Het raadsel van de graancirkels
Boekbespreking
door Rob Nanninga – Skepter 12.4 (1999)
Graancirkels kunnen met betrekkelijk eenvoudige middelen door mensen worden gemaakt. Maar volgens de Eindhovense fysicus dr. Eltjo Haselhoff, die is aangesloten bij de Nederlandse CCCS (een groep van cirkel-onderzoekers), kan dit niet de enige verklaring zijn. In zijn boek legt hij uit waarom met name de experimenten van de biofysicus William Levengood hem ervan hebben overtuigd dat het raadsel nog lang niet is opgelost.
AL TWINTIG jaar verschijnen er iedere zomer cirkels in het Engelse graan. Aanvankelijk dacht men dat een soort lokale wervelwinden het gewas platlegden. Deze verklaring werd onhoudbaar toen er vanaf 1990 steeds complexere en kunstzinniger figuren ontstonden. Ook het aantal nam sterk toe. In 1992 werden er officieel 240 graancirkelformaties geregistreerd, elk bestaande uit meerdere geometrische figuren. Daarna liep het aantal wat terug tot een gemiddelde van ongeveer 150, maar ze werden wel ieder jaar groter en mooier. In andere landen werd eveneens een toenemend aantal graanfiguren gesignaleerd, waarbij Nederland de kroon spande met 97 meldingen in 1996 (ruim tien keer zoveel als het jaar daarvoor). Wat betreft vakmanschap en originaliteit loopt de Nederlandse graankunst echter een aantal jaren achter bij de ontwikkelingen in Engeland.
De omvang en de duur van het verschijnsel maken het volgens Haselhoff onwaarschijnlijk dat we louter met een grap te maken hebben. Waarom zouden grapjassen jarenlang zoveel moeite doen zonder dat ze in de publiciteit treden en de eer van hun werk opeisen? Een goeie grap hoeft toch niet elk jaar herhaald te worden? Het gebrek aan openlijke daders maakt het volgens de auteur aannemelijk dat de meeste cirkels niet door mensen zijn gemaakt. Hij doet alsof er slechts twee mogelijkheden zijn: de cirkels zijn het werk van practical jokers, of ze worden veroorzaakt door een buiten- of bovenaardse entiteit. Als de eerste verklaring afvalt, blijft de tweede over. In werkelijkheid zijn er meer verklaringen omdat de makers verschillende motieven kunnen hebben. We mogen alleen concluderen dat de meesten er blijkbaar geen behoefte aan hebben in de krant te komen en hun werkwijze te onthullen. Dat impliceert niet dat zij ET’s zijn.
Haselhoff meent dat er te veel vragen overblijven wanneer we de cirkels als louter mensenwerk bestempelen. Een buitenaardse verklaring is naar zijn oordeel veel simpeler, want ‘niemand kan het bestaan ontkennen van iets dat buiten zijn bevattings- of waarnemingsvermogen ligt’ en er is ‘niets dat ermee in strijd kan zijn’. We hoeven ons niet af te vragen wat de aliens met hun graankunst beogen en waarom hun beste artiesten alleen in Zuid-Engeland werken, want hun motieven zijn nu eenmaal ondoorgrondelijk. We hoeven ons ook niets aan te trekken van kritische wetenschappers, want die herhalen slechts wat ze jaren geleden van hun hoogleraar hebben gehoord. Volgens Haselhoff is het ‘puur een gevoelsmatige kwestie’ dat wetenschappers zoveel vertrouwen hebben in gevestigde theorieën en methoden. Tegen hun ongeloof in buitengewone fenomenen is geen kruid gewassen.
Zelfs wanneer tienduizenden mensen tegelijkertijd dezelfde UFO zien, willen conventionele wetenschappers dat nog niet geloven. De auteur baseert zich hierbij op een (uiterst onbetrouwbare) videodocumentaire waarin een helder object wordt getoond dat in 1991 ten tijde van de zonsverduistering boven Mexico City zweefde (zie Skepter, december 1996). Hij neemt vermoedelijk aan dat de astronomen die destijds de eclips observeerden, zo arrogant en bevooroordeeld waren dat zij de waarnemingen van ‘zeventigduizend getuigen’ volstrekt negeerden. De astronomen zagen slechts de planeet Venus en beseften niet dat ze naar een UFO keken die er precies voor stond.
100 cirkels in een half uur
De mooiste graancirkelformatie van Nederland verscheen in juli 1997 bij Nieuwerkerk op Schouwen-Duiveland en trok veel bekijks. Later bleek het een project te zijn dat in het geheim door zes personen was uitgevoerd (zie het artikel van Remko Delfgaauw in deze Skepter). Je zou verwachten dat Haselhoff hierdoor wat twijfels heeft gekregen, maar het omgekeerde is het geval. De makers vertelden hem dat ze wel zes uur bezig waren geweest om het graan plat te krijgen. Daaruit concludeert de auteur dat de zogenoemde Juliaformatie bij Stonehenge, die zeven keer zoveel cirkels telde, bijna onmogelijk in één nacht tot stand kan zijn gekomen.
Daar komt bij dat de Juliaformatie naar men zegt op klaarlichte dag en binnen een halfuur is ontstaan. Dit zou onder meer blijken uit de getuigenis van een piloot die de formatie op zondag 7 juli 1996 omstreeks zes uur ’s avonds signaleerde. Een half uur eerder was hij ook al over Stonehenge gevlogen, maar toen was hem nog niets bijzonders opgevallen. Andere passanten hadden de cirkel evenmin opgemerkt. ‘Mensenwerk is nagenoeg uitgesloten, tenzij alle ooggetuigen willens en wetens hebben gelogen’, aldus de auteur. Dat lijkt me wat overdreven, want het gebeurt vaker dat graancirkels enige tijd over het hoofd worden gezien of niet meteen aan de media worden doorgegeven.
De kunstenaar Rod Dickinson vertelde in een interview dat hij de makers van de Juliaformatie persoonlijk kent. Volgens hem hadden ze er met drie man slechts twee uur en drie kwartier aan gewerkt. Hoewel me dat wel erg kort lijkt, is het zeker waar dat ervaren cirkelmakers veel sneller werken dan de Zeeuwen deden. Dickinson maakt zelf vanaf 1991 regelmatig graankunst (zie www.circlemakers.org). In 1998 demonstreerde hij zijn kunnen voor de Amerikaanse tv-zender NBC. Samen met twee compagnons maakte hij in vier uur tijd een complexe graanfiguur die uit ruim honderd cirkels bestond, en in hetzelfde jaar deed hij het nog een keer over voor de BBC. De luchtfoto’s zien er indrukwekkend uit, al wordt er beweerd dat het werk van Dickinson bij nadere beschouwing door de mand valt. ‘To the trained eye, the evidence of man’s involvement was all over the field’, aldus de bekende graancirkelexpert Andrew Collins.
Duivenveren en lichtbollen
Graancirkelonderzoekers beweren vaak dat authentieke cirkels worden gekenmerkt door halmen die niet zijn geknakt maar slechts gebogen. Haselhoff geeft echter toe dat dit geen betrouwbaar echtheidscriterium is. Wanneer het graan nog onvolgroeid is, zijn de stengels doorgaans zo flexibel dat je ze gemakkelijk tegen de grond kunt duwen zonder dat ze breken.
Hij hecht meer waarde aan subtiele details. Zo bleek dat een groot pictogram bij Clay Hill in het graafschap Wiltshire werd omsloten door een smal randje graan dat precies de andere kant op was gebogen als de rest. Is het niet onwaarschijnlijk dat een grappenmaker de moeite neemt op z’n hurken de hele formatie rond te gaan om met de hand zo’n smal randje toe te voegen? Dat zou je misschien niet verwachten, maar ik vind het niet minder verbazingwekkend dat Haselhoff in het Engelse graan heeft rondgekropen om zulke feiten vast te stellen. Hij vermeldt bovendien niet dat het pictogram bij Clay Hill aanvankelijk uit een simpele cirkel bestond. De rest kwam er pas een nacht later bij.
In een pictogram bij Heerlen vond de onderzoeker een spoor van duivenveren, alsof de duif ternauwernood had kunnen ontkomen. Een andere ‘aanwijzing voor echtheid’ waren de schuin afgebrande stengels die hij in graancirkels bij Zierikzee en Nieuwerkerk aantrof. Het staat weliswaar vast dat de cirkels bij Nieuwerkerk door mensen werden gemaakt, maar dat sluit volgens Haselhoff niet uit dat de brandsporen ontstonden toen ‘de echte cirkelmakers’ de nepformatie kwamen inspecteren.
De aliens manifesteren zich naar het schijnt als een soort lichtgevende ballen of bolletjes. De auteur hecht daarbij opmerkelijk veel waarde aan de verhalen van Robbert van den Broeke uit het Noord-Brabantse plaatsje Hoeven. In 1997 fietste deze jongeman overdag door een veld toen er honderden kleine lichtballen om hem heen begonnen te cirkelen. Hij verloor het bewustzijn en werd later wakker middenin een graancirkel. Sindsdien heeft hij al verscheidene malen gezien hoe er in een veldje achter zijn ouderlijk huis cirkels ontstonden. De aliens vertonen zich graag aan hem. Ook het afgelopen seizoen was het weer twee keer raak. Op 6 juni voelde Robbert kort na middernacht een sterke aandrang het gordijn van zijn slaapkamer te openen. Hij keek naar buiten en zag in de verte een paars-roze voetbal van licht naderbij komen. Op ongeveer 50 meter afstand bleef de bal boven het veld hangen en transformeerde zich in een grote, dunne schijf. Toen het licht na enige tijd doofde, rende Robbert door de achterdeur naar buiten. Hij ontdekte een (enigszins asymmetrische) graancirkel met een doorsnede van 9 meter en waarschuwde meteen zijn ouders. Slechts zes nachten later ‘voelde’ hij de aliens opnieuw naderen. Dit maal zag hij een wit-blauwachtig licht boven het veld, en opnieuw bleek er een simpele cirkel te zijn ontstaan die nog warm aanvoelde.
Haselhoff kan zich niet voorstellen dat hij door Robbert bij de neus wordt genomen: ‘Ook na gesprekken met de ouders van de jongeman lijkt mij dit volledig uitgesloten.’ Robbert is hierdoor uitgegroeid tot een beroemdheid in internationale graancirkelkringen. Op internet staat onder meer een artikel waarin de Amerikaanse onderzoekster Nancy Talbot verslag doet van een recent telefoongesprek met de ‘Dutch boy’. De jongen schijnt telepathisch contact te hebben met een vrouwelijke entiteit die hem vertelde dat de cirkels iets te maken hebben met het milieu en de strijd tegen leugens en bedrog. Bovendien heeft hij inmiddels genezende gaven ontwikkeld waarmee hij patiënten behandelt.
Nancy Talbot is een ex-laborante die gedurende twintig jaar muziekfestivals organiseerde. In 1992 richtte zij samen met de zakenman John Burke en de bejaarde biofysicus William C. Levengood het Burke-Levengood-Talbot (BLT) Crop Circle Research Team op. Ze organiseerde tevens een wereldwijd netwerk van plaatselijke veldonderzoekers die regelmatig nieuwe graanmonsters naar het laboratorium van Levengood sturen. De biofysicus schreef meer dan honderd laboratoriumverslagen en publiceerde zijn bevindingen in 1994 en 1999 in het vakblad Physiologia Plantarum. Dank zij deze proeven hoeven we er volgens Haselhoff niet aan te twijfelen dat planten die uit graancirkels komen kenmerkende afwijkingen vertonen.
Knoopmetingen
Levengood besteedt veel aandacht aan het meten van de gewrichtachtige knobbeltjes in de graanstengels, de zogenoemde knopen. In zijn eerste artikel staan twee grafiekjes gebaseerd op kleine monsters van zes tot tien halmen die hem uit het Engelse Lockeridge werden toegestuurd. Hierin is te zien dat de middelste knoop van platliggende tarwehalmen ruim zes tot twintig procent langer is dan van vergelijkbare halmen die buiten de cirkel werden verzameld. Dit levert volgens Levengood een p-waarde op die kleiner is dan 0,05. Helaas zegt dit voorbeeld niet veel omdat de onderzoeker geen informatie verstrekt over de gemiddelde knoopafwijking van zijn samples. Hij vermeldt alleen terloops dat er in 25 van de 86 gevallen afwijkingen voorkwamen.
In zijn tweede artikel beschrijft Levengoed hoe hij een controle-experiment heeft uitgevoerd. In een veldje werden twee kleine cirkels gemaakt door op een plank te gaan staan die enkele keren werd rondgedraaid. Uit deze cirkels werden om de zoveel dagen enkele halmen verzameld. Daarbij kwam aan het licht dat de knopen van platgewalst graan in de loop van de tijd langer worden doordat het gewas zich weer opricht. Je zou zeggen dat hiermee de eerdere resultaten zijn verklaard, maar dat is volgens Levengood geenszins het geval. Hij is er zeker van dat de monsters die hem door veldonderzoekers worden toegestuurd, nooit langer dan drie dagen plat hebben gelegen, zodat je slechts een afwijking van 10 procent mag verwachten. In plaats daarvan vond hij nu afwijkingen van 30 tot 200 procent. Ook bij halmen die vlak buiten de cirkel stonden, werden soms afwijkingen gemeten — het zogenaamde spill-over effect. Bovendien stelde hij vast dat de langste knopen uit het centrum van een cirkel komen, zelfs wanneer de halmen daar nog recht overeind staan. Levengood vermeldt dat hij inmiddels 250 graancirkelformaties heeft onderzocht, maar daar hebben we weinig aan omdat hij zijn theorieën slechts met enkele voorbeelden staaft. Meer cijfers ontbreken doordat de rest van de artikelen wordt besteed aan speculaties over vreemde energieën.
Haselhoff beschrijft hoe knoopmetingen moeten worden uitgevoerd. Het is soms nogal lastig om vast te stellen waar een knoop begint of eindigt. Bovendien is de lengte niet aan alle zijden gelijk. Naar schatting bedraagt de foutenmarge ongeveer een halve millimeter, terwijl de gemeten afwijkingen gewoonlijk kleiner zijn dan één millimeter. De slimme onderzoeker kan zo’n meetfout reduceren door de gemiddelde lengte van 20 knopen te bepalen. Deze truc werkt echter alleen wanneer je niet weet welke halmen je aan het meten bent, zodat je verwachtingen de resultaten niet in een bepaalde richting kunnen sturen. Haselhoff houdt zich daar niet aan. Dubbelblinde tests zijn naar zijn oordeel tijdverspilling omdat goede onderzoekers niet worden beïnvloed door voorkennis. In werkelijkheid weten goede onderzoekers volgens mij dat geblindeerde proeven een noodzaak zijn.
De auteur schijnt overigens maar weinig knopen te hebben gemeten. Het is naar zijn ervaring ‘dermate geestdodend werk dat, bij mij althans, na een kwartier de aandacht al snel dreigt te verslappen’. In zijn boek staan vrijwel geen eigen onderzoeksresultaten. Alleen de cirkels in Nieuwerkerk leveren een boeiend grafiekje op. Hoewel de halmen in dit geval al na twee dagen werden geplukt, bedroeg de gemeten knoopverlenging nabij het centrum ruim veertig procent veel meer dan in de kunstmatige cirkels van Levengood. Waarschijnlijk zijn er diverse factoren van invloed op de uitkomst van dit soort metingen. Als je die niet kent en onder controle kunt houden, weet je niet goed wat je meet.
Spontane muizenproef
Haselhoff heeft het meeste vertrouwen in de kiemproeven van Levengood. Foto’s daarvan laten zien dat zaden uit een graanformatie soms twee- tot driemaal sneller ontkiemen en groeien dan normale zaden. Daar is geen voor de hand liggende verklaringen voor, oordeelt hij: ‘Dit is ook logisch: indien er methodes bekend waren om zaden sneller te laten ontkiemen en de jonge plantjes sneller te laten groeien, zouden deze al lang en breed in de landbouw toegepast worden, of ten minste bekend zijn onder biofysici.’ Voor zover ik weet, heeft Levengood echter niet beweerd dat graancirkelzaden abnormaal snel groeien. Hij meent alleen dat ze het gemiddeld wat beter doen dan de controlezaden, al komt het ook voor dat ze juist minder snel groeien. De proeven worden genoemd in zijn eerste artikel, maar zoals gebruikelijk beperkt hij zich tot een paar voorbeelden. Hij vertelt niet hoeveel proeven hij heeft gedaan en wat die in totaal opleverden. We krijgen ook bijna niets te horen over de proefopzet en de controlemaatregelen. ‘Integere debunkers’ zouden zich volgens Haselhoff moeten richten op het herhalen van Levengoods kiemexperimenten. Maar volgens mij zou het beter zijn als Levengood eerst zelf eens een reeks degelijke experimenten uitvoert, waarbij hij nauwkeurig rapporteert hoe hij te werk is gegaan en wat dat opleverde.
Haselhoff was van plan een eigen kiemproef uit te voeren met vijftien bosjes graan die hij in en rond een formatie in Melick verzamelde. Door gebrek aan tijd bleven ze een paar weken in zijn garage liggen. Toen hij de zaden uiteindelijk wilde gebruiken, constateerde hij dat het controlemonster door een muis was opgegeten. Merkwaardig dat die muis geen belangstelling had voor de overige veertien monsters. Daar zou je volgens de onderzoeker een interessant experiment van kunnen maken, maar ik weet niet of we hier meer over zullen horen. Zou de bijzondere muis nog wel beschikbaar zijn?
Eltjo H. Haselhoff (1998). Het raadsel van de graancirkels.. Deventer: Uitgeverij Ankh-Hermes, ƒ34,50.
Uit: Skepter 12.4 (1999)
Meer over onderzoek van Eltjo Haselhoff:
- Verborgen wiskunde – Schijnberekeningen in het graan, Skepter 16.1 (2003)
- Van zorgenkind tot wonderman – De avonturen van Robbert van den Broeke, Skepter 18.4 (2005)