Het échte Roswell-incident

De kleine leugens rond een groot mysterie

door Kal K. Korff – Skepter 10.3 (1997)

Het ‘raadsel’ van de neergestorte UFO’s van Roswell is opgelost, zo constateert Karl Korff in zijn boek The Roswell UFO Crash. De slachtoffers van de hele affaire zijn geen aliens, maar de UFO-onderzoekers zélf.

Volgens een wijd verbreid verhaal hebben de VS in juli 1947, nabij Roswell, New Mexico, de resten van een neergestorte vliegende schotel geborgen, tezamen met die van de inzittenden. Het Amerikaanse leger zou dit ‘Roswell-incident’ snel hebben weggemoffeld en tot op de dag van vandaag niet bereid zijn om open kaart te spelen. Als dit werkelijk gebeurd zou zijn, dan zou dat het verhaal van de eeuw zijn, en het zou zeker de grootste door een regering geregisseerde doofpotaffaire aller tijden zijn. We kunnen gerust stellen dat als ooit zou blijken dat als enige regering hier op aarde over de fysieke resten van een buitenaards ruimteschip of zijn inzittenden zou beschikken, dit voor de mensheid van fundamentele betekenis zou zijn. Wat moeten we dan met de vele claims die de afgelopen jaren rond Roswell zijn gedaan? Hoe is het ook maar mogelijk een begin te maken met het onderscheiden van feit en fictie?

Het Roswell-incident is een complex samenspel van gebeurtenissen, dat je moeilijk kunt begrijpen zonder je in de kleinste details te verdiepen. In mijn boek The Roswell UFO Crash heb ik daartoe een poging gedaan. (*) Het boek is het resultaat van zo’n zestien jaar onderzoek. Het ‘mysterie’ van Roswell bleek oplosbaar. Er zijn geen geloofwaardige aanwijzingen dat het hierbij ging om de resten van een buitenaards ruimteschip.

Het Roswell-incident speelde zich af in 1947, in het weekend van 4 juli (de Amerikaanse Onafhankelijkheidsdag, mh), toen een veeboer genaamd William ‘Mac’ Brazel de lokale sheriff, George Wilcox, vertelde dat hij wellicht de resten had gevonden van ‘een van die vliegende schotels’ (dit gebeurde toen de opwinding over vliegende schotels voor het eerst over Amerika spoelde). Wilcox zocht contact met autoriteiten van de nabijgelegen luchtmachtbasis Roswell Army Air Field, waar majoor Jesse Marcel de opdracht kreeg de zaak te onderzoeken.

Marcel en twee contraspionageagenten, Sheridan Cavitt en Louis Rickett, reden naar de ranch waar Brazel werkte en verzamelden de wrakstukken. Op 8 juli kwam het ‘publication office’ van Roswell AAF met de opmerkelijke bericht dat ze de resten hadden geborgen van een ‘vliegende schijf’ (meer details over de eerste gebeurtenissen en wat daarvan gemaakt is door diverse auteurs in Skepter, maart 1995).

De volgende dag was de opwinding alweer voorbij. Generaal Roger Ramey, die opdracht had gegeven de wrakstukken naar hem door te sturen, op Carswell Air Force Base (ook bekend als Fort Worth), maakte tijdens een persconferentie in aanwezigheid van Marcel bekend dat alle drukte ontstaan was door een weerballon, en verder niks. Daarmee was het verhaal van de ‘Roswell vliegende schotel’ morsdood, en dat zou het ook decennialang blijven.

In 1978 had UFO-onderzoeker Stanton Friedman echter een toevallige ontmoeting met Marcel. Deze kwam met zijn verhaal over een geborgen schotel, en Friedman meende daarmee eindelijk over de ‘kroongetuige’ te beschikken die een einde zou kunnen maken aan de vermeende cover-up van neergestorte schotels en aliens-op-sterk-water. De Roswell-mythe leefde weer op, met Friedman als zijn meest luidruchtige (en zichtbare) verkondiger.

‘Honderden getuigen’

In de pro-UFO-literatuur wordt altijd veel stampei gemaakt over de ‘tientallen’ of zelfs ‘honderden ooggetuigen’ van de vermeende crash. Als deze verering voor grote aantallen uitsluitend een zaak was van gelovigen die zelf niks onderzoeken, dan was er niks aan de hand, maar ook de auteurs van verscheidene Roswell-boeken spelen dit spelletje mee. In The truth about the UFO Crash at Roswell merken Kevin Randle en Donald Schmitt op dat Bill Moore, coauteur van Stanton Friedmans The Roswell Incident (1980), ‘meer dan zeventig’ getuigen zou hebben geïnterviewd ‘die iets wisten van de gebeurtenis.’ Ten tijde van de publicatie van The Roswell incident liepen Friedman en Moore op te scheppen dat ze zelfs ‘negentig getuigen’ hadden ondervraagd. Dergelijke grote getallen lijken indrukwekkend, maar zonder verdere kwalificatie zijn ze alleen maar misleidend. Het gaat er niet om hoe veel getuigen er werden ondervraagd, maar om wat voor getuigen het gaat (directe getuigen, verhalen uit de tweede hand, et cetera) en hoe betrouwbaar en gedetailleerd hun verklaringen zijn.

Een zorgvuldige analyse van The Roswell Incident leert dat er in het boek maar vijfentwintig getuigen worden gepresenteerd. Daarvan zijn er maar zeven die beweren dat ze resten van een schotel hebben gezien, en één daarvan is verdacht. Van die zeven beweren er maar vijf dat ze de resten ook in handen hebben gehad, en één van hen houdt stijf en star vol dat het niet van een buitenaards ruimteschip was. De andere ‘getuigen’ zijn uit de tweede hand (met andere woorden, ze hebben van het van horen zeggen) of het zijn mensen die geen wrakstukken zagen of die op het kritieke moment niet aanwezig waren op het terrein waar de resten werden gevonden. Met andere woorden, dat zijn geen echte getuigen.

Behalve op het aantal getuigenverklaringen leggen de Roswell-auteurs ook graag de nadruk op het feit dat de getuigenverklaringen zo goed op elkaar aansluiten. Opnieuw echter blijkt uit een zorgvuldig lezen van The Roswell Incident en andere boeken dat er ernstige discrepanties bestaan die, bij nauwkeurige analyse en vergelijking, de UFO-zaak ernstige schade berokkenen.

Iets dat veel UFO-gelovigen gemakkelijk vergeten is dat toen Friedman en Moore met hun interviews begonnen, de herinneringen der getuigen onvermijdelijk veranderd waren. Afgezien van andere invloeden waren er in ieder geval al 31 jaar verstreken, zo niet meer. Het staat vast dat herinnering in de loop der jaren steeds vager worden. En ondertussen benadrukken de Roswell-auteurs voortdurend hoe ‘helder en scherp’ die herinneringen zijn. Het waarschijnlijk meest absurde ‘bewijs’ dat de Roswell-getuigen en hun herinneringen boven iedere verdenking staan, is te vinden in Randle en Schmitts The Truth about… (later omgewerkt voor televisie door Showtime onder de titel Roswell). De auteurs zien overeenkomsten tussen herinneringen aan het vermeende UFO-incident en die aan de moord op president Kennedy en verklaren: ‘De Roswell-herinneringen zijn levendig en gedetailleerd, ondanks het verstrijken van vele jaren’; ze vormen een ‘snapshot memory’. Als dat zo is, dan zijn de getuigen wel vergeten om een fotorolletje in de camera te stoppen, want zelfs de belangrijkste getuige, majoor Marcel, kon zich aanvankelijk niet eens het jaar van de vermeende UFO-crash herinneren, laat staan de maand. Marcels antwoord op de vraag wanneer deze ‘snapshot memory’ werd vastgelegd, luidde dan ook ‘eind jaren ’40’!

Onmogelijke onderbreking

Voor mijn boek onderzocht ik systematisch de verklaringen van alle belangrijke getuigen die naar voren komen in The Roswell Incident en andere werken. Duidelijk wordt dat het hier gaat om een mengelmoes van vergissingen, versieringen en pure verzinsels. Sommige van de mensen die als getuigen naar voren worden geschoven door de pro-UFO Roswell-auteurs bleken helemaal geen getuigen te zijn. Een paar voorbeelden:

– Lydia Sleppy vertelt dat ze via de telex doorgaf dat er een vliegende schotel was geborgen, toen de machine plotseling stilviel en er een dreigende boodschap van de FBI terugkwam waarin haar uit naam van de nationale veiligheid opgedragen werd om daarmee op te houden. Onderzoek bij alle relevante FBI-afdelingen en het hoofdkwartier leverde geen enkel bewijs op dat de FBI een dergelijke boodschap heeft verzonden, en er was ook geen afluisterapparatuur in gebruik die dat mogelijk zou maken. Het type telex dat Sleppy toen gebruikte moest met een handschakelaar op ‘ontvangen’ gezet worden, anders konden binnenkomende berichten niet ontvangen worden. Het is uitgesloten dat de FBI haar uitgaande boodschap op de een of andere manier had kunnen onderbreken.

– Loretta Proctor, de buurvrouw van ‘schotelontdekker’ Mac Brazel, beweerde dat ze tevergeefs heeft geprobeerd het materiaal te buigen, breken en in brand te steken. Gelovers in neergestorte schotels beschouwen haar verklaring als hét bewijs dat er toen inderdaad een schotel gemaakt van een buitenissig materiaal is neergestort. Maar Loretta vertelde regelmatig weer iets anders. Ze veranderde van een getuige die nooit enige wrakstukken heeft gezien in iemand die ze probeerde te mishandelen. Die ontwikkeling begon nadat haar echtgenoot, die altijd glashard heeft verklaard nooit enig materiaal te hebben gezien, overleden was.

– Sergeant Melvin E. Brown wordt door verscheidene auteurs genoemd als de getuige die buitenaardse lijkjes heeft gezien. Maar hij kan niet als een getuige worden beschouwd aangezien hij in 1986 overleed en nooit door UFO-onderzoekers ondervraagd is. Het enige ‘bewijs’ voor het feit dat Brown een ‘getuige’ zo zijn geweest komt van zijn dochter Beverly Bean, die dat jaren na zijn dood beweerde. Geen enkel ander familielid onderschrijft haar verklaring. Een blik in zijn militaire dossier leerde me dat hij kok was en nooit toegang heeft gehad tot geheime zaken, en zelfs nooit wacht heeft gelopen. Beverly sprak zichzelf ook regelmatig tegen en vertelde regelmatig een ander verhaal.

Marcel de oorlogsheld

In mijn boek staan voor het eerst uittreksels uit het militaire dossier van Jesse Marcel. Daaruit blijkt dat hij zijn land eervol diende maar geen betrouwbare getuige mag heten. (Friedman en zijn companen beschouwen ieder woord van Marcel als de absolute waarheid.) Het dossier toont duidelijk aan dat Marcel de neiging had te overdrijven en ook regelmatig probeerde zichzelf de geschiedenis in te schrijven. Dat overdrijven werd, ironisch genoeg, ook vastgesteld door de commandant van de basis in een evaluatie van Marcels activiteiten die luttele dagen na het incident werd opgesteld! Marcel claimt dat hij persoonlijk de resten naar Carswell AFB heeft gevlogen. Dat is onmogelijk want hij is nooit piloot geweest. Desondanks claimde hij ook tegenover Friedman en Bob Pratt, toentertijd journalist voor de National Enquirer (een bekend Amerikaans sterkeverhalenblad, mh), dat hij niet alleen piloot was maar ook vijf vijandelijke vliegtuigen had neergeschoten! Als dat zo was, dan moet hij de eretitel ‘aas’ hebben gehad, en die zou in zijn dossier zeker niet ontbroken hebben. Maar daar is niets van te vinden. Generaal Ramey schreef er juist in dat Marcel, omdat hij geen piloot was, slechts beperkte carrièrevooruitzichten had binnen de luchtmacht. Geen wonder dat Marcel Ramey later de schuld gaf van de cover-up.

Marcel claimde dat hij afgestudeerd was in de natuurkunde en noemde zelfs de namen van universiteiten die hij zou hebben bezocht. Ik ontdekte dat hij bij de ene helemaal niet voorkwam in de archieven en bij de andere zijn studie nooit had afgemaakt. Alhoewel hij hier tegenover Friedman glashard over loog, heeft hij tegenover de militaire autoriteiten altijd de waarheid gesproken. Op de vraag of hij een academische graad had, antwoordde hij (onder ede) steevast ‘nee’. Wist hij dat die UFO-onderzoekers dat toch niet na zouden trekken? Kon het hem zelfs wat schelen? We weten het niet.

Friedman heeft de inhoud van het dossier nooit kunnen weerleggen. Hij merkt slechts op dat militaire dossiers berucht om hun onbetrouwbaarheid zijn. Misschien klopt dat soms wel, maar het is in dit geval irrelevant aangezien Marcel zélf de inhoud regelmatig ondertekend en daarmee onderschreven heeft. Zolang Friedman en andere pro-UFO Roswell-auteurs de moeite niet nemen om zijn volledige dossier in handen te krijgen, hebben ze ook niet het recht om er iets over te zeggen, laat staan om het af te wijzen.

Naast de verklaring van Marcel weerleg ik ook de verklaringen van getuigen als de Britse majoor Hughie Green, de begrafenisondernemer te Roswell Glen Dennis en vele andere. Al met al blijft er geen betrouwbare getuige over die aannemelijk weet te maken dat de resten van buitenaardse oorsprong waren. Maar als we geen fysieke overblijfselen hebben om te bestuderen, kunnen we dan nog vaststellen wat voor wrakstukken daar nu werkelijk werden geborgen? Het antwoord is gelukkig ja, maar daar komt meer bij kijken.

Geen gewone ballon

De cover-up door de luchtmacht startte op het moment dat de resten aangetroffen door Marcel op Carswell AFB arriveerden, en generaal Ramey mededeelde dat het simpelweg om de resten van een weerballon ging. Alhoewel Marcels geloofwaardigheid inmiddels ernstig in diskrediet is geraakt, is het zeker waar dat hij de resten begeleidde en aanwezig was toen Ramey de weerballonverklaring gaf. Maar was er sprake van de cover-up waar Marcel het over had? Volgens kolonel Thomas J. DuBose, toentertijd Rameys assistent, was die verklaring inderdaad een leugen, bedoeld om de pers ‘zo snel mogelijk van zijn [Rameys] rug te krijgen.’ Als het niet om een vliegende schotel ging, vanwaar dan die weerballonverklaring? Wat viel er te verbergen als de resten al in Rameys kantoor ten toon werden gespreid?

Volgens de pro-UFO Roswell-auteurs, vooral Friedman, Randle en Schmitt, is het materiaal dat toen gefotografeerd werd niet datgene wat Marcel, Sheridan en Cavitt geborgen hadden, maar waren het de resten van een weerballon die naar binnen waren gebracht om de ware aard van het Roswell-incident te verhullen. Helaas voor hen is de enige bron voor deze verwisseling opnieuw Jesse Marcel. Om zijn claim te onderzoeken heb ik de foto’s die toen gemaakt zijn nauwgezet geanalyseerd evenals de getuigenverklaringen van de andere twee personen die in Rameys kantoor waren tegelijkertijd met de restanten, kolonel DuBose en Irving Newton. DuBose is de B-29 afkomstig uit Roswell persoonlijk tegemoet gelopen toen deze op Carswell landde, met als lading de resten die Marcel had verzameld. Hij droeg de resten vervolgens persoonlijk in een verzegelde canvas postzak direct naar Rameys kantoor. In een interview maakte hij duidelijk dat Marcel gewoon fantaseerde.

KK: Twee onderzoekers (Schmitt en Randle) beweren dat de resten in Rameys kantoor verwisseld waren en dat uw mensen in plaats daarvan de resten van een weerballon neerlegden.
TD: Onzin! Er is nooit iets verwisseld!
KK: Dus u zegt dat wat daar lag in Roswell aangetroffen was?
TD: Dat is absoluut waar!
(…)
KK: Heeft u de foto’s bekeken?
TD: Jazeker, zeer zorgvuldig.
KK: Herkent u het materiaal?
TD: Zeker! Dat is wat Marcel vanuit Roswell naar Fort Worth bracht!

Ik sprak ook met Irving Newton en Sheridan Cavitt en zij bevestigden dat het materiaal dat toen was verzameld inderdaad op de foto’s te zien was en dat er nooit sprake is geweest van de resten van een UFO. Beide vertellen ook dat ze door verschillende UFO-auteurs verkeerd zijn geciteerd en dat ze hen dat zeer kwalijk nemen.

Maar DuBose hield vol dat er sprake was geweest van een cover-up. Hij heeft nooit geweten om wat voor ding het ging, maar het was in ieder geval geen ordinaire weerballon. Wat was het dan wél?

Project-Mogul was een ultrageheim project waarbij ketens van ballonnen werden opgelaten voorzien van instrumenten bestemd voor het vergaren van gevoelige informatie. De clusters van ballonnen waren dusdanig opgezet dat ze op een redelijk constante hoogte bleven zweven in plaats van alsmaar verder te stijgen in de atmosfeer. Project-Mogul startte direct na afloop van de Tweede Wereldoorlog en was bedoeld om te achterhalen hoe ver de Russen waren met het maken van atoombommen. Het project had een ‘national security rating’ van ‘Top Secret A-1’, even hoog als het Manhattan-project (het maken van de eerste atoombom).

Alhoewel Mogul al eerder als mogelijke verklaring voor het Roswell-incident naar voren is geschoven, waren er tot voor kort geen harde bewijzen. In mijn boek verschijnen voor het eerst de ooit geheime foto’s en tekeningen van het project, en deze kunnen vergeleken worden met de geborgen resten. Het gaat duidelijk om hetzelfde materiaal.

In een interview vertelt Charles Moore, de belangrijkste geleerde betrokken bij de experimenten en de man die de ballonnen opliet waarvan Marcel later de resten zou vinden, voor het eerst over de Roswell-auteurs met wie hij heeft gesproken (meer over Moore in Skepter, september 1995). Hij had begin jaren ’90 geschreven naar Stanton Friedman, naar aanleiding van een door Friedman geplaatste advertentie, en hem en zijn coauteur Don Berliner ontmoet in een hotel in Socorro. Friedman en Berliner bleken niet geïnteresseerd in zijn verhaal en beschuldigden hém er juist van deel uit te maken van de cover-up. Het is opmerkelijk dat deze ontmoeting niet vermeld staat in Friedman en Berliners Crash at Corona, en dat Friedman er ook elders nooit melding van heeft gemaakt.

De andere delen van mijn boek hebben betrekking op twee vermeende fragmenten van vliegende schotels. In beide gevallen bleek uit grondige analyses dat zij niet buitenaards waren. Ik ga ook in op de MJ-12 documenten (zie Skepter, september 1990) en de beschuldiging van Friedman dat de daarin genoemde astronoom Donald Menzel een geheim agent van de regering zou zijn geweest, wiens taak het was om ‘desinformatie’ te verspreiden. De weduwe en kinderen van Menzel vinden deze belachelijke claims bepaalde niet grappig, en ze waren zo vriendelijk om mij deelgenoot van hun gevoelens te maken en extra bewijzen aan te dragen dat hun vader geen lid was geweest van de niet-bestaande geheime organisatie MJ-12.

Een van de laatste hoofdstukken betreft de beruchte ‘alien autopsy film’ (zie Skepter, september 1995). Ik geef tientallen redenen waarom het hier om een mystificatie moet gaan en informatie over wat er zich tijdens de productie achter de schermen afspeelde en over de trucs van de promotor van deze film, Ray Santilli.

De slotparagraaf van mijn boek heb ik zonder enig genoegen geschreven, maar ik moest de dingen nu eenmaal bij hun naam noemen. Dat slot luidt: ‘Het wordt tijd dat de UFO-gemeenschap wat betreft Roswell eens goed in de spiegel kijkt. Als dat gebeurt zal ze voor het eerst zien dat ze twee forse blauwe ogen heeft, en een gat in hun hoofd. En dat heeft ze zichzelf aangedaan.’

Noten

Kal K. Korff publiceerde twee boeken over het Rosswell-indicent:
The Roswell UFO Crash: What They Don’t Want You to Know (2000)
Roswell : Inconvenient Facts and the Will to Believe (2001)

 Dit artikel verscheen eerder in The Skeptical Inquirer, juli/augustus 1997. Vertaling en bewering: Marcel Hulspas. © Kal K. Korff

 Uit: Skepter 10.3 (1997)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Kal K. Korff