinderen door ervoor te zorgen dat ze de behandelaar niet kunnen zien. Busch en Bosga vinden het echter ongewenst om alles uit te bannen wat op het placebo-effect van invloed kan zijn. Naar hun oordeel is het juist van belang dit effect te maximaliseren.
De auteurs merken op dat het voor een patiënt niet uitmaakt of echte TT beter werkt dan nep, want pseudo-TT is geen behandeling waarvoor je kunt kiezen. Het gaat erom of TT minimaal even goed werkt als een andere interventie, en of verpleegkundigen en patiënten er vertrouwen in hebben. Zo bezien kan iedere methode met enthousiaste aanhangers haar diensten aanbieden binnen de zorgverlening, dus ook quantum touch, qigong, pranic healing en bidden. Onderzoekers zouden het effect van TT met dat van reiki kunnen vergelijken. Reiki gaat verder dan TT, want je hebt als beoefenaar speciale initiaties nodig om je energiekanalen te openen en geheime symbolen te leren. Patiënten zouden reiki boven TT kunnen verkiezen omdat ze bij reiki worden aangeraakt, terwijl dat bij TT veel minder gebeurt. Een nog sterker effect mag worden verwacht wanneer de Dalai Lama persoonlijk op ziekenbezoek komt.
In het laatste hoofdstuk van hun boek komen de auteurs tot de conclusie dat er genoeg succesvolle en redelijk goed gecontroleerde proeven zijn uitgevoerd om therapeutic touch te mogen aanbevelen als een verpleegkundige interventie bij pijn, angst en onrust. Op studies die minder opleverden, was naar hun oordeel meer aan te merken. TT wordt vaak als prettig en ontspannend ervaren, dus wat is erop tegen om het te gebruiken? Lang niet alle verpleegkundige handelingen zijn zo goed onderzocht als therapeutic touch. De auteurs kunnen de weerstand wel verklaren:
Al is er nog zoveel evidence, zolang het bestaan van het veronderstelde energieveld niet aangetoond is, zullen sceptici altijd moeite houden met TT als interventie. (Busch e.a., 2008)
De scepsis blijft inderdaad groot zolang TT’ers niet bereid zijn hun tastervaringen op de proef te stellen. Een echte hypothese laat zich weerleggen.
Energievelden of lichaamswarmte?
De 9-jarige Emily Rosa, die een video over therapeutic touch (TT) had gezien, wilde wel eens weten of TT’ers zonder te kijken het energieveld rond haar hand konden voelen. Dit leek haar een geschikt project voor de jaarlijkse science fair van haar basisschool. Ze kreeg hulp van haar moeder, een verpleegkundige die zich eerder kritisch over therapeutic touch had uitgelaten. Ook haar vader hielp mee om TT’ers te vinden die bereid waren mee te werken.
De deelnemers zaten tijdens de test achter een scherm. Ze moesten hun handen door twee gaten naar buiten steken en open op tafel leggen. Emily hield haar eigen hand 8 tot 10 cm boven een van beide handpalmen. Ze gooide steeds een muntje op om haar keuze te bepalen. De TT’ers probeerden te voelen waar haar energieveld zich bevond, boven hun linker- of boven hun rechterhand. Er werden in totaal 21 deelnemers getest, waaronder negen verpleegkundigen. Zij moesten elk tien maal aangeven in welke hand ze iets voelden. Zeven TT’ers namen deel aan een tweede reeks van tien pogingen, die met hun instemming door een tv-ploeg op video werd vastgelegd.
Pleitbezorgers van therapeutic touch kennen de afloop van dit verhaal beter dan hen lief is. De TT’ers bakten er niets van. De beste deelnemer scoorde 8 treffers uit 10 pogingen, maar ze kon dit resultaat niet herhalen. In totaal kozen de TT’s uit 280 pogingen slechts 123 keer de juiste hand (44%). Niets wees erop dat ze een energieveld konden voelen. Hun ervaringen waren alleen betrouwbaar wanneer ze konden zien waar Emily haar hand hield. Emily’s ouders schreven samen met de arts Stephen Barrett een kritisch artikel over therapeutic touch, waarin het onderzoek van hun dochter werd beschreven. Het stuk verscheen in JAMA, het tijdschrift van de Amerikaanse Medische Vereniging (Rosa et al., 1998). De redactie stemde erin toe de inmiddels 11-jarige Emily als een van de auteurs te vermelden.
Rebecca Long, die voorzitter was van een skeptische vereniging in Georgia, herhaalde het onderzoek met een groep vrienden en bekenden. Hoewel deze deelnemers niet beweerden dat ze energievelden konden voelen, scoorden ze significant boven de kansverwachting. Wanneer de 11-jarige Rebecca Steinbach haar hand op 10 cm afstand hield, maakten de proefpersonen in gemiddeld 65 procent van de gevallen een correcte keuze. Het ging nog beter als de afstand werd verkleind, terwijl er op 15 cm afstand nog één persoon was die duidelijk succes boekte met 27 treffers uit 30 pogingen (Long e.a., 1999).
Long nam aan dat succesvolle proefpersonen in staat waren de warmte-uitstraling van Rebecca’s hand te voelen. Zelf hadden ze ook vaak het idee dat ze haar lichaamswarmte nog enigszins konden waarnemen. Toen deze mogelijkheid werd uitgesloten door een dun stukje glas tussen beide handen te plaatsen, boekte niemand meer succes. Long ontdekte ook hoe je de proefpersonen op het verkeerde spoor kunt zetten. Als Rebecca ‘okay’ zei terwijl ze naar de linkerhandpalm keek of als ze haar elleboog in de buurt van deze hand op tafel plaatste, dan waren de deelnemers vaker geneigd hun linkerhand te kiezen. De richting van het geluid en de trilling van de tafel wekten dan de indruk dat Rebecca deze hand had uitgekozen.
Het is niet bekend waarom de TT’ers die door Emily Rosa op de proef werden gesteld, zulke slechte resultaten boekten. Wellicht had Emily geen warme handen. Als de TT’ers veel hoger hadden gescoord, dan had men dit kunnen toeschrijven aan de warmte-uitstraling van Emily’s hand. Het lijkt aannemelijk dat de energieën die TT’ers voelen niets anders dan lichaamswarmte zijn, aangevuld met suggestie en sterke verwachtingen. Bij een goed opgezette proef moet je ervoor zorgen dat die warmte wordt tegengehouden. Long gebruikte hiervoor een stukje glas omdat het haar onaannemelijk leek dat de gepostuleerde energieën niet door glas kunnen gaan. Wie daar anders over denkt, zou een stuk karton of iets dergelijks kunnen gebruiken.
Pleitbezorgers van therapeutic touch hebben allerlei verklaringen bedacht voor de teleurstellende resultaten. Misschien waren de deelnemers onvoldoende gekwalificeerd. Of misschien lukte het niet omdat ze hun armen niet vrij konden bewegen, of omdat Emily bevooroordeeld was en niets mankeerde. Sommigen wezen erop dat de deelnemers significant onder de kansverwachting scoorden (p=0,048). Anderen hadden het idee dat de TT’ers erin waren geluisd. Ze deden mee om een schoolmeisje te helpen, maar werden misbruikt door een stel debunkers.
Literatuur (beknopt)
Bosga, Douwe (2007). Vooroordelen en machtsmisbruik. TT-Wijzer, 48, 14-17.
Busch, Martine et al. (2008). Hoe evidence based is therapeutic touch? Utrecht: Van Praag Instituut.
Catlin, Anita en Rebecca L. Taylor-Ford (2011). Investigation of standard care versus sham reiki placebo versus actual reiki therapy to enhance comfort and well-being in a chemotherapy infusion center. Oncology Nursing Forum, 38(3), 212-220
Hawranik, Pamela et al. (2008). Therapeutic touch and agitation in individuals with Alzheimer’s disease. Western Journal of Nursing Research, 30(4), 417-434.
Krieger, Dolores (1993). Accepting your power to heal. Santa Fe, NM: Bear & Company.
Kunz, Dora en Dolores Krieger (2004). Therapeutic Touch: de spirituele dimensie. Deventer: Ankh-Hermes, 2005.
Lemmens, Renata en Eef Berns (2008). Therapeutic touch op een PAAZ. Tijdschrift voor Verpleegkundigen, 118, 28-31, 47.
Long, Rebecca et. al. (1999). Perception of sensory cues as an alternative to the postulated “human energy field” of therapeutic touch. Scientific Review of Alternative Medicine, 3(2), 53-61.
McCormack, Guy L. (2009). Using non-contact therapeutic touch to manage post-surgical pain in the elderly. Occupational Therapy International, 16(1), 44-56.
Mielczarek, Eugenie V. en Derek C. Araujo (2011). Power lines and cancer, distant healing and health care: magnetism misrepresented and misunderstood. Skeptical Inquirer, 35(3),
Quinn, Janet F. (1984). Therapeutic touch as energy exchange: testing the theory. Advances in Nursing Research, 6(2), 42-49.
Quinn, Janet F. (1989). Therapeutic Touch as energy exchange: replication and extension. Nursing Science Quarterly, 2(2), 79-87.
Rosa, Linda et al. (1998). A close look at Therapeutic Touch. JAMA, 279(13), 1005-1010.
So, Pui Shan, Yu Jiang en Ying Qin (2008). Touch therapies for pain relief in adults (Review). The Cochrane Library, issue 4.
Woods, Diana Lynn et al. (2009). The effect of therapeutic touch on behavioral symptoms and cortisol in persons with dementia. Forschende Komplementärmedizin, 16, 181-189.
Uit: Skepter 25.1 (2012)
Andere artikelen over Therapeutic Touch op deze website
Therapeutic Touch voor verpleegkundigen (2005)
Heilzame intenties – onderzoek naar onzichtbare geneeskracht (2003)
Therapeutic Touch – boekbespreking (1996)
De zuster wil strijken (1996)