Columbus en de platte aarde
Bij het voortgezet onderwijs in Nederland komt de ontdekking van Amerika ongeveer aan het eind van de brugklas. Daarbij komen de weerstanden aan de orde die Columbus moest overwinnen, voor hij land aan gene zijde van de Atlantische Oceaan ontdekte.
door Jan Willem Nienhuys – Skepter 7.4 (1994)
COLUMBUS meende dat het in westelijke richting maar een week of drie varen was vanuit de Canarische eilanden naar ‘Cipango’ (Japan), met andere woorden, dat het van daar uit ongeveer even ver westelijk was als oostelijk naar Jeruzalem. Hij rekende daarbij op een vreselijke manier naar zich toe. De deskundigen uit zijn tijd wisten dat. De bolvorm van de aarde was al bekend en gemeengoed sinds ongeveer 500 v.C., en er waren redelijk betrouwbare schattingen voor de omtrek van de aarde.
Columbus is eigenlijk een van de laatsten die meent dat de aarde niet bolvormig is. Hij merkt namelijk in de buurt van de monding van de Orinoco dat de zee tot ver van de kust zoet is. Hij denkt dat hij in buurt is van het Paradijs waar de vier grote rivieren van de aarde ontspringen (Ganges, Tigris, Mijl, Eufraat). Volgens hem is het zuidelijk halfrond gevormd als een vrouwenborst met de tepel als hoogste punt, van waaruit kennelijk de vier rivieren naar beneden stromen.
|
De Nederlandse schoolboekjes zien dit niet zo. Ze vertellen dat de middeleeuwse mens meende dat de aarde plat was, of ze zeggen er niets over (3, 5, 12). Sommige melden dat enkele (6), of zelfs de meeste (7, 8) geleerden wel beter wisten, of dat (sommige) tijdgenoten van Columbus (9, 11, 12, 15) van de bolvorm van de aarde op de hoogte waren. Vier boekjes (2, 3, 5, 9) vinden het nodig om het feit dat Columbus dit wist als iets bijzonders te vermelden, terwijl twee werkjes (1, 9) de inspanningen van Columbus en andere ontdekkingsreizigers voorstellen als pogingen om de bolvorm van de aarde te bewijzen. Een aantal boeken (4, 6, 7, 9,10,11, 14, 15) suggereert dat het christelijk geloof iets te maken had met het geloof in de platte aarde. De kardinale rekenfouten van Columbus worden slechts belicht in ‘Chronoscoop’ (13), dat een verkorte versie is van het uit het Zweeds bewerkte ‘Levende Geschiedenis’ (4). In ‘De Geo Geordend’ (15) worden deze fouten aan ‘men’ toegeschreven.
Kortom, in het Nederlands onderwijs wordt een mythe in stand gehouden: aan het eind van de middeleeuwen was de bolvorm van de aarde een gewaagde veronderstelling van sommige geleerden die werd bestreden door de kerkelijke overheid. Columbus had het correcte en voor zijn tijd nogal originele idee om naar India te varen via de West. Wat is het bewijs voor deze mythe? Alles bij elkaar zijn er ten hoogste vijf christelijke schrijvers die beweerd hebben dat de aarde plat was: Lactantius (265-345), mogelijk Theodorus van Mopsuestia (350-430), Diodorus van Tarsus (stierf 394), Severianus, bisschop van Gabala (ca. 380) en Cosmas Indicopleustes (ca. 540).
Deze schrijvers werden in hun eigen tijd al bekritiseerd. St. Augustinus (354-430) waarschuwt de christenen dat ze zichzelf belachelijk maken als ze zich voor zulke zaken als de vorm van de aarde op de Bijbel beroepen. Als de filosofen zeggen dat de aarde bolvormig is, dan kun je dat gerust aannemen, en dan moet je vergelijkingen van het uitspansel met een tent maar allegorisch opvatten. Augustinus verwijst daarbij naar Psalm 104: ‘Hij hult zich in het licht als een mantel, Hij spant de hemel uit als een tentkleed, Hij zoldert zijn opperzalen in de wateren, Hij maakt de wolken tot zijn wagen, Hij wandelt op de vleugelen van de wind …’. Waarom zou je nou juist de tweede van deze beweringen letterlijk moeten opvatten, als de andere kennelijk poëtisch bedoeld zijn?
De eerste vier van de bovengenoemde vijf zetten zich af tegen de Griekse filosofie. Cosmas is een geval apart. Hij meende dat het universum eruit zag als een koffer met een bol deksel, namelijk als het Tabernakel. In zijn eigen tijd werd hij door Johannes Philoponus (490-570) bekritiseerd met dezelfde argumenten als die Augustinus gebruikte. Cosmas schreef echter in het Grieks, en werd pas in 1706 in het Latijn vertaald. De enige middeleeuwse schrijver die hem noemt (de patriarch Photius van Constantinopel in de negende eeuw) doet dat om hem en Diodorus de oren te wassen wegens hun malle ideeën.
Daarentegen is er een lange lijst vooraanstaande geleerden die beweerden dat de aarde een bol was. Om te beginnen Pythagoras, en elke Griekse geleerde van naam vanaf de tijd van Plato. Aristoteles gaf een aantal argumenten: 1. men ziet de romp van een wegvarend schip eerder verdwijnen dan de mast, 2. men kan vanaf een hoger punt verder zien, 3. de stand van de sterrenhemel verandert als men naar het noorden of zuiden gaat, 4. de schaduw van de aarde tijdens een maansverduistering is rond. Bovendien suggereert de schijnbare bolvorm van het uniform roterende hemelgewelf dat het universum bolsymmetrisch is, en dus zou de aarde, die zich in het centrum bevindt, ook een bol moeten zijn. Tijdens het leven van Aristoteles, namelijk in 331 v.C., werd een maansverduistering zowel in Carthago als in Assyrië waargenomen, en die in Assyrië vond veel langer na zonsondergang plaats dan die in Carthago: een bewijs dat de aarde ook in de oost-westrichting gekromd is. Merk op dat argumenten 1 en 3 berusten op ervaringen van zeelieden en mensen die verre reizen maken, en dat ook argument 2 bijna dagelijkse praktijk is voor zeelieden en kustwachten, die vanuit masten en torens beter en verder zicht hebben.
Eratosthenes berekende de omtrek van de aarde op 50 maal de afstand van Alexandrië naar Syene (Aswan). De Romeinse keizers hadden als symbool van hun macht een aardbol met een Nike (de godin van de overwinning) erop, en de latere christelijke keizers vervingen de Nike door een kruis: de rijksappel.
Ptolemeus bracht alle aardrijkskundige kennis uit zijn tijd tezamen, en probeerde een nauwkeurige kaart te maken van de hele aarde (door een waarnemingsfout in de maansverduistering van 331 v.C. overschatte hij trouwens de lengte van de Middellandse Zee). Ptolemeus dacht dat er aan de andere kant van de evenaar ook wel mensen zouden wonen. Die ‘antipoden’ waren echter niet bereikbaar, hetzij omdat de zee te groot was, hetzij omdat het bij de evenaar te warm was. Augustinus en anderen waren het daar niet mee eens: het Evangelie is bestemd voor alle mensen, dus onbereikbare mensen bestaan niet. Er waren ook wel andere meningen. Bisschop Vergilius van Salzburg meende in de achtste eeuw dat antipoden wel bestonden, en hij werd daarvoor berispt.
De Eerbiedwaardige Beda (673-735) is duidelijk: de aarde is een perfecte bol, afgezien van volstrekt onbelangrijke bergrimpeltjes. Beda was een toonaangevend geleerde in zijn tijd, auteur van 40 boeken. Op zijn gezag vond de AD-tijdrekening (die in 525 ontworpen was door Dionysus Exiguus) algemeen ingang. Merkwaardigerwijze is dit ongeveer wat de scholier in deel 1 (p. 156) van Tijdspoor kan lezen, terwijl deel 2 (6) letterlijk zegt: ‘Maar in de laatste eeuwen van de middeleeuwen beweerden sommige geleerden aarzelend dat de aarde een bolvorm had. (…) De kerk moest niets van dit soort opvattingen hebben.’
Isidorus van Sevilla (stierf 636) is wat onduidelijk in één boek, maar in een ander boek geeft hij zelfs een schatting voor de omtrek van de aarde. In de middeleeuwen was een bepaald type kaart in zwang, de zogeheten T-O-kaarten ofte wel mappaemundi. Dit waren kaarten van de bekende bewoonde wereld. Ze zagen eruit als een cirkel met Jeruzalem in het midden, Azië in de bovenste helft, Europa en Afrika maakten de onderste twee kwarten uit. De drie continenten werden gescheiden door een T-vormig stuk water, namelijk de Don (op negen uur), de Nijl (op drie uur) en verticaal de Middellandse Zee. Deze kaarten vervulden echter in de eerste plaats een godsdienstige functie. Of ze klopten met de aardrijkskundige werkelijkheid interesseerde de tekenaars van toen evenmin als de makers van Startrek of Superman zich nu voor de wetten van de mechanica interesseren. De leerboekjes die een reproduktie tonen van zo’n T-O-kaart, laten de erboven tronende Christusfiguur weg. Die houdt namelijk een wereldbol in zijn hand, en dat zou de leerlingen maar in de war brengen.
In de late middeleeuwen zijn er vele auteurs die de bolvorm van de aarde bespreken, waaronder Roger Bacon, Dante, Buridanus en Oresme. Thomas van Aquino (1225-1274) bouwde het aristotelische wereldbeeld in de officiële kerkleer in. Een boek van Sacrobosco uit 1250 over de bolvorm van de aarde en het heelal werd tussen 1478 en 1501 30 maal herdrukt. Na 1500 waren er tal van lieden die geen gelegenheid voorbij lieten gaan om uit te leggen hoe achterlijk de kerkelijke autoriteiten waren (De Montaigne, Rabelais, Bruno, Kepler, Bacon), maar geen van hen maakte een woord vuil aan geloof in de platte aarde.
De enige die er iets over zegt is Copernicus. Hij vermoedt dat sommigen wel kritiek op zijn heliocentrische wereldbeeld zullen hebben. Maar, zegt hij, die weten niets van astronomie, en hij trekt dan een parallel met Lactantius die wel fraai Latijn schreef, maar geen benul had van astronomie en dus volkomen onterecht de ronde aarde belachelijk maakte. Maar Copernicus beweert daarmee niet dat Lactantius (die als ketter beschouwd werd) in enig opzicht de mening van de kerkelijke overheid weergaf.
Waar komt dan die mythe uit de Nederlandse (trouwens ook Amerikaanse) schoolboekjes vandaan? In de kern gaat die terug op het werk van Antoine-Jean Letronne (1787-1848). Deze Franse professor publiceerde in 1834 een artikel waarin hij uitlegde hoe dom de middeleeuwers wel waren, om te denken dat alle wetenschap op de Bijbel gebaseerd moest zijn. Volgens Letronne was Augustinus een aanhanger van de platte aarde, werd de leer van de platte aarde met behulp van brandstapels afgedwongen, werd Cosmas Indicopleustes als toonaangevend geleerde beschouwd, en gaf Newton pas (aan het eind van de 17e eeuw) de doodsteek aan de theorie van de platte aarde. Letronne was zo geleerd en genoot zoveel aanzien dat latere auteurs, met name Beazley aan het begin van de 20ste eeuw, zijn argumenten overnamen zonder ze te controleren.
Het lijkt wel alsof Letronne de bolvorm van de aarde als onderdeel opvat van het idee dat de planeten banen om de zon beschrijven, in plaats van om de aarde.
Ongeveer in dezelfde tijd (1828) schreef de Amerikaan Washington Irving een populair boek over Columbus, waarin hij deze eenvoudige zeebonk plaatst tegenover een raad van geleerden die met de Bijbel en de geschriften van de kerkvaders in de hand hem van ketterij beschuldigen.
Aanvankelijk hadden de geschriften van Letronne en Irving nog weinig invloed, maar omstreeks 1870 barstte de strijd tussen kerk en wetenschap los, in het kielzog van de theorieën van Darwin. Het boek ‘De Geschiedenis van het conflict tussen godsdienst en wetenschap’ van J.W. Draper verscheen in 1873. Draper zag in Augustinus de aanstichter van genoemd conflict. Draper stelde dat de Arabieren de theorie van de bolvorm van de aarde hadden gepopulariseerd onder geleerden, maar dat de middeleeuwse theologen dit natuurlijk hadden afgewezen. Draper herhaalde Washington Irvings Columbus-fantasie.
Een andere strijder voor de Wetenschap was A.D. White (meer over Draper en White is te vinden in het artikel van Van Berkel in dit nummer). White publiceerde in 1896 een groot werk in twee delen over de oorlog tussen godsdienst (of beter theologie) en wetenschap. White beweerde dat de theologen (in tegenstelling tot de ware religieuze mens) tegen de wetenschap gekant waren. Cosmas en Lactantius waren toonaangevende theologen in zijn ogen, en Augustinus, Beda en Thomas Aquinas buitenbeentjes die zich tevergeefs verzetten tegen de dominante platteaardetheologie.
White lanceerde ook het idee dat de zeelieden van Columbus bang waren van de rand van de wereld af te vallen. Nu hebben die zeelieden niet opgeschreven wat ze dachten. Maar, zoals we boven zagen, de argumenten voor de bolvorm van de aarde zijn juist gedeeltelijk ontleend aan ervaringen van zeelieden. Daarom is deze reden voor de angst van de bemanning van Columbus onaannemelijk. De mogelijkheid dat de baas van de expeditie de afstand flink had onderschat lijkt een veel realistischer reden voor bezorgdheid.
Deze aan de duim van White ontsproten angst om van de rand te vallen vinden we overigens in diverse (5, 8, 13) Nederlandse boekjes terug. Met Whites boek was het idee van de platte aarde een metafoor geworden voor typische middeleeuwse kerkelijke achterlijkheid. Die achterlijkheid is op zich al een sprookje. De middeleeuwse scholastische filosofen beschouwden God als het toppunt van rationaliteit, en bijgevolg zit Zijn handwerk dan ook volstrekt logisch in elkaar. De veronderstelling dat de wereld logisch en begrijpelijk in elkaar zit, is de kern van de moderne natuurwetenschappelijke opvatting. Ook is de middeleeuwse rationalistische aanval op het aristotelische wereldbeeld van groot belang geweest voor de ontwikkeling van de wetenschap (zie verder het artikel van Van Berkel in dit nummer).
In deze eeuw is er wel tegen de mythe van het middeleeuwse platteaardegeloof geprotesteerd, maar de dubbele afstamming in populaire verhalen en geleerde geschriften is tegen die protesten bestand gebleken. Het monumentale werk van Joseph Needham, Science and Civilization in China, neemt de mythe over uit Beazley. Het zeer leesbare werk van Boorstin, The Discoverers (1983, vertaald als De Ontdekkers in 1987) heeft zelfs een hoofdstuk ‘The Flat Earth Returns’ waarin Cosmas Indicopleustes uitvoerig aan de orde komt, in zekere zin als metafoor voor de enorme terugval in kennis omstreeks het einde van het Romeinse Rijk. Ook Boorstin beroept zich op Beazley.
De stofomslag van Boorstins boek had als illustratie het prentje uit L’Atmosphère (1888) van Flammarion dat tot 1974 voor een 16e-eeuwse houtsnede is aangezien, ondanks de 19e-eeuwse stijlelementen.
Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik zonder meer heb aangenomen dat Boorstin wel zou weten waar hij het over had, en dat ik op mijn beurt dit detail aan een aantal generaties studenten heb verteld. Voor mij was ‘de terugkeer van de platte aarde’ symbolisch voor iets wat op dit ogenblik elk jaar steeds geloofwaardiger wordt: het teloorgaan van kennis, de afdaling in bijgeloof, de uitholling van het hoger onderwijs, de opkomst van fundamentalisme en de vervanging van wetenschappelijke argumenten door massahysterie.
Het bovenstaande heb ik dan ook niet ontleend aan Boorstin maar aan een tamelijk recent verschenen boek (A). En het feit dat S.J. Gould (B) door precies hetzelfde boek geïnspireerd werd, heeft me aangemoedigd om dit verhaal voor u op te schrijven. Ik ben drs. H. Noordink van het Nationaal Informatiecentrum Leermiddelen te Enschede zeer erkentelijk voor de hulp bij het vinden van alle geraadpleegde schoolboekjes.
Noten
A. Jeffrey Burton Russell, Inventing the Flat Earth: Columbus and modern historians. Praeger Publishers, New York, 1991. xi+117p., FL. 65.10.
B. Stephen Jay Gould, This View of Life: The Persistently Flat Earth. Natural History 3/94, p.12-19.
Geciteerde Nederlandse boeken
- Wereldgeschiedenis, Fibula-Van Dishoeck, 1984; blz. 122.
- Kijk op de Tijd dl. l, Malmberg, 1984; blz. 173,179.
- Verleden tijd? dl.2, Meulenhoff Educatief, 1986; blz. 5.
- Levende geschiedenis dl. l, Meulenhoff Educatief, 1985; blz. 174-183.
- Merlijn dl. 2, Spruyt, van Mantgen & De Does, Leiden 1987; blz. 50.
- Tijdspoor dl. 2, Educaboek, Culemborg 1987; blz. 58.
- Middeleeuwen, Wolters-Noordhoff, 1989, blz. 387.
- Andere Tijden dl. 2, Malmberg, 1989; blz. 18.
- Sprekend Verleden dl. 2, Nijgh & Van Ditmar, 1990; blz. 14.
- Vragen aan de geschiedenis dl. l, Wolters-Noordhoff, 1990; blz. 188.
- Toen voor straks dl. 2, Nijgh & Van Ditmar, 1992; blz. 6.
- Sporen. Geschiedenis voor de onderbouw. Wolters Noordhoff, 1992.
- Chronoscoop dl. l, Meulenhoff Educatief, 1993; blz. 98-103.
- Anno dl. l, Educatief, Leiden, 1993; blz. 124-125.
- De Geo Geordend. De Verenigde Staten van Amerika. Meulenhoff, 1994.
Uit: Skepter 7.4 (1994)