Twee geloven op een kussen

De schepping als intelligent ontwerp

door Marcel Hulspas – Skepter 15.1 (2002)

Het oude creationisme heeft zijn beste tijd gehad. Een nieuwe, subtielere school van gelovigen probeert God boven Darwin te zetten. Sommige darwinisten doen een beetje mee.

BEKVECHTEN schept geen vriendschappen. De felle strijd die twee jaar geleden uitbrak na het besluit van de Kansas Board of Education om scholen voortaan alleen nog biologieboeken aan te raden die evolutie én schepping behandelen, toonde aan hoe diep de tegenstelling tussen de officiële wetenschap en de bijbels geïnspireerde creation science nog steeds is. De uitkomst van die strijd (na de verkiezingen haalde een vernieuwde Board bakzeil, biologieleraren hoeven alleen nog maar godsdienstige vragen met respect te beantwoorden) onderstreepte nogmaals hoe de machtsverhoudingen liggen.

West-Europese wetenschappers moeten zich realiseren dat deze situatie voor een niet onaanzienlijk deel van de Amerikaanse wetenschappelijke elite problematisch is. Zij zijn gelovig en er helemaal niet van overtuigd dat de evolutieleer in staat is om alles te verklaren, vooral als het gaat om onderwerpen als het ontstaan van het leven, het ontstaan van nieuwe soorten en de menselijke geest. Het rauwe, volkse creationisme dat al ruim een eeuw overluid bij hoog en bij laag volhoudt dat de bijbel de waarheid bevat en dat de aarde zo’n zesduizend jaar oud is, is voor hen echter niet aantrekkelijk. Ze zoeken naar een subtielere vorm van creationisme, een die de dialoog met de evolutieleer niet negeert maar waar mogelijk onderschrijft, zonder dat God uit het zicht verdwijnt. Sinds enige jaren bestaat er zo’n ‘respectabele’ versie van het creationisme; ze wordt aangeduid met het begrip Intelligent Design (ID).

ID komt er kort gezegd op neer dat er facetten aan het leven bestaan, zoals de biochemie in levende cellen en de interacties tussen genen, die zo ingewikkeld zijn dat het ondenkbaar is dat deze systemen uitsluitend door variatie en natuurlijke selectie tot stand zijn gekomen. Op cruciale momenten – bij het ontstaan van het leven, het ontstaan van nieuwe soorten en dus ook bij het ontstaan van de mens – schiet de darwinistische evolutietheorie tekort. De enige mogelijkheid om uit de impasse te geraken, zo menen de aanhangers van ID, is te accepteren dat op die momenten een intelligente macht ingegrepen heeft en het proces in de juiste richting heeft geduwd.

Het gaat hier niet om een complete verwerping van de evolutieleer. ID grijpt daar aan waar het denkt dat de evolutieleer zwak lijkt te staan. En die zwakke plekken, zo beweren de aanhangers van ID voortdurend, verdwijnen als sneeuw voor de zon als de aanhangers van de evolutieleer oog zouden krijgen voor de spirituele kant van het leven.

Maar de aanhangers van ID hebben geen zin om daar lang op te wachten. Als de darwinisten denken dat ze een afdoende materialistische verklaring voor de evolutie kunnen geven, dan moeten ze dat snel doen want anders, aldus de Californische emeritus hoogleraar in de rechten Philip Johnson, ‘moet de wereld de verbijsterende waarheid onder ogen zien dat het biologisch bewijsmateriaal in feite het populaire geloof ondersteunt dat de levende organismen het product zijn een intelligente schepper in plaats van een blinde materialistische kracht. Als dat inzicht goed doorgedrongen is, dan is het volgende grote project op de intellectuele agenda: uitzoeken waarom zoveel briljante mensen zichzelf zo grondig en zo lang voor de gek hielden.’

En dat inzicht zal niet lang op zich laten wachten, denkt ook een andere ID-auteur, William Dembski. In het recent verschenen Mere Creation: Science, Faith and Intelligent Design durft hij de stelling aan dat ID over een paar jaar financiële steun zal krijgen van de National Science Foundation.

Darwinhater

De aanhangers van ID geven de evolutionisten dus in veel opzichten simpelweg gelijk. Nee, alle diersoorten pasten nooit in het paradijs of in de ark van Noach en de aarde is geen zesduizend jaar oud. En ja, variatie bestaat, natuurlijke selectie is een feit en de combinatie van deze twee kan een soort in een bepaalde richting kneden. Overal waar evolutionisten over uitgepraat zijn, laten de aanhangers van ID hen met rust. Op één punt na: soortvorming. Hoeveel veranderingen er ook opstapelen, een nieuwe soort kan zo niet ontstaan, en dat is volgens hen ook nooit aangetoond. Zoals de al genoemde voorman van de ID-beweging Philip Johnson het eens uitdrukte: ‘Er is nooit enig bewijs geleverd dat natuurlijke selectie enig creatief vermogen heeft. De enige reden waarom biologen daarin geloven is dat ze een vervanging voor God zochten. Dat geloof maakt onderdeel uit van het menselijke project om God aan de kant te schuiven.’

Soortvorming is binnen de evolutieleer allang niet meer het grote probleem dat het een eeuw geleden was. Soorten kunnen voortdurend en spontaan ontstaan zodra populaties om wat voor reden dan ook uiteen vallen, een tikje andere fysieke kenmerken en gedragingen en (daarmee) andere voortplantingsgedragingen ontwikkelen. Een beetje minder succes bij de andere populatie, en de weg naar diversiteit is ingeslagen – een weg die, zoals Darwin al aantoonde, bij gelijkblijvende omstandigheden van nature leidt tot een steeds bredere kloof. Voor de aanhangers van ID (om over de harde creationisten maar te zwijgen) is soortvorming echter een terrein waar ze onmogelijk het gelijk van de evolutieleer kunnen accepteren. Daarmee zouden ze immers accepteren dat ook voor het ontstaan van de mens goddelijk ingrijpen onnodig was.

Intelligent Design is nu ongeveer tien jaar oud. De stroming beschikt inmiddels over een goed gefinancierd onderzoeksinstituut (het Discovery Institute in Seattle) en kent vele hard aan de weg timmerende auteurs zoals Michael Behe, Philip Johnson, Michael Denton en William Dembski. De meest excentrieke vertegenwoordiger is ongetwijfeld Jonathan Wells, auteur van Icons of Evolution: Science or myth. Wells bespreekt daarin een stapel Amerikaanse studieboeken en constateert dat de uitleg en voorbeelden van de evolutieleer in die werken slordig, onvolledig en misleidend zijn. Het zijn bekende voorbeelden zoals de al te fraaie tekeningen van embryo’s van Ernst Haeckel en het verhaal van de Engelse mot die donkerder zou zijn geworden om zich aan te passen aan roetaanslag op bomen en raamkozijnen. Wells constateert hieruit simpelweg dat de evolutieleer niet deugt. Het is een bekende redeneertruc, in ons land eerder toegepast door creationist Arie van den Beukel (zie noot 1). Diens boek De dingen hebben hun geheim (1990) komt er kortweg op neer dat evolutiebiologen het over zoveel dingen oneens zijn dat de evolutieleer wel onjuist móét zijn. Op dezelfde manier (of met veel meer recht) kan uit het feit dat christenen elkaar al eeuwen met graagte de hersenen inslaan, geconstateerd worden dat God niet bestaat.

Het meest opmerkelijke aan Wells’ boek is dat het een ongelofelijk schijnheilig werk is. Het klinkt allemaal o zo rationeel, maar wie zijn website bezoekt ontdekt dat hij aanhanger is van de Moonsekte. Sun Myung Moon is volgens Wells de teruggekeerde Christus, en het was Moon die hem opdroeg zijn leven te wijden aan ‘de vernietiging van het darwinisme’.

De belangrijkste aanhanger van ID is waarschijnlijk de katholieke biochemicus Behe geworden, auteur van Darwin’s Black Box: The biochemical challenge to evolution (1996). Zijn grootste (en volgens hem onoverkomelijke) bezwaar tegen de evolutietheorie is de complexiteit van de biochemische processen in de cel. Die processen kunnen onmogelijk zijn ontstaan door een langzame opeenstapeling van steeds weer kleine verbeteringen aan de bestaande processen.

Hij vergelijkt dat met een fiets die uiterst langzaam evolueert tot een bromfiets, waarbij ieder nieuw onderdeel dat daarvoor essentieel is (uitlaat, motor, tank, kabels) een voor een aan de fiets komt te hangen zonder dat het (voorlopig) enige nuttige functie vervult, terwijl de fiets toch in de strijd om het bestaan snel, licht en praktisch moet blijven. Dat is onmogelijk, concludeert Behe, die zijn conclusie houdt voor ‘een van de grootste doorbraken in de geschiedenis van de wetenschap’. Dergelijke uiterst complexe processen kunnen uitsluitend tot stand komen doordat een intelligent ontwerper, die weet wat hij wil bereiken en de ontwikkeling stuurt.

Mislukte experimenten

Het zijn versleten argumenten, biochemische varianten op de aloude tegenwerping dat de evolutieleer het ontstaan van iets ingewikkelds als het oog (waar Darwin al enkele bladzijden aan wijdt) nooit zou kunnen verklaren. Inmiddels weten we welke genen verantwoordelijk zijn voor de bouw van ogen. Opmerkelijk genoeg gaat het bij wormen, insecten en zoogdieren om in wezen dezelfde genen. We weten ook dat dankzij deze genen in de loop van honderden miljoenen jaren vele malen opnieuw steeds weer nieuwe typen ogen zijn uitgevonden (dat er in de dierenwereld ogen in alle stadia van perfectie te vinden zijn, had Darwin al opgemerkt).

De creationistische verklaring zou dan zijn dat God op vele momenten steeds weer hetzelfde oogtruukje uithaalde, om zijn gewaardeerde eindproduct uiteindelijk weer van de aardbodem te laten verdwijnen. Een hopeloos spilzieke God is ook het probleem dat ontstaat zodra we ons voor proberen te stellen hoe Intelligent Design in de praktijk zou moeten werken. Wie de ontwikkeling van het leven aanvaardt, moet daarbij akkoord gaan met het idee dat de natuur experimenteert, probeert en het overgrote deel van haar experimenten verwerpt. Of zoals Kenneth Miller het scherp formuleert in zijn boek Finding Darwin’s God: ‘waarom vond deze tovenaar het nodig om, voor het realiseren van de huidige wereld, vele miljoenen malen andere wezens, habitats en ecosystemen te scheppen én te vernietigen?’

Behe maakt daarnaast de filosofische fout dat hij het systeem voorschrijft welke kant het op moet. Dan zijn schadelijke tussenstadia onvermijdelijk; terwijl evolutie nu juist gebaseerd is op het voortdurend ontstaan van, en selecteren uit, een enorme hoeveelheid variaties op een thema. Het eindresultaat van het voortdurend selecteren van een nét iets betere fiets kan zoiets als een brommer zijn – maar dat is niet voor te schrijven en niet te garanderen. Daarom kan niemand het resultaat van evolutie ook voorzien.

Behe wordt in ID-kringen op handen gedragen, tot in ons land aan toe (zie kader). De reeds genoemde William Dembski bijvoorbeeld bouwde Behes ideeën uit tot een abstract systeem. Hij ontwierp een ‘verklaringsfilter’ dat het mogelijk zou maken te beslissen of een bepaald biochemisch of biologisch systeem het resultaat is van variatie en selectie, of dat er sprake is van specified complexity, een vorm van complexiteit die slechts geschapen zou kunnen worden door een designing intelligence. Deze laatste omschrijving is vooral bedoeld als mysterieus lokkertje. In de recente essaybundel Signs of intelligence van Dembski is hij to the point: ‘Als er een designer schuilgaat achter de biologie en de kosmologie, dan zijn de mogelijkheden wat betreft wie dat zou kunnen zijn zeer beperkt, met God als de meest voor de hand liggende keuze. Maar het idee dat God een belangrijke rol speelt in de wetenschap is voor onze culturele elite onacceptabel.’

Dat merkte Dembski aan den lijve toen hij probeerde om ID vaste voet te geven binnen zijn universiteit, de Baylor University in Waco, Texas. Deze baptistische universiteit is wel vertrouwd met creationistische onderzoekers, maar toen Dembski’s ‘Michael Polanyi Center’ voor onderzoek naar Intelligent Design goedkeurende commentaren van traditionele creationisten begon te trekken, stak er een kleine storm op. Dembski moest in oktober 2000 aftreden. Het centrum bestaat nog, maar de huidige directeur benadrukt dat ID slechts een van de onderzoeksonderwerpen is.

Survival van de zondeval

Het is altijd noodzakelijk om gaten te blijven schieten in het creationisme. Niet alleen omdat iedere theorie in popperiaanse zin baat heeft bij tegenargumenten, maar vooral omdat nooit de indruk mag ontstaan dat het creationisme een wezenlijk alternatief vormt voor de evolutieleer; een alternatief dat het op z’n minst verdient om naast die evolutieleer onderwezen te worden. Het moet de tegenstanders van creationisme echter ook duidelijk zijn dat deze gelijkberechtiging in het onderwijs helemaal het doel niet is van de creationisten. Het gaat hen niet om een evenwichtige presentatie maar om het alleenrecht. Het darwinisme is in hun ogen minder dan een alternatief, minder ook dan een foutief alternatief: het is een schadelijk alternatief. Evolutie wordt niet verworpen omdat er niets van zou kloppen, maar omdat het de afschaffing van christelijke waarden met zich meebrengt. Geloven in natuurlijke selectie betekent geloven in een zuiver materieel heelal, en dat leidt in hun ogen tot het wegvallen van iedere rem op immoreel gedrag, tot moord en doodslag.

De tragiek van veel Amerikaanse auteurs die zich op het terrein van wetenschap en religie begeven, is dat ze deze stelling in wezen onderschrijven, en daardoor geneigd zijn om het creationisme alsnog in naar ze hopen voldoende afgezwakte vorm te omarmen. Een voorbeeld is Robert Pollack, auteur van The Faith of Biology and the Biology of Faith. Al op pagina 2 moet hij bekennen dat een zuiver materieel heelal ‘voor mij te afschrikwekkend en te depressief is om te dragen zonder de emotionele buffer die mijn religie me biedt’. Het gevolg is een intellectuele zoektocht naar raakvlakken waarbij wetenschappelijke inspiratie gelijk wordt gesteld aan een openbaring, en wetenschappelijke kennis dus wel van God moet komen. Een andere ‘oplossing’ voor dit onvermogen om de consequenties van het darwinisme onder ogen te zien is te vinden in God After Darwin van John Haught. Volgens hem openbaart God zich niet in de aha-erlebnis van de wetenschapper als wel in de ontwikkeling van het leven zélf. De hele evolutie is Gods worsteling om tot het verschijnsel mens te geraken. Hier steekt de geest van Pierre Teilhard de Chardin de kop op – en dus voor de zoveelste keer het misverstand dat darwinisme te combineren valt met (of behoefte zou hebben aan) sturing van boven.

Het beruchte besluit van de Kansas Board of Education werd uiteindelijk, na luide protesten en een gerichte verkiezingscampagne, teruggedraaid. De oude gerechtelijke uitspraak dat verboden is om binnen scholen religieuze propaganda te bedrijven werd daarmee bevestigd. De aanhangers van ID lopen daar nu ook weer tegen op. Dergelijke Boards krijgen nu van het National Center for Science Education de tip om boeken die kritisch zijn over het darwinisme uit de kasten te weren, en een leraar in de staat Washington die een discussie over ID wilde organiseren kreeg een klacht van de American Civil Liberties Union aan zijn broek.

Tegelijkertijd is er de merkwaardige (en misschien ook wel meest verontrustende) trend dat niet alleen gelovigen zich inspannen om God en evolutie bij elkaar te brengen, maar dat ook de traditionele verdedigers van het darwinisme nu pogingen daartoe ondernemen. Michael Ruse bijvoorbeeld heeft een uitstekende staat van dienst als het gaat om het bestrijden van het creationisme. Hij kent als geen ander de argumenten waar zij mee strijden en de manieren waarop zij argeloze biologen die menen de feiten wel even recht te kunnen zetten de mond weten te snoeren. Uitgerekend Ruse doet in zijn meest recente boek Can a Darwinian be a Christian? een dappere doch dwaze poging om wetenschap en geloof te verzoenen.

Neem de erfzonde, het idee dat ieder mens sinds Adam en Eva in een zondige staat verkeert doordat dat oerpaar ongehoorzaam was aan God en at van de boom van goed en kwaad. Die erfzonde maakt dat wij allemaal in gelijke mate de hel hebben verdiend; alleen Gods goedheid, meer in het bijzonder het offer van Zijn Zoon, kan ons uit dat vuur redden. Volgens Ruse is het mogelijk deze ‘overerfbare zonde’ biologisch te begrijpen. Wij leven omdat onze voorouders net iets grotere kansen hadden om te overleven, doordat ze net iets sterker waren, harder vochten, sluwer en egoïstischer waren. Die slechte eigenschappen zijn genetisch en zitten nu ook in ons. Christenen kunnen de evolutieleer hier dus omarmen. Helaas blijft Ruse in het vage of wij ons in verband met de eigenschappen van onze voorouders nu ook schuldig moeten voelen, en of nu ook biologisch bewezen is dat we de hel in ieder geval verdienen, en hoe precies het doopsel deze erfelijke belasting corrigeert.

Ongrijpbare zieltjes

Al minstens even dwaas zijn de pogingen van Ruse om christendom en wetenschap te verzoenen door wonderen te gaan verklaren als vergissingen, dromen, metaforen en medische curiosa. Aloude schijnoplossingen die gelovigen meestal nauwelijks interesseren en bovendien voorbij gaan aan de kernvraag, namelijk wat nu de functie en betekenis is van dergelijke verhalen bínnen het geloof. Wetenschappers én gelovigen die op zoek zijn naar natuurwetenschappelijke verklaringen hebben niet begrepen wat geloven betekent. Jezus toverde geen broden en vissen tevoorschijn; Ruse hoeft ook niet te mijmeren over hoe de aanwezigen, onder de indruk van Jezus’ woorden, aan een kruimel en een staartje genoeg hadden. Het verhaal hervertelt een wonder dat in 2 Koningen 4:42 aan de profeet Elisa wordt toegeschreven dáár, in die parallel, ligt de betekenis van het wonder verborgen en nergens anders.

Zelfs Miller, die in het eerste deel van Finding Darwin’s God zo’n heldere en gedreven aanval op ID uitvoert, keert in het tweede deel op zijn schreden terug omdat het materialisme volgens hem een bedreiging vormt voor de morele orde. Ook hij gaat dan toch op zoek naar de barstjes en gaatjes in de evolutieleer waardoor God in staat zou zijn geweest om stiekem in te grijpen. Niet steeds weer opnieuw, alsmaar het oog uitvinden en weer doen verdwijnen, zoals hij de aanhangers van ID verwijt. Nee, hij zoekt naar een subtielere, zuiniger mogelijkheid voor goddelijk ingrijpen. Miller belandt in de kwantummechanica. God schiep de deeltjes en krachten opdat zij ooit de mens en zijn brein zouden voortbrengen. Op die manier, zo verzekert hij zijn lezers, kan de mens én het product zijn van evolutie én geschapen naar Gods beeld. Je moet het maar geloven.

Het bekendste voorbeeld van de darwinist die het geloof een plaatsje probeert te gunnen is natuurlijk Stephen Jay Gould met in zijn boek Rocks of Ages. Daarin lanceert hij het inzicht dat wetenschap en geloof twee NOMA zouden moeten zijn, twee ‘niet overlappende magisteria’ (gebieden waarover een bepaald leergezag geldt). Gould kwam op dit idee door het lezen van de pauselijke encycliek Humani Generis (1950) en een boodschap van paus Johannes Paulus II uit 1996 aan de pauselijke academie van wetenschappen. Johannes Paulus noemt de evolutieleer daarin ‘meer dan een theorie’ maar benadrukt dat evolutie tot ‘het magisterium van de kerk’ behoort omdat de katholieke kerk weet dat de menselijke ziel direct van God komt.

Gould accepteert deze goddelijke inbreng omdat zoiets als de ziel toch onwetenschappelijk zou zijn. De pauselijke stap richting erkenning van de evolutieleer inspireerde Gould tot het schetsen van twee magisteria, een voor de wetenschap en een voor het geloof, die elkaar niet of nauwelijks zouden raken en waar beide partijen genoegen mee zouden kunnen nemen. De wetenschap gaat over materie en vraagt zich af ‘waarom?’, het geloof gaat over de morele orde en vraagt zich af ‘waartoe?’. In de woorden van Gould: ‘science studies how the heavens go, religion how to go to heaven’. De grens is volgens Gould scherp te trekken: ‘Gij zult de magisteria niet vermengen door te beweren dat God belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis van de natuur verordonneert door direct ingrijpen dat slechts kenbaar is door openbaring en onbereikbaar voor de wetenschap.’

De kerk mag niet beweren dat God ingrijpt. Hun God dient een Deus abscondus te zijn, een verborgen God die alles aan de natuurwetten overlaat. We moeten ons kennelijk voorstellen dat gelovigen een dergelijk dodelijk voorschrift zouden accepteren. Nog opmerkelijker is dat ongelovigen in ruil daarvoor bereid zouden moeten zijn om op moreel vlak in de gelovigen hun meerdere te erkennen. Gould, die ongetwijfeld niet in de hemel gelooft, belooft morele richtlijnen te accepteren die bedoeld zijn om het eeuwig leven te verwerven. Het idee dat godsdienstige leiders het op ethisch vlak met elkaar eens kunnen worden is al een lachertje; dat het resultaat superieur zou zijn aan wat ongelovigen vinden is een gevaarlijk en onzinnig standpunt waarmee in de achttiende eeuw al werd afgerekend. Waar mensen redeneren op grond van bovennatuurlijke waarheden gaat de menselijkheid overboord.

Er was een tijd waarin Gould geen moeite deed om gelovigen te paaien. God, schepping, bestraffing of beloning na dit leven: het zullen voor velen ongetwijfeld geruststellende gedachten zijn, maar het zijn natuurlijk niet meer dan verhaaltjes. En juist aan hen die niet zonder dergelijke verhaaltjes kunnen, wil Gould nu het magisterium van de morele uitspraken toewijzen. Van alle domme pogingen om twee fundamenteel verschillende visies op de structuur van de kosmos en de zin van ons bestaan te verenigen, is die van Gould zonder twijfel de domste.

ID in Nederland: ‘zelfs niet in vier miljard jaar’

Intelligent Design is voorlopig nog een vrijwel Amerikaanse aangelegenheid maar ze kent ook vooraanstaande Europese verdedigers. In Frankrijk heeft de paleo-antropoloog Anne Dambricourt zich hiervoor uitgesproken en in Engeland Simon Conway Morris, hoogleraar te Cambridge. In Nederland worden dergelijke ideeën uitgedragen door Peter Scheele, auteur van Degeneratie (zie Skepter, maart 1998) en de VU-hoogleraar waarschijnlijkheidsrekening Ronald Meester deed bij zijn intreerede op 24 maart 2000 een duit in het zakje (Skepter september 2000; reacties ook in het decembernummer). De meest recente bekeerling is de internationaal vermaarde Delftse hoogleraar moleculaire biofysica Cees Dekker. In zijn intreerede van 17 november 2000 zei hij over de evolutieleer:

Bij een kritische beschouwing blijkt er echter verbazend weinig wetenschappelijke onderbouwing te zijn voor zo’n belangrijke theorie als Darwins mechanisme van evolutie. Een goede definitie van het begrip evolutie is nodig om dit te verduidelijken. Evolutie als simpelweg ‘verandering’ of ‘adaptatie’ is overal in de levende wereld waar te nemen. Er zijn allerlei voorbeelden hiervan, bijvoorbeeld de verandering van de bekgrootte van de beroemde vinken die Darwin op de Galapagos eilanden bestudeerde. Evolutie gedefinieerd als de ‘verklaring voor het ontstaan van het leven en het ontstaan van de huidige biodiversiteit’ is echter een dogma dat bij nauwkeurige beschouwing nauwelijks wetenschappelijk onderbouwd is. Bewijs ervoor is op zijn best sporadisch. Bijvoorbeeld binnen Darwins mechanisme van geleidelijke veranderingen zouden nieuwe soorten zeer geleidelijk ontstaan en zou men in fossiele vondsten vele overgangsvormen moeten aantreffen. Het tegendeel is waar. Soorten zijn verbazend stabiel en nieuwe soorten blijken plotseling in reeds tamelijk complete vorm te verschijnen.

(…) Een interessante moderne tool voor evolutieonderzoek wordt geboden door de moleculaire biologie en biochemie van de microscopische processen in de cel. De cel is een wonderbaarlijk complex geheel van vele onafhankelijke elementen en processen. Een eenvoudige cel bevat reeds pakweg 10.000 verschillende moleculen die op vele wijzen met elkaar verbonden zijn. Moleculair biologen en biochemici zoals Michael Denton
en Michael Behe kritiseren het evolutiemechanisme naar aanleiding van specifieke voorbeelden zoals bijvoorbeeld de bacteriële zweepstaartmotor, de bloedstollingscascade en het intracellulaire transportsysteem. Deze biologische systemen zijn onherleidbaar complex in de zin dat alle componenten met elkaar verweven zijn en het systeem niet functioneert als je één element wegneemt. Een nauwkeurige beschouwing van de microscopische details toont aan dat zulke systemen onmogelijk door de combinatie van mutaties en natuurlijke selectie kunnen zijn geëvolueerd, zelfs niet in het ontzagwekkende tijdsbestek van vier miljard jaar. Dit soort studies toont op z’n minst het ongelijk aan van de grote stelligheid waarmee door dogmatische neodarwinisten zoals Richard Dawkins het ‘feit van de evolutie’ van chemische soep naar cel, en van cel naar complexe organismen als de mens wordt gepresenteerd.

Ik voorspel dat er een paradigmaverandering zal optreden rond Darwins evolutietheorie die mijns inziens ernstig tekort schiet als verklaring voor de geschiedenis van deze wereld. Ik werd hier voor het eerst op geattendeerd door de boeken van Arie van den Beukel, emeritus hoogleraar bij de TU Delft. (…)

Ik zal mij niet professioneel bezighouden met Darwins evolutietheorie omdat dit ver af staat van mijn expertisegebied. Ik betwijfel of ik op dit gebied een nieuwe bijdrage kan leveren aan de discussie, maar het fascineert wel, mede vanwege de diepere vragen die hierachter liggen op gebied van wetenschap en levensbeschouwing.

Tot zover Dekker in zijn rede. Even verder omschrijft hij een opmerking van een journalist over de verbetering van ‘het broddelwerk van God’ als ‘onnodig godslasterlijk’. Helemaal aan het slot van zijn dankwoord klinkt zijn geloof pas echt door:

‘De verwondering over de ontzagwekkende nanowereld van biomoleculaire systemen kan mij alleen maar brengen tot een diep ontzag voor de Schepper die dit alles uitgedacht en gemaakt heeft. Ofwel, in de drieduizend jaar oude woorden van David, dichter en koning van Israël [Psalm 139, mh] : ‘Mijn lichaam werd door U geweven. Ik wil U loven omdat ik verbazend wonderbaarlijk gevormd ben. Wonderbaar zijn Uw werken, en ik erken dit van ganser harte.’

Noten

  1. Hoewel prof. dr. ir. Arie van den Beukel het neodarwinisme bekritiseerde, is hij geen creationist in de gebruikelijke zin van het woord. Lees hierover meer in een interview uit 1994, waarin Van den Beukel uitdrukkelijk zegt dat hij geen creationist is. (red.)

Literatuur

Michael Behe, Darwin’s Black Box: The Biochemical Challenge to Evolution. Free Press, 1996.

Frederick Crews, ‘Saving us from Darwin’, The New York Review of Books, nrs. 15 en 16 (2001).

William A. Dembski, Intelligent Design: The Bridge between Science & Theology. InterVarsity Press, 1999.

William A. Dembski (ed.), Mere Creation: Science, Faith & Intelligent Design. InterVarsity Press, 1998.

William A. Dembski en James M. Kushiner (eds.), Signs of Intelligence: Undersstanding Intelligent Design. Brazos Press, 2001.

Vicky Ecker, ‘Intelligent Design’, Fortean Times 154 (januari 2002), p. 30-33.

Stephen Jay Gould, Rocks of Ages: Science and Religion in the Fullness of Life. Ballantine Books, 1999.

John F. Haught, God After Darwin: A Theology of Evolution. Westview Press, 2000.

Philip Johnson, The Wedge of Truth: Splitting the Foundations of Naturalism. InterVarsity Press, 2000.

Kenneth R. Miller, Finding Darwin’s God: A Scientists’ Search for Common Ground Between God and Evolution. Cliff Street Books/HarperCollins, 1999.

Robert Pennock, Tower of Babel: The Evidence against the New Creationism. Bradford/MIT Press, 1999.

Robert Pollack, The Faith of Biology & the Biology of Faith: Order, Meaning, and Free Will in Modern Medical Science. Columbia University Press, 2000.

Michael Ruse, Can a Darwinian be a Christian? The Relationship between Science and Religion. Cambridge University Press, 2001.

Jonathan Wells, Icons of Evolution: Science or Myth. Why Much of What we Teach about Evolution is Wrong. Regnery, 2000.

Uit: Skepter 15.1 (2002)

Lees ook de overige stukken uit deze discussie:

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Marcel Hulspas is wetenschapsjournalist en was hoofdredacteur van Skepter van 1988 tot en met 2002