De handlanger van Palladino
Een nieuwe bedrogshypothese
door Rob Nanninga
Volgens de parapsycholoog John Beloff zou iedere ‘would-be’ skepticus eerst eens het zogenoemde Feilding Report moeten doorlezen. Daarin worden talloze indrukwekkende psychokinetische verschijnselen beschreven die zich voordeden tijdens een serie goed gecontroleerde seances met het medium Eusapia Palladino. De onderzoekers hadden de omstandigheden echter niet geheel in eigen hand, zodat ook veel parapsychologen niet overtuigd raakten. Tot nog toe was er evenwel niemand die een aannemelijke verklaring kon leveren voor de gerapporteerde verschijnselen. Die eer komt toe aan de parapsycholoog Richard Wiseman van de Universiteit van Edinburgh.
De Napolitaanse Eusapia Palladino (1854-1918) is onbetwist het meest onderzochte medium uit de geschiedenis van het spiritisme. Ruim twintig jaar lang liet zij talloze wetenschappers versteld staan door in verduisterde seancekamers allerlei spectaculaire verschijnselen te produceren. Tafels rezen omhoog, muziekinstrumenten maakten geluid en geestenhanden raakten de aanwezigen aan.
De onderzoekers die naast Palladino aan de seancetafel zaten, moesten ervoor zorgen zij niet ongemerkt haar ledematen gebruikte. Velen constateerden dat zij soms op slinkse wijze een hand of voet had vrijgemaakt. Zo hadden de onderzoekers soms de indruk dat ze Palladino’s beide armen vasthielden, terwijl ze in werkelijkheid elk dezelfde arm beet hadden. In 1910 werd Palladino op heterdaad betrapt tijdens een bezoek aan Amerika. Een goochelaar die zich in de seancekamer had verborgen, greep plotseling haar voet toen ze daarmee de snaren van een gitaar probeerde aan te slaan. De professor die naast haar zat, meende de voet nog steeds onder de tafel te voelen, maar dat bleek slechts een lege schoen te zijn (Krebs, 1910).
De Engelse vereniging voor parapsychologisch onderzoek (SPR) wilde aanvankelijk niets meer met Palladino te maken hebben omdat ze herhaaldelijk bedrog probeerde te plegen tijdens de seances die in 1895 in Cambridge plaatsvonden. Geleidelijk raakten verscheidene leden van de SPR er echter van overtuigd dat Palladino ook zonder bedrog tot wonderbaarlijke dingen in staat was. Het sterkste bewijsmateriaal daarvoor is te vinden in het Feilding Report (1909). Ook enkele hedendaagse parapsychologen, waaronder Beloff (1985) en Braude (1986), hechten daar nog steeds veel waarde aan.
Grijpgrage handen
Everard Feilding voerde zijn onderzoek eind 1908 in Napels uit samen met zijn SPR-collega’s Hereward Carrington en W.W. Baggally. Carrington was goed op de hoogte met de trucs die spiritistische mediums gebruikten en had daarover een jaar eerder een boek gepubliceerd. Ook Baggally had veel ervaring op dit terrein en hij beoefende zelf de goochelkunst. Evenals Feilding twijfelde hij sterk aan het bestaan van psychokinetische verschijnselen.
De heren huurden drie naast elkaar gelegen kamers op de vijfde verdieping van Hotel Victoria. Het middelste vertrek, waar Feilding sliep, werd ‘s avonds gebruikt voor de seances. Op aanwijzingen van Palladino hadden de onderzoekers een hoek van de kamer afgeschermd met een dun gordijn. In dit zogenaamde kabinet werd een tafel geplaatst met daarop een aantal muziekinstrumenten. Palladino nam voor het gordijn plaats tussen twee onderzoekers die haar armen en benen controleerden. In het midden van de kamer zat Albert Meeson, de stenograaf. Hij noteerde alle observaties die de onderzoekers hem dicteerden. Op basis daarvan schreven zij de volgende dag een gedetailleerd verslag.
In totaal werden er in het 260 pagina’s dikke rapport elf seances beschreven, waarbij zich meer dan vierhonderd vreemde verschijnselen voordeden. De meest spectaculaire waren de handen die de aanwezigen door het gordijn heen vastgrepen en die levensecht aanvoelden. Een paar keer zag men in het zwakke licht boven het hoofd van Palladino een hand tussen de gordijnen vandaan komen. De onderzoekers waren ervan overtuigd dat de handen niet van het medium waren, omdat ze die op dat moment zeer zorgvuldig vasthielden zonder dat er sprake kon zijn van misleiding.
De verschijnselen zouden eenvoudig kunnen worden verklaard door aan te nemen dat Palladino gebruikmaakte van een handlanger die zich in het kabinet had verborgen. Feilding bekende dat de bewegingen van het gordijn soms sterk de indruk wekten dat er iemand achter stond. Toch meende hij deze verklaring te kunnen uitsluiten omdat een handlanger zich onmogelijk toegang had kunnen verschaffen tot de seancekamer. Alle deuren waren zorgvuldig afgesloten en men had geen verborgen luiken in de zoldering en muren kunnen ontdekken. De kamer en het kabinet werden bovendien steeds van te voren en na afloop geïnspecteerd.
Skeptische geluiden
De meest uitgebreide kritiek op het Feilding-rapport werd geschreven door Frank Podmore (1910), die verscheidene jaren secretaris was van de SPR. Hij was ooit een aanhanger van het spiritisme geweest, maar geloofde inmiddels alleen nog in telepathie. Podmore meende dat Baggally het medium niet goed onder controle had gehouden en hij vond dat het rapport op cruciale momenten onvoldoende informatie bood.
Latere skeptici waaronder Houdini en Kurtz (1985) wezen soms Carrington aan als een mogelijke handlanger van Palladino. Zij vonden het verdacht dat hij zich na afloop van de Napolitaanse seances als haar impresario opwierp. Ze konden echter niet verklaren wat er tijdens de laatste seance was gebeurd, aangezien Carrington die avond afwezig was.
De skepticus C.E.M. Hansel (1989), die bekend staat als een specialist in het bedenken van bedrogshypothesen, gaf slechts wat algemene kritiek op de onderzoekscondities: er was weinig licht en het was vaak al erg laat, de onderzoekers waren te beleefd om het medium stevig aan te pakken en ze suggereerden elkaar dingen die ze meenden te zien, terwijl Palladino hun aandacht voortdurend afleidde door zich zeer onrustig te gedragen. Deze condities konden volgens Hansel gemakkelijk illusies creëren.
Enkele andere skeptici besteedden helemaal geen aandacht aan Feildings rapport of beweerden dat de onderzoekers niet onder de indruk waren geraakt (Hulspas, 1990). Zelf merkte ik alleen op dat men een einde aan alle twijfels had kunnen maken door even achter het gordijn te kijken (Nanninga, 1988). Het was nogal verdacht dat de onderzoekers niet zonder toestemming van hun plaats mochten opstaan. Palladino beweerde dat men haar gezondheid in gevaar zou brengen door de geheimzinnige kracht in het kabinet te verstoren. De onderzoekers hielden zich streng aan haar voorschriften en hadden bovendien geen reden om te veronderstellen dat er een insluiper aanwezig was. Ook skeptici hebben deze mogelijkheid nooit expliciet genoemd, omdat hij zo onwaarschijnlijk leek.
Schuivende panelen
Richard Wiseman (1992) deed zijn naam eer aan door als eerste een plausibel bedrogsscenario te publiceren. Hij merkte op dat het gordijn van Palladino’s kabinet gedeeltelijk voor een dubbele tussendeur hing die naar Baggally’s kamer leidde. Dit was niet zichtbaar op de plattegrond die in het rapport stond afgedrukt, maar wel op de oorspronkelijke tekening die de SPR in haar archieven had bewaard en ook op de foto’s die men na afloop had gemaakt. Op deze foto’s was bovendien te zien dat er in de deuren grote panelen zaten.
Tijdens een lezing die Wiseman in 1991 voor de SPR hield, suggereerde een zekere Martin Breeze dat een van de panelen misschien uitneembaar was. Wiseman ontdekte dat deze truc al in een boek uit 1851 stond vermeld en hij bezocht een timmervaardige goochelaar die een oude deur binnen een uur van een vals paneel voorzag. Het is mogelijk dat Palladino de methode leerde kennen via haar eerste man, een verdienstelijk amateurgoochelaar die in een theater werkte. In dat geval hoefde ze slechts een Napolitaanse timmerman te huren om het klusje voor haar te klaren.
Palladino had voldoende geld om een vakman te betalen, want de seances leverden haar £8 per avond op. Omgerekend naar het huidige prijspeil ontving ze in totaal meer dan twintigduizend gulden. Daar zou eventueel ook nog wel wat geld afkunnen voor een kamermeisje dat haar de sleutel van Baggally’s kamer kon verschaffen. Maar misschien was dat niet eens nodig, want in het rapport wordt niet duidelijk vermeld dat zijn buitendeur werd afgesloten.
We zouden dus kunnen veronderstellen dat een handlanger vanuit Baggally’s kamer een paneel uit de tussendeur verwijderde en vervolgens in het kabinet kroop. Palladino hoefde het gordijn slechts iets naar voren te halen om het onderste paneel in de rechterdeur geheel aan het zicht te onttrekken. De handlanger was misschien haar tweede echtgenoot, die haar altijd trouw naar het hotel kwam brengen.
Variabele methoden
Mary Rose Barrington (1992) publiceerde in het tijdschrift van de SPR een kritisch commentaar op Wisemans bedrogshypothese. Zij betwijfelde of het gordijn volledig kon verhullen dat er iemand door een openstaand paneel naar binnen kroop. De foto’s kunnen daarover helaas geen definitief uitsluitsel geven omdat het reconstructies waren, terwijl er tijdens de seances geen opnamen werden gemaakt. Indien we het gordijn iets meer speelruimte geven dan Barrington voor mogelijk houdt, dan kunnen we verklaren hoe er een hand uit het kabinet kon komen. Je moet wel erg zeker van je zaak zijn om deze mogelijkheid te durven uitsluiten. Barrington was echter van mening dat we niet a priori kunnen vaststellen hoe onwaarschijnlijk het is dat bepaalde paranormale fenomenen werkelijk voorkomen, terwijl we daarentegen allemaal weten dat sommige normale verklaringen aan het belachelijke grenzen. Daarom was de keus voor haar niet moeilijk.
Barrington wees ook op enkele eerdere seances waarbij Palladino beslist geen handlanger had kunnen gebruiken. Als voorbeeld noemde zij onder meer de seances die in 1894 plaatsvonden in het buitenhuis van professor Charles Richet, gelegen op een eenzaam eilandje in de Middellandse Zee. Als Palladino het bij deze gelegenheid zonder helper kon stellen, dan hoeven we volgens Barrington niet aan te nemen dat zij er in Napels een nodig had. Bovendien werden er in het Feilding Report ook enkele fenomenen beschreven (waaronder een aantal levitaties van de seancetafel) die naar haar oordeel onmogelijk veroorzaakt konden zijn door een man achter het gordijn.
Wiseman (1993) acht deze redenering kenmerkend voor mensen die zich door goochelaars om de tuin laten leiden. Zij trekken vaak de conclusie dat geen enkele truc alle waarnemingen kan verklaren zonder er rekening mee te houden dat een goede goochelaar diverse methoden tot zijn beschikking heeft om succes te boeken. De ene keer is methode A uitgesloten en de andere keer methode B of C. Dat betekent echter niet dat geen van deze methoden wordt toegepast.
Een goochelaar kan zijn publiek bijvoorbeeld een stevige stalen lepel laten onderzoeken die vervolgens onder vrij chaotische omstandigheden kromtrekt. Een aantal toeschouwers zal dan vermoedelijk veronderstellen dat de goochelaar de lepel heeft verbogen op een moment dat hun aandacht even was afgeleid. Deze verklaring wordt echter al snel weer verworpen wanneer hij een identieke lepel oppakt die duidelijk zichtbaar vrijwel vanzelf in tweeën breekt. Omdat de eerste lepel uitgebreid is onderzocht, neemt men automatisch aan dat ook de tweede lepel in orde is. Dat hoeft echter niet het geval te zijn.
Als er in Napels inderdaad een helper in het kabinet zat, dan hoeft dat niet te betekenen dat Palladino slechts werkeloos toezag. De onderzoekers erkenden dat zij in diverse gevallen bedrog had kunnen plegen, omdat de controle niet voortdurend optimaal was. Ze waren er echter van overtuigd dat er zich ook verschijnselen hadden voorgedaan die onmogelijk op deze wijze konden worden verklaard. Juist in die gevallen lijkt Wisemans hypothese een niet onaannemelijke verklaring te bieden.
Literatuur
Barrington, Mary Rose (1992). Palladino and the invisible man who never was. Journal of the SPR, 58, p.324-340.
Beloff, John (1985). What is your counter-explanation? In: P. Kurtz (ed.), A skeptic’s handbook of parapsychology (p. 359-377). Buffalo: Prometheus Books.
Braude, S.E. (1986). The limits of influence: psychokinesis and the philosophy of science. New York: Routledge & Kegan Paul.
Feilding, E. et al. (1909). Report on a series of sittings with Eusapia Palladino. Proceedings of the SPR, 23, p.309-569.
Hansel, C.E.M. (1989). The search for psychic power. Buffalo: Prometheus Books.
Hulspas, Marcel (1990). Spiritisme. Utrecht: Stichting Skepsis, Skeptische Notities 3.
Krebs, S.L. (1910). Trick-methods of Eusapia Palladino: major and minor. Journal of the SPR>, 14, p.297-317.
Kurtz, Paul (1985). Spiritualists, mediums, and psychics: some evidence of fraud. In: P. Kurtz (ed.), A skeptic’s handbook of parapsychology (p. 177-223). Buffalo: Prometheus Books.
Nanninga, Rob H. (1988). Parariteiten: een kritische blik op het paranormale. Utrecht: Het Spectrum.
Podmore, Frank (1910). The newer spiritualism. London: Fisher Unwin.
Wiseman, Richard (1992). The Feilding Report: a reconsideration. Journal of the SPR, 58, p.129-152.
Wiseman, Richard (1993). Palladino and Barrington: ten major errors. Journal of the SPR, 59, p.15-34.