Alien DNA
De oorsprong van het leven
door Dirk Koppenaal
Ufologen hebben verschillende verklaringen voor de humanoïde verschijningsvorm van ruimtewezens en zijn ervan overtuigd dat een superieur buitenaards ras de mensheid in zijn ontwikkeling heeft geholpen. Een overzicht van buitenaardse opties en aardse bewijzen.
De sciencefictionfilm Prometheus (2012) opent met een dramatische scène. Op een nog maagdelijke aarde, boven een enorme waterval loopt een mensachtige. Na een laatste blik op zijn schijfvormige ruimteschip geeft hij zich over aan een buitenaards opofferingsritueel. Terwijl zijn lichaam uiteenvalt, stort hij zich in het water om onze planeet met zijn DNA te bevruchten.
Regisseur Ridley Scott is met deze film niet over een nacht ijs gegaan: meerdere scripts werden afgewezen en NASA-astrobioloog Kevin Hand werd aangetrokken als adviseur. Ideologische ufologen waren opgetogen om hun quasireligieuze ideeën zo verfilmd te zien: ‘het zet je aan het denken’. Een superieur buitenaards ras heeft leven op aarde gebracht en zijn ‘kinderen’ gekoesterd, geleid en bewaakt. En passant geeft de film ook antwoord op een van de grootste raadsels in het universum: waarom lijken veel ruimtewezens zo menselijk? Slechts weinig ufologen besteden hier veel aandacht aan, hoewel het toch merkwaardig is dat buitenaardse bezoekers ongeveer zo groot als mensen zijn en een hoofd, twee ogen, twee neusgaten, twee armen, twee benen en zelfs voeten met tenen bezitten. Volgens de experts lopen en handelen reptilians en insectoids net zoals mensen, zijn greys zo menselijk dat hybride afstammelingen mogelijk zijn en zou een nordic nauwelijks op straat opvallen.
Het idee om planeten bewoonbaar te maken komt uit de sciencefiction. De Franse schrijver Octave Béliard was de eerste en pakte het meteen grondig aan. In zijn roman La Journée d’un Parisien au XXIe siècle (1910) kreeg de maan geleidelijk een atmosfeer, waarna plantengroei de aardsatelliet in een aangenaam oord veranderde. Bedreigde diersoorten kregen er een nieuwe kans en ook kolonisten konden zich er vestigen. De schrijver Jack Williamson zou de term ‘terravorming’ bedacht hebben in Collision Orbit, een kort verhaal uit 1942. Toch duurde het nog tot 1961 voordat wetenschappers het idee serieus namen. In dat jaar lanceerde de astronoom Carl Sagan (1934-1996) een doordacht plan om met algen de atmosfeer van Venus leefbaar te maken.
Naarmate astrologen en exobiologen zich meer in terravorming verdiepten, bleek dat het proces complexer was dan men zich oorspronkelijk voorstelde en ook meer tijd in beslag zou nemen. Voorlopig is het leefbaar maken van andere planeten onhaalbaar, maar wat nu als de aarde zelf het product is van terravorming?
De term ‘leven’ valt veel in dit stuk en kent vele omschrijvingen. Ik gebruik de NASA-definitie: leven is een zichzelf onderhoudend chemisch systeem dat in staat is tot darwinistische evolutie. Met darwinistische evolutie stelt NASA zich een systeem voor dat zich niet perfect reproduceert en waarbij imperfecties erfelijk doorgegeven kunnen worden en tot verbetering en aanpassing kunnen leiden. Terugkomend op Prometheus, de film begint met een kanjer van een fout: levend is niet gelijk aan leven. DNA strooien in een kolkende waterstroom zal niet tot bevruchting van een planeet leiden. De micro-organismen die ieder wezen met zich meedraagt, hebben wel een kans.
Terravorming van de aarde zou verklaren waarom ruimtewezens DNA hebben. Als ze inderdaad continu het ontwikkelproces op aarde gevolgd en gecorrigeerd hebben, dan verklaart dit ook waarom wij op hen lijken. Toch wordt deze hypothese nauwelijks door ufologen genoemd, en misschien niet zonder reden. Uit fossielen kan worden afgeleid dat het leven op aarde ongeveer 3,8 miljard jaar geleden begonnen is. Terravormers moeten niet alleen direct de potentie van onze jonge planeet hebben ingezien, ze moeten geanticipeerd hebben op de verandering van de atmosfeer en gebibberd toen de Vroeg- en Laat-Proterozoïsche ijstijden de aarde in een sneeuwbal veranderden en al het primitieve leven dreigde uit te sterven. Ze moeten ook uiterst schoon te werk zijn gegaan en nooit een snoeppapiertje hebben laten vallen, en met een engelengeduld de evolutie via een soort intelligent design hebben beïnvloed, zodat geologen en biologen er nooit iets van zouden merken. Waarom de ruimtewezens de aarde bewoonbaar gemaakt hebben, blijft voorlopig eveneens een raadsel.
Ruimtegoden
Star Trek-schrijvers Gene Roddenberry en Gene Coon begrepen dat hun verhalen niet geloofwaardig zouden overkomen wanneer ze niet uitlegden waarom vulcans en klingons zo op mensen leken. Het schrijversduo introduceerde in 1968 Hodgkins wet van parallelle planetaire ontwikkeling: op planeten met gelijkwaardige condities ontwikkelt al het leven zich op dezelfde manier. De auteurs nemen hun verzonnen wet soms wel heel letterlijk, al komt de theorie niet uit de lucht vallen. Tijdens de evolutie werd het wiel regelmatig opnieuw uitgevonden. Dit noemt men convergente evolutie. Het oog van een octopus lijkt bijvoorbeeld veel op dat van gewervelde dieren, maar beide ogen hebben zich onafhankelijk van elkaar ontwikkeld.
Convergente evolutie kan tot grote uiterlijke overeenkomst leiden. De Afrikaanse euphorbia en Amerikaanse cactus zijn voor een leek niet te onderscheiden en de tenrek uit Madagaskar lijkt verbluffend veel op een egel, maar is een verre achterneef van de olifant. Het klinkt vergezocht om convergente evolutie op het hele universum toe te passen, maar door de populariteit van Star Trek en de goede ideeën die in de series zijn verwerkt, mag Hodgkins wet op de nodige sympathie rekenen.
De denkbeelden van de Zwitser Erich von Däniken (1935) passen nog beter in het ufo-concept. In 1968 verscheen Waren de goden kosmonauten? – het boek dat von Däniken wereldberoemd maakte. Hij had niet alleen verre reizen naar Egypte, Libanon, en Noord- en Zuid-Amerika gemaakt, maar ook tal van boeken gelezen om zijn conclusies te onderbouwen. Een daarvan was Intelligent Life in the Universe (1966) van de Russische astronoom Iosif Shkolovsky (1916-1985) en zijn Amerikaanse collega Carl Sagan. Hierin speculeren de auteurs over de mogelijkheid van buitenaardse bezoekers voor en na het verschijnen van de eerste mensen.
Zulke speculaties gingen von Däniken niet ver genoeg. Hij wilde bewijzen dat ruimtewezens de mensheid beschaving bijbrachten en beweerde zelfs dat zijn ‘astronautgoden’ intelligentie naar de mens hadden gebracht. Deze goden zouden onze aapachtige voorouders zo’n 40.000 jaar geleden hebben bevrucht. [8] De goden waren reuzen, zodat de mens niet alleen slimmer, maar ook langer werd. In een later boek voegde hij genetische manipulatie als optie toe. Het spreekt voor zich dat de goden zich richtten op de levensvorm waarop zij het meest leken.
Von Dänikens verklaring heeft aanvulling nodig, want de kans dat een buitenaards wezen zijn DNA – zo hij dat al heeft – in een aards organisme kan implanteren, is nihil.
Ruimtezaad
Het idee dat elders in het heelal wezens bestaan, is niet nieuw. Als we von Däniken en zijn aanhangers mogen geloven, dan liepen de bewoners van oude beschavingen hand in hand met aliens. De oude Grieken zijn van dat voorrecht onthouden; misschien omdat zij geen onduidelijke tekens en voorstellingen op stenen afbeeldden, maar gebeurtenissen en filosofieën aan het schrift toevertrouwden.
De oude Griekse sterrenkundigen filosofeerden wel over buitenaardse levensvormen, een oneindig heelal en vele universums. Aristoteles (384-322 v. C.) verwierp deze ideeën en plaatste de aarde in het centrum van het universum. De zon, de planeten en de sterren draaien er omheen. Dit beperkte het aantal hemellichamen waarop leven kon voorkomen. De Griekse wijsgeer Plutarchus (46-120) meende dat de maan veel gelijkenissen met de aarde vertoonde en veronderstelde al maanmannetjes, maar over ruimtereizen filosofeerden de Grieken niet. [2]
Middeleeuwse wetenschappers bekritiseerden het universum van Aristoteles en konden zich wel buitenaards leven voorstellen. Theologisch lag de discussie moeilijk. Het universum van Aristoteles veronderstelde beperkingen aan Gods almacht, maar als er meer bewoonde werelden waren, zou dat betekenen dat Christus ook daar de zondaren hun misstappen moest vergeven. De Italiaanse filosoof Giordano Bruno (1568-1600) borduurde voort op het copernicaanse zonnestelsel en veronderstelde dat God een heelal had gecreëerd vol zonnestelsels en bewoonde planeten. De rooms-katholieke kerk zette Bruno als ketter op de brandstapel, waarschijnlijk mede vanwege zijn ideeën over buitenaards leven.
De uitvinding van de telescoop (1608) betekende een revolutie in de astronomie. Toen Galilei (1564-1642) in 1609 met een zelfgebouwde, verbeterde telescoop de maan bestudeerde, zag hij grote cirkelvormige kraters. Hij veronderstelde dat de maan bewoond zou kunnen zijn. Ook zijn tijdgenoot de Duitser Johannes Kepler (1571-1630) stond niet negatief tegenover dit idee en schreef in het boek Somnium over de student Tycho Brahe, die door demonen meegevoerd werd naar de maan. In 1877 ontdekte de Italiaanse sterrenkundige Giovanni Schiaparelli (1835-1910) lijnen op de planeet Mars, die hij canali noemde. De schatrijke Amerikaanse amateurastronoom Percival Lowell (1855-1916) besteedde een groot deel van zijn leven aan de bestudering van deze kanalen en schreef drie boeken over een hoogontwikkelde Marsbeschaving de kanalen zou hebben gegraven. De Marskanalen bleken uiteindelijk op gezichtsbedrog te berusten. De laatste jaren van zijn leven besteedde Lowell aan de zoektocht naar Planet X.
Het idee dat buitenaardse verschijnselen invloed hadden op het leven op aarde, bleef bestaan, al waren er geen echte aanwijzingen. Isaac Newton meende net als veel van zijn beroemde tijdgenoten dat organismen zomaar uit het ‘niets’ konden voortkomen en was ervan overtuigd dat planten spontaan tot leven kwamen als de aarde door een kometenstaart vloog. In 1743 kwam de Fransman Benoît de Maillet met de hypothese dat het leven op aarde was ontsproten uit kiemen die uit de ruimte in de oceanen waren gevallen: panspermie. Deze hypothese werd nieuw leven ingeblazen toen de Zweed Jacob Berzelius in 1834 monsters opgestuurd kreeg van een zogenaamde chondrietmeteoriet, die in 1806 neerstortte bij het Zuid-Franse stadje Alais (nu Alès).
Berzelius (1779-1848) was een wereldbefaamd chemicus die onder andere voor het eerst het proces van katalyse omschreef en het atoomgewicht van 45 van de toen 49 geaccepteerde elementen bepaalde. Toen Berzelius de samples analyseerde, vond hij geheel onverwacht organische koolstofverbindingen. Zijn bevindingen werden door collega-chemici in vergelijkbare meteorieten bevestigd. Terwijl Berzelius zelf vermoedde dat de komeet besmet was geraakt, speculeerden sommige wetenschappers dat meteorieten misschien levenskiemen zouden bevatten. Het idee kreeg ineens weer aandacht toen Charles Darwin in 1859 zijn eerste editie van The Origin of Species publiceerde en Louis Pasteur een jaar later aantoonde dat er nooit iets levends voorkomt uit dode materie. Darwins evolutieleer deed geen uitspraak over het ontstaan van leven, maar hoe waren de eerste primitieve levensvormen dan op aarde gekomen? Kometen en meteorieten brachten uitkomst.
Beroemde 19de-eeuwse wetenschappers als Lord Kelvin, de Duitse fysioloog en natuurkundige Hermann von Helmholtz en de Zweedse chemicus Svante Arrhenius toonden zich aanhangers van de panspermie-hypothese. Een variatie daarop, de gerichte panspermie, werd in 1973 door de Engelse biochemici Francis Crick en Leslie Orgel gelanceerd. [4] Crick was een van de ontdekkers van de alfa-helix structuur van DNA (1953) en kon zich niet voorstellen dat een dergelijk ingewikkeld molecuul een natuurlijke oorsprong had. Volgens gerichte panspermie is het leven op onze planeet niet alleen van buitenaardse oorsprong, maar ook doelbewust op onze planeet gebracht door een hogere beschaving.
Panspermie geeft een verklaring voor een gemeenschappelijke bron van leven in het heelal, maar tot nu toe zijn er geen bewijzen voor gevonden. En zelfs als men sporen van eencelligen in meteorieten zou vinden, is het hoogst twijfelachtig of evolutie op ver gelegen werelden in humanoïde wezens zal resulteren.
Speurtocht
Aanhangers van panspermie maken een vreemde gedachtesprong. Als de aarde geen leven kan voortbrengen, waarom zouden er dan wel levenskiemen in meteorieten kunnen ontstaan? Waarom zouden andere planeten wel levensvormen kunnen voortbrengen?
Louis Pasteurs kleinschalige experimenten vormden natuurlijk geen natuurwet. Veel astronomen en biologen gaan er vanuit dat het heelal vol met leven zit. Hun uitgangspunt is gebaseerd op drie veronderstellingen. Er zijn honderden miljarden sterrenstelsels en elk sterrenstelsel bestaat uit honderden miljarden sterren. Van veel sterren is inmiddels aangetoond dat er planeten omheen cirkelen, dus het aantal planeten moet in de triljarden lopen. Op veel van die planeten zal water zijn en voor deze wetenschappers staat leven gelijk aan de aanwezigheid van water plus (organische) polymeren, zoals nucleosiden en eiwitten. De derde aanname is minder wetenschappelijk. Velen kunnen niet accepteren dat onze planeet als enige object in het universum leven zou herbergen.
De speurtocht naar het ontstaan van leven heeft wel wat weg van een detectiveverhaal: overal zijn aanwijzingen en wetenschappers zoeken naar bewijzen om een reconstructie te maken. Het ontstaan van leven op aarde heeft waarschijnlijk in vier stadia plaatsgevonden. Het eerste stadium, de prebiotische fase, wordt ook wel eens de oersoep genoemd. De promovendus Stanley Miller stelde zich een jonge aarde voor met zeeën, en een atmosfeer van methaan, ammoniak en waterstof, waarin bliksem en donder de boventoon voerden. Miller besloot die omstandigheden na te bootsen. Hij stopte de chemische ingrediënten in een kolf, liet het ‘bliksemen’ met elektrische ontladingen en toverde zo organische bouwstenen in een olieachtig laagje uit zijn glazen bol.
Uit recenter onderzoek blijkt dat de aardse atmosfeer lang niet zo giftig was, maar het valt niet uit te sluiten dat er microklimaten waren, bijvoorbeeld in de buurt van vulkanen, die aan Millers oersoepexperimenten voldeden. Daarnaast zijn er twee andere bronnen. Meteorieten kunnen complexe biologische moleculen herbergen en organische bouwstenen ontstaan diep in de oceanen op de scheidingslijn van koud zeewater en door lava verontreinigd, heet water. Het mooie van de theorieën is dat ze volledig complementair zijn, zodat de kans dat er complexe moleculen ontstonden zeer groot geacht wordt. [1,2,3,6,9]
Hoe complexe moleculen uiteindelijk zelfreproducerend pre-RNA vormden, is onduidelijk. Het vormen van een polymeer kost energie en een reproducerend polymeer moet minstens 20 monomeren bevatten. Aangezien het gelukt is om polymerisatie en replicatie in laboratoria onder nagebootste condities plaats te laten vinden, moeten we er vanuit gaan dat deze gebeurtenis ergens in de miljoenen jaren die stadium twee tot zijn beschikking had, plaatsgevonden heeft. De meeste biologen zijn het erover eens dat leven met RNA begon en dat dit RNA een voorloper had. Wat die voorloper was en hoe de processen verliepen, is onzeker. Er wordt zelfs gedacht aan groepen chemicaliën die als katalysator voor elkaar fungeerden. Wel wordt steeds meer duidelijk hoe divers de rol van RNA is. RNA kan functioneren als receptor en katalysator, functies die een tiental jaren terug nog exclusief aan eiwitten werden toebedeeld. Ook aan het vierde stadium, het proces dat er uiteindelijk toe leidde dat DNA de rol van RNA overnam, wordt volop onderzoek gedaan. De voordelen van DNA spreken voor zich: DNA is veel stabieler dan RNA en de dubbelstrengsstructuur biedt mogelijkheden om beschadigingen perfect te herstellen.
Ten slotte wordt onderzoek gedaan naar de wijze waarop celmembranen en genetisch materiaal gingen samenwerken en hoe celorganellen zijn ontstaan. Voor alle stappen die uiteindelijk in leven resulteerden, geldt dat deelprocessen in laboratoria onder de juiste condities zijn na te spelen. Niemand weet of het heelal inderdaad wemelt van micro-organismen, intelligente wezens of hogere beschavingen, maar zeker is dat er is geen steekhoudende argumenten zijn om de oorsprong van leven per se buiten onze planeet te zoeken.
Puzzelen
Een bekend argument is dat wij simpele aardbewoners niet in staat zijn om de hoogontwikkelde technologie van buitenaardse reizigers te begrijpen. Zulke wezens mogen in staat worden geacht ons organisme tot op de laatste molecuul te analyseren. Men mag ook aannemen dat ze in staat zijn om veranderingen aan te brengen met onze eigen genetische codetaal. Uiteraard is het moeilijk zulke argumenten te weerleggen, want ruimtewezens kunnen dit te allen tijde in alle organismen gedaan hebben.
De bewijzen die ufologen voor de hypothese aandragen, kunnen wel onderzocht worden. Twee argumenten die veel gebruikt worden zijn ‘we snappen de DNA-sequentie niet’ en ‘menselijk DNA lijkt zich niet ontwikkeld te hebben zoals de regels van Darwin voorspellen’. Men verwijst dan naar de resultaten van het Human Genome Project dat in oktober 1990 werd gestart met als doel het menselijk genoom te ontrafelen. [7] Het project publiceerde in 2004 een drietal opmerkelijke resultaten. Mensen hebben ongeveer 23.000 genen, net zoveel als muizen en ringwormen. Ze hebben wel meer genen dan gistcellen, maar veel minder dan een watervlo. Het menselijk genoom bezit meer dubbele DNA-segmenten dan dat van andere zoogdieren. Slechts 7% van het DNA codeert voor eiwitten, de rest zou rommel zijn: junk DNA. Met name deze laatste twee resultaten geven reden tot speculatie.
Het menselijk genoom bevat meerdere stukken DNA met nagenoeg identieke code. De code kan meerdere malen op een chromosoom voorkomen, maar ook op meerdere chromosomen. Zulke herhalende DNA-segmenten maken het genoom instabieler. Ze veroorzaken veel voorkomende erfelijke aandoeningen, zoals reumatische artritis, psoriasis en bepaalde gedragsstoornissen, maar ook veel ernstigere ziekten. Het individu is echter levensvatbaar en kan zich gewoon voortplanten. Bij de meeste genetische afwijkingen zal het organisme aan functionaliteit moeten inleveren, maar het zijn tevens precies de condities die versnelde evolutie mogelijk maken. Ook het genoom van andere primaten bevat veel herhalende segmenten. Dat nu juist apen veel meer van deze DNA-segmenten hebben dan bijvoorbeeld honden en katten, verklaart de relatief snelle evolutie van de aap en de mens. Maar het zou natuurlijk ook op buitenaardse interventies in de mensaapevolutie kunnen wijzen. Door ons DNA te vergelijken met dat van andere primaten kan men verschillende periodes in onze evolutie aanwijzen waarin dit soort genetische veranderingen hebben plaatsgevonden: 80, 40, 12, 7 en 3 miljoen jaar geleden. [7] Overigens is een hoge frequentie van dubbele DNA-segmenten absoluut niet uniek voor primaten; het komt voor in alle levende organismen, ook in andere zoogdieren en zelfs in sommige virussen. [5]
In een lang artikel op de ufosite The Canadian door editor John Stokes stelt professor Sam Chang van het Human Genome Project dat het junk-DNA gecodeerd zou zijn door ‘buitenaardse programmeurs’. [10] Goede programmeurs waren het kennelijk niet, want volgens Chang is junk-DNA het gevolg van trial-and-error. Als een functie niet beviel, werd deze ‘uitgecommentarieerd’ en aangevuld met nieuwe code. Er wordt vaak naar het stuk van Stokes verwezen, maar er klopt weinig van. Professor Chang bestaat niet echt en junk-DNA blijkt absoluut niet nutteloos te zijn. Onderzochte pseudogenen regelen het aflezen van coderend DNA, genereren genetische diversiteit, en zorgen voor stabiliteit van het genoom en evolutionair behoud van de DNA-sequenties. Het bestaan van junk-DNA is ook niet in strijd met evolutie; functies worden toegevoegd en verdwijnen soms, maar ze worden zeker niet vervangen.
Nieuwe knappe DNA-technieken maken ook korte metten met von Dänikens aannames over kruisbestuivende ruimtegoden. Als ruimtewezens de Homo sapiens 40.000 jaar geleden tot het uitverkoren ras hadden gekozen, dan moeten er toch essentiële genetische verschillen zijn met holbewoners als de Neanderthalermens en de Homo denisova. Niets is minder waar. Neanderthaler-DNA is vrijwel gelijk aan dat van moderne mensen. Ongeveer 4% van typische Neanderthaler-genen blijkt wel bij westerlingen en Aziaten aanwezig te zijn, maar niet bij Afrikaanse mensen. Specifieke DNA-kenmerken van de Homo denisova komen uitsluitend voor bij Papoea’s en Australische Aboriginals. Tja, wanneer en waar de buitenaardse genetici dan moeten hebben ingegrepen, is een ondoorgrondelijke puzzel.
Geschapen
Wereldwijd zijn er iedere dag vele ufowaarnemingen en met regelmaat verschijnen meldingen van mensen die buitenaardse wezens hebben waargenomen of er zelfs door zijn ontvoerd. Aangezien er volgens officiële organisaties nooit een dode of levende alien is gevonden, moeten we op onbevestigde observaties vertrouwen om ons een beeld van de wezens te vormen. Het is moeilijk om je een buitenaardse beschaving voor te stellen die bereid is gigantische investeringen te doen om de aarde te bezoeken, zonder officieel contact te willen leggen en zonder winstoogmerk. Nog vreemder is het dat deze wezens, al hun superieure kennis ten spijt, vaak in betrekkelijk simpele ruimtevoertuigen reizen, regelmatig betrapt worden en dan ook nog eens sterk op ons lijken.
Zonder bewijsmateriaal voorhanden, maar open voor iedere claim, kunnen we alleen maar meedenken over het bestaan van buitenaardse bezoekers en daar waar mogelijk is de waarnemingen met logica en wetenschappelijke kennis ondersteunen. Helaas! Tenzij het leven op aarde het resultaat is van intelligent design, is de kans dat zoveel waargenomen ruimtewezens op mensen lijken, nihil. Maar ook intelligent design biedt geen goede verklaring voor de toevalligheden die het leven op aarde gemaakt hebben zoals wij het nu kennen. Als we terugkijken naar hoe het leven zich heeft ontwikkeld, dan had het proces volgens alle bekende chemische regels en biologische wetten ook heel anders kunnen verlopen. Een ander oersoeprecept had wellicht een prima functionerend zelfreplicerend molecuul opgeleverd, met een andere structuur en samenstelling, maar met dezelfde genetische functies als DNA. Als de Proterozoïsche ijstijden hadden aangehouden, had leven zich alleen diep in de oceanen kunnen afspelen. Als door een toevallige botsing met een meteoriet de dinosauriërs niet waren uitgestorven, hadden zoogdieren zich nooit ontwikkeld tot de dominerende klasse.
Het ligt voor de hand dat noch de mens noch enig ander organisme is gecreëerd of beïnvloed door het toedoen van een hoogontwikkelde buitenaardse beschaving. Misschien is het omgekeerde wel het geval. Misschien heeft de fantasie van een enkeling, versterkt door het geloof van vele aanhangers in het bovennatuurlijke, humanoïde ruimtewezens geschapen.
Bronnen
1. Bada, J.L. (2004). How life began on Earth a status report. Earth and Planetary Science Letters, 226, 1-15.
2. Basalla, G. (2006). Civilized life in the universe. Oxford: Oxford University Press.
3. Benner, S.A. et al. (2004). Is there a common chemical model for life in the universe? Current Opinion in Chemical Biology, 8, 672-689.
4. Crick, F.H.C. en L.E. Orgel (1973). Directed panspermia. Icarus, 19, 341-346.
5. Gentles, A.J. et al. (2007) Evolutionary dynamics of transposable elements in the short-tailed opossum Monodelphis domestica. Genome Research, 17, 992-1004.
6. Schwartz, A.W. (1995). The RNA world and its origins. Planetary and Space Science, 43, 161-165.
7. Stankiewicz, P. et al. (2004). Serial segmental duplications during primate evolution result in complex human genome architecture. Genome Research, 14, 2209-2220.
8. Story, R. (1980). The Space Gods revealed. London: Barnes and Noble books, second edition.
9. Yarus, M. (2011). Getting past the RNA world: the initial Darwinian ancestor. Cold Spring Harbor Perspectives in Biology, 3, 1-8.
10. www.agoracosmopolitan.com/home/Frontpage/2007/01/08/01288.html