De professor en de paragnost

Onderzoek naar de Sherlock Holmes onder de paragnosten

Gerard Croiset, die onverwacht overleed in juli 1980, was ongetwijfeld een van de paragnostische supersterren van deze eeuw. Zijn mentor, professor Wilhelm Tenhaeff, heeft hem beschreven als de Mozart of Beethoven onder de helderzienden. Tenhaeffs Duitse collega, professor Hans Bender, gaf onlangs toe dat Croiset ertoe heeft bijgedragen dat zijn geloof in buitenzintuiglijke waarneming is omgeslagen in een ‘onwrikbare overtuiging’.

door Piet Hein Hoebens – uit Skepter 1.3 (1988)

Gerard CroisetDE overlijdensberichten in de Europese pers gaven blijk van de unieke reputatie van de paragnost. Volgens Elsevier had de overledene een ‘nieuw bewustzijn van kosmische solidariteit’ ingeluid. Het Duitse parawetenschappelijke maandblad Esotera publiceerde een hoofdartikel waarin de dood van ‘de helderziende die nooit teleurstelde’ werd betreurd. Een professor van de pauselijke universiteit sprak de grafrede uit.

Croisets paranormale carrière kan dan ook zonder meer indrukwekkend worden genoemd. Als we zijn biografen mogen geloven, heeft hij enkele van de meest raadselachtige misdaden van deze eeuw opgelost, ontelbare verloren voorwerpen gevonden en honderden vermiste personen opgespoord. Van zijn paranormale geneeskunst wordt gezegd dat deze vergelijkbaar was met die van Edgar Cayce. Hij zou ook regelmatig de toekomst juist hebben voorspeld. De meeste van zijn opmerkelijke prestaties zouden gedaan zijn onder wetenschappelijke begeleiding, hetgeen hem een van de meest rigoureus geteste paragnosten zou maken sinds Mrs. Piper.

Gerard Croiset was respectabel. Veel goed opgeleide mensen die beweren niet in buitenzintuiglijke waarneming te geloven, zijn tegelijkertijd bereid geweest om voor Croiset een uitzondering te maken. De Amerikaanse journalist Jack Hamison Pollack, die een biografie van de paragnost heeft geschreven, beweert dat hij vijf jaar bezig is geweest met het natrekken en controleren van Croisets staat van dienst. Pollacks conclusie: ‘Ongelooflijk, maar waar.’ Ongelooflijk wel, ja. Maar waar?

Paranormale detectives

De activiteiten van Croiset en andere paragnosten die beweren de politie te helpen, hebben veel gemeen met zogenaamde ‘spontane paranormale ervaringen’. Dit soort ervaringen vindt meestal plaats zonder wetenschappelijke controle en zijn per definitie niet herhaalbaar. Dit betekent dat het enige bewijs dat ervoor is, bestaat uit hetgeen getuigen zich kunnen herinneren of wensen mede te delen. Voordat hij tot een conclusie kan komen, moet de kritische onderzoeker twee vragen beantwoorden:

1. Zijn de getuigenverklaringen volledig, zijn ze juist, of worden feiten bewust verdraaid?
2. Is er voor wat er aan bewijs overblijft een meer aannemelijke verklaring mogelijk dan buitenzintuiglijke waarneming?

De bronnen

Tenhaeff.jpg (21526 bytes)De studie van Crolset is vrijwel geheel het monopolie geweest van Wilhelm Heinrich Carl Tenhaeff, de Nederlander die in 1953 werd benoemd tot bijzonder hoogleraar parapsychologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht – toentertijd een unicum in de wereld. Tenhaeffs boeken en artikelen zijn de voornaamste bron van informatie over Croiset, wiens reputatie staat of valt bij de betrouwbaarheid van zijn geleerde mentor. Helaas is maar weinig van Tenhaeffs werk vertaald in het Engels, waardoor voor buitenlanders Pollacks biografie Croiset the Clairvoyant het belangrijkste naslagwerk is over Croiset. Pollack is een journalist, geen academicus. Toch mag zijn biografie worden beschouwd als een gezaghebbend werk, omdat hij geschreven is onder de persoonlijke begeleiding van Tenhaeff. ‘Hij heeft onvermoeibaar alle feiten in mijn manuscript nagetrokken,’ schrijft Pollack.

Tenhaeff zelf heeft dit – met enige trots – bevestigd in zijn Tijdschrift voor Parapsychologie (het lijfblad van de Studievereniging voor Psychical Research, de SPR). Volgens Tenhaeff is Croiset the Clairvoyant geschreven op basis van door hem verstrekte informatie en onder zijn begeleiding.

Politierapporten

Pollack beweert dat Croisets lof niet alleen werd bezongen door parapsychologen, maar door politiemensen over de hele wereld. ‘Ik heb alle relevante politierapporten bestudeerd,’ verzekert Pollack ons. Ik vraag me af wat hij daar precies mee bedoelt. De meeste rapporten waar hij naar verwijst moeten in het Nederlands geschreven zijn geweest, en ik twijfel er aan of hij ooit de Nederlandse taal heeft geleerd. Uit zijn boek blijkt het in ieder geval niet. We mogen rustig aannemen dat Pollack zich tevreden stelde met samenvattingen of vertalingen van de relevante documentatie, voor hem verzorgd door Tenhaeff en andere kennissen in Nederland. Hij zal waarschijnlijk hebben gedacht dat dit geen kwaad kon. Ten slotte werd zijn werk gecontroleerd door een gerespecteerd geleerde – een hoogleraar aan een universiteit, een man die door de Amerikaanse psychiater-parapsycholoog Dr. Berthold Eric Schwarz was vergeleken met Copernicus, Einstein en Freud.

De zaak van de jongen op het vlot

Het wordt tijd om een blik te werpen op een van Croisets meest eclatante successen. Het geval staat bekend als ‘de zaak van de jongen op het vlot’. Deze zaak is veelvuldig besproken in de parapsychologische literatuur en Tenhaeff zelf heeft ook meer dan eens aangegeven dat hij het geval als een ‘klassieker’ beschouwt.

Pollack beschrijft de gebeurtenissen als volgt (zie pagina 106 en 107 van de Bantam paperback uitgave van Croiset the Clairvoyant):

Op zaterdag 29 augustus 1953 om 2 uur ‘s middags ging de tien jaar oude Dirk Zwenne uit Velsen – gelegen bij het Noordzeekanaal – naar buiten om te spelen. Toen de jongen aan het begin van de avond nog niet thuis was gekomen, werden zijn ouders ongerust. Ze belden het politiebureau, zonder er iets wijzer van te worden. Toen na twee dagen nog geen spoor van de jongen was gevonden, belde een oom Croiset op, wiens telefoonnummer en adres – in Enschede – hij had gekregen van een politiecommissaris. De helderziende zag meteen dat Dirk verdronken was: ‘Ik zie een kleine haven, een vlotje en een zeilbootje. De jongen was op het vlot aan het spelen. Hij gleed uit en viel in het water. Bij zijn val liep hij aan de linkerkant van zijn hoofd een verwonding op, doordat hij de zeilboot raakte. Het spijt me zeer. Er was een sterke stroming in de haven. Het lichaam van de jongen zal over een paar dagen worden gevonden in een ander haventje, dat in verbinding staat met het eerste haventje.’

Vijf dagen nadat hij was verdwenen werd het lichaam van Dirk Zwenne inderdaad, helaas, gevonden in het tweede haventje. En, precies zoals Croiset had gezien, had de jongen een wond aan de linkerkant van zijn hoofd. Het vlot en het zeilbootje werden teruggevonden in het eerste haventje – wederom precies zoals de paragnost het had beschreven. ‘Het is zeer waarschijnlijk dat alles precies is gegaan zoals de paragnost het heeft gezien,’ was het commentaar van professor Tenhaeff.

Dit lijkt inderdaad een indrukwekkende prestatie van Croiset – als het waar is. Vreemd genoeg schijnt niemand er ooit aan gedacht te hebben Pollacks relaas te vergelijken met een brief die werd gepubliceerd in het Tijdschrift voor Parapsychologie in 1955 (jaargang 23, nr. 1/2). Deze brief – vervat in een artikel van Tenhaeff – is van de hand van de heer A.J. Allan, de oom die Croiset te hulp had geroepen, Als we deze brief lezen krijgen we een idee van wat er werkelijk gebeurde.

Op maandag 31 augustus belde de heer Allan de helderziende op, die op dat moment in Enschede woonde. Hij handelde daarbij op advies van de Haarlemse commissaris van politie Gorter, die overigens ook de tweede secretaris was van de Studievereniging voor Psychical Research, en een kennis van zowel Tenhaeff als Croiset. Croiset, die meteen liet blijken dat hij van de zaak afwist, gaf Allan het advies om bij ‘een gashouder’ te zoeken.

Allan: Een gashouder?

Croiset: Ja, het kan ook een tank zijn of een ketel of iets dergelijks. Daarbij zie ik een weg en een slootje. Ik zie ook een bruggetje, dan een watertje. Spreek ik met de vader van het jongetje?

Allan: Neen, U spreekt met een oom

Croiset: Goed. Ik kan dus vrij uitspreken. Dat kind is verdronken, het leeft dus niet meer. Ik zie ook een steigertje en een roeibootje of iets dergelijks. Daar moet hij liggen.

Allan: Kan het het Noordzeekanaal zijn?

Croiset: Neen, dat is mij te breed, zoveel water zie ik niet.

Allan: Waar kan het dan wel zijn?

Croiset: Ik ken Velsen niet, maar zoekt u maar naar die gashouder of tank. Daar is het rechts van. Om precies te weten waar het is zou ik naar Velsen moeten komen. Belt u mij maar op als dat nodig is.

Zoals bekend is er in Nederland geen gebrek aan wegen, sloten, bruggetjes, watertjes, steigers, roeiboten en dingen die beschreven kunnen worden als gashouders, tanks, boilers ‘of iets dergelijks’. Croisets indrukken kunnen dan ook niet bepaald erg nauwkeurig worden genoemd. Volgens Allan besloot de politie, ‘nadat men enige mogelijkheden had overwogen’, dat Croiset een kleine haven ‘gezien’ moest hebben in de nabijheid van een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit is een nogal verrassende interpretatie, aangezien deze ‘haven’ (in werkelijkheid een inham) een deel van het Noordzeekanaal is. Croiset was op slechts een punt heel duidelijk geweest: het watertje was niet het Noordzeekanaal. Wat mij betreft duidt dit er sterk op dat de politie haar eigen redenen had om aan te nemen dat het haventje een aannemelijke plaats was.

De politie besloot de volgende dag de haven te dreggen. Diezelfde dag vernam zij dat Dirk, kort voordat hij verdween, een van zijn vrienden had verteld dat hij een ‘fijn vlotje’ had gevonden. Croiset, die later die dag opnieuw werd opgebeld, begon nu ook indrukken te krijgen van een vlot. Allan suggereert dat dit te danken was aan telepathie, maar de skeptische lezer zal zich een andere verklaring voor kunnen stellen.

In de kleine haven werd niets gevonden, en de volgende dag, woensdag, verzocht Allan Croiset om naar Velsen te komen. De helderziende arriveerde diezelfde avond, in het gezelschap van Tenhaeff. Croiset werd naar het haventje gebracht, waar hij ‘sterke emoties’ begon te krijgen. Hij verklaarde dat de jongen met zijn vlot aan het spelen was geweest, zijn evenwicht had verloren, en zijn hoofd had gestoten tegen een hard voorwerp. ‘Volgens zijn (Croisets) mening was dit hem noodlottig geworden,’ schrijft Allan in zijn brief. Croiset voorspelde dat het lichaam niet zou worden gevonden voor maandag 7 september of dinsdag 8 september, en een verwonding zou hebben ‘aan de linkerkant van het voorhoofd’. Croiset werd daarna naar de tweede kleine haven gebracht die ook deel uitmaakt van het Noordzeekanaal. Daar kreeg hij echter ‘geen emoties’.

De volgende ochtend, donderdag 3 september, werd het lichaam van Dirk Zwenne gevonden in het kanaal bij de ingang van de tweede haven. Zijn hoofd vertoonde kneuzingen, maar niet op de plaats die Croiset had aangegeven. Waar en in welke omstandigheden de jongen in het water was gevallen is nooit vastgesteld.

Als we dit verhaal vergelijken met Pollacks ‘samenvatting’ dan blijkt een geheel onspectaculaire gebeurtenis een magische metamorfose te hebben ondergaan. Croisets indrukken waren vaag en in de meeste gevallen onjuist, en toch wordt deze zaak aangehaald als een van de klassieke gevallen van paranormaal speurderswerk. Hoe is het mogelijk dat deze fantastische verdraaiing van de feiten niet werd geconstateerd door een ervaren Amerikaanse journalist en een eminent hoogleraar? Het antwoord op deze vraag bevat wellicht de sleutel tot de oplossing van het Croiset-mysterie. Het was namelijk Tenhaeff zelf die de gewijzigde versie verzon. Nadat hij Allans verhaal had gepubliceerd voor de Nederlandse markt, schreef hij een ander verhaal voor de export.

Het enige dat Pollack hoefde te doen was Tenhaeffs Duitse of Engelse versie (respectievelijk gepubliceerd in Zeitschrift für Parapsychologie und Grenzgebiete der Psychologie, jaargang 2, nr. 1, 1958 en Proceedings of the Parapsychological Institute of the State University of Utrecht, nr. 1, december 1960) te parafraseren. Tenhaeffs Engelse versie luidt – in vertaling – als volgt:

Toen op 31 augustus nog geen spoor van het kind was gevonden, belde een oom van het vermiste kind Alpha (Croisets codenaam) op, wiens naam en adres hij had gekregen van een politiecommissaris. Volgens de paragnost was het kind verdronken. Onder de ‘beelden’ die Alpha zag waren een paar die betrekking hadden op een kleine haven. In deze kleine haven ‘zag’ hij een vlot en een zeilbootje. Volgens de paragnost was het kind aan het spelen geweest op het vlot. Hij veronderstelde dat de jongen tijdens het spelen was uitgegleden en in het water was gevallen. Hierbij had hij klaarblijkelijk een wond opgelopen aan de linkerkant van het hoofd, doordat hij zich bij zijn val had gestoten aan de zeilboot. Als gevolg van de stroming in de haven, zo verklaarde de paragnost, zou het lichaam van de jongen worden gevonden in een ander haventje dat in verbinding stond met het eerste haventje. Op 3 september, precies zoals de paragnost had ‘gezien’, werd het lichaam van Dirk Zwenne daadwerkelijk gevonden in de tweede haven met een wond aan de linkerkant van zijn hoofd.

Deze versie is op alle essentiële punten identiek aan die van Pollack. In deze vorm is ‘de zaak van de jongen op het vlot’ een ‘klassieker’ geworden voor de aanhangers van buitenzintuiglijke waarneming. Het verhaal viel aldus onder meer te lezen in het hoofdartikel over Croiset in de Holland Herald van september 1979, in Ryzls Parapsychology: A Scientific Approach, en in vele andere publicaties. Het is duidelijk dat in dit geval Tenhaeff de feiten heeft verdraaid. We zullen later nog terugkomen op de redenen die hem wellicht hiertoe hebben gebracht.

Pollack als getuige

De onjuistheden in het verslag van bovenstaande zaak kunnen Pollack moeilijk worden aangerekend. Het is begrijpelijk dat een journalist vertrouwt op het woord van een hoogleraar. Pollack kan echter wel worden aangesproken op zijn verslagen van zaken waar hij zelf zegt getuige van te zijn geweest.

In This Week van 19 februari 1961 (zie ook pagina 25-26 van de paperback editie van de biografie) vertelt Pollack dat hij aanwezig was toen Croiset op 21 mei 1960 werd opgebeld door de buurman van een Eindhovense familie waarvan de vier jaar oude zoon al 24 uur was vermist. Volgens het artikel in This Week had de politie ‘geen enkele aanwijziging’.

‘Het ziet er niet best uit,’ zou Croiset gezegd hebben. ‘De omgeving moet onmiddellijk worden doorzocht. Maar ik ben bang dat over een dag of drie het lijk van het kind gevonden zal worden in het kanaal vlakbij de brug.’ ‘Drie dagen later,’ vervolgt Pollack, ‘belde ik de Eindhovense politie op. Ze hadden zojuist het lijk gevonden bij een van de pijlers van de brug over het kanaal – precies zoals Croiset had voorspeld.’

Ergens moet iets mis zijn gelopen toen Pollack de politie van Eindhoven belde. In 1981 heeft de heer W. Jongsma van de Voorlichtingsdienst van de Eindhovense politie voor mij het politierapport nagekeken. De werkelijkheid zat iets anders in elkaar. Het slachtoffer, de drie jaar oude Anthonius Thoonen, viel op 20 mei in de rivier de Dommel, toen hij aan het spelen was met een vriendje. Het vriendje zag het gebeuren en vertelde het de moeder toen die haar zoon kwam zoeken. Mevrouw Thoonen zag iets op het water drijven, vermoedelijk het lichaam van de jongen. Het was verdwenen toen de politie arriveerde. Op 23 mei, twee dagen na het telefoongesprek met Croiset, werd het stoffelijk overschot van Anthonius gevonden in de rivier.

In het politierapport wordt de naam van Croiset niet genoemd. Er staat ook niets in over een brug. (Overigens zijn er zoveel bruggen over de Dommel dat er altijd wel een in de buurt is.) De politie heeft steeds geweten dat de jongen in de rivier was verdronken. Pollacks bewering dat de politie ‘geen enkele aanwijziging’ had is absoluut onjuist. Er was geen helderziende voor nodig om vast te stellen dat ‘het er niet best uitzag’ of dat de omgeving onmiddellijk doorzocht moest worden. Maar door een paar belangrijke feiten over het hoofd te zien is Pollack in staat om deze zaak weer te geven als een ‘verbazingwekkende demonstratie’ van buitenzintuiglijke waarneming.

Een nieuwe speurtocht

In het boek van Pollack, en in vele andere Engelstalige publicaties, wordt de indruk gewekt alsof de Nederlandse politie bij haar onderzoeken steevast de hulp van paragnosten inroept. Sommige journalisten schijnen te denken dat Tenhaeff via een speciale ‘hot-line’ verbinding heeft met ieder politiebureau in het land. Wellicht heeft de taalbarrière iets te maken met deze overdrijving. In werkelijkheid staan de Nederlandse politieautoriteiten skeptisch tegenover helderziendheid. Als je politiemensen vraagt wat ze van Croiset denken, zeggen ze meestal iets in de geest van ‘misschien dat buitenzintuiglijke waarneming bestaat, maar Croiset heeft ons nog nooit verder geholpen’.

Er zijn uitzonderingen. In het Algemeen Politieblad (nr. 13,1964, pagina 297-300) verscheen een artikel van de hand van Inspecteur G.D.H. van Woudenberg van de Voorburgse politie, waarin wordt verhaald hoe Croiset erin slaagde het lichaam van de zes jaar oude Wim Slee op te sporen. De jongen werd op 11 april 1963 als vermist opgegeven. Er werd nog diezelfde dag een uitgebreide speurtocht ondernomen. Een politiehond wees de weg naar een plaats aan de oever van het kanaal De Vliet. Er waren goede redenen om aan te nemen dat de hond het bij het rechte eind had, aangezien het bekend was dat de jongen hier vaak speelde. Zijn lichaam werd echter niet gevonden. De volgende dag werd de zaak genoemd op radio en tv en in de pers. Een aantal paragnosten kwam naar voren met volstrekt nutteloze informatie. Ondertussen had een oom Croisets nummer gebeld, maar hem werd verteld dat Croiset in het buitenland verbleef. Hij slaagde er pas op 16 april in Croiset te bereiken. Croiset verklaarde dat de jongen was verdronken in De Vliet. Zijn lichaam zou over enkele dagen boven water komen, in de buurt van een brug, een sluis, ‘of iets dergelijks’. Het zou naar ‘links’ zijn afgedreven. Croiset vroeg om teruggebeld te worden als de jongen op vrijdag de 19de nog niet was gevonden.

Vrijdags, toen er nog steeds geen spoor van Wim Slee was gevonden, kwam Croiset naar Voorburg. Hij had een schets bij zich van de plaats waar de jongen in het water was gevallen. Hij nodigde de politie uit om met hem in zijn auto mee te rijden naar De Vliet. Hij stopte in de buurt van de plaats die de hond had aangewezen en verklaarde dat hij aan ‘hevige emoties’ onderhevig was. Van Woudenberg constateerde ‘enige frappante punten, die ook op de geschetste tekening stonden’. Croiset verklaarde dat het kind daar was verdronken en dat zijn lichaam op dinsdagochtend boven water zou komen, in de buurt van een brug, zo’n 700 meter stroomafwaarts. Dit was rechts van de plaats van het ongeluk (gezien vanaf Voorburg), maar Croiset legde uit dat ‘rechts’ in feite hetzelfde is als ‘links’ – het hangt ervan afhoe je ervoor staat. Van Woudenberg vermeldt verder dat de politiemensen bij de brug ook ‘punten’ zagen ‘die overeenkwamen met de telefonische beschrijving, eerder in de week aan de oom gedaan’. Het stoffelijk overschot van Wim Slee werd inderdaad op dinsdag gevonden bij de brug.

Waarschijnlijk had het lichaam van de jongen vastgezeten in afval op de bodem van het kanaal. Croiset had dus gelijk. Maar dat wil niet zeggen dat buitenzintuiglijke waarneming de enig mogelijke verklaring is. Croiset gaf zijn eerste ‘indrukken’ op de 16de, vijf dagen nadat Wim Slee als vermist was opgegeven. De zaak was toen al uitgebreid besproken in de media. De politie vermoedde dat de jongen in De Vliet was verdronken en de hond had zelfs de vermoedelijke plaats van het ongeval aangewezen. Desondanks waren Croisets ‘beelden’ vaag. Hij gaf niet aan welke brug, sluis ‘of iets dergelijks’ hij bedoelde. Zijn beschrijving had van toepassing kunnen zijn op een groot aantal brugachtige constructies. Hij had verklaard dat het lichaam ‘naar links’ was afgedreven, maar hij had niet gezegd van welk gezichtspunt uit. Zijn verzoek om teruggebeld te worden als het lichaam nog niet was gevonden op vrijdag de 19de duidt erop dat hij verwachtte dat de jongen tegen die tijd gevonden zou zijn. Vrijdag de 19de was acht dagen na de verdwijning van de jongen, en Van Woudenberg stelt dat ‘een lijk meestal na maximaal negen dagen boven komt drijven’.

Croiset schoot pas raak toen hij het voor de tweede keer probeerde. De juistheid van de schets die hij op de 19de bij zich had behoeft geen verbazing te wekken. Hij had eenvoudigweg de plaats getekend die de politiehond had aangewezen. De mogelijkheid dat hij deze informatie op normale ‘zintuiglijke’ wijze wist te verkrijgen kan niet worden uitgesloten. Van Woudenberg (persoonlijke communicatie) vindt deze veronderstelling enigszins onwaarschijnlijk, aangezien de schets bepaalde details bevatte die niet zichtbaar waren vanaf de openbare weg. Ik ben zo vrij om te suggereren dat Van Woudenberg wellicht de ingenuïteit van een zeer ervaren paragnost onderschat.

Wat overblijft is het feit dat Croiset, in zijn tweede serie ‘indrukken’, die hij had acht dagen na het ongeluk, wist te voorspellen waar en wanneer het lichaam zou worden gevonden. Dit is misschien frappant, maar het is zeker niet onmogelijk dat het hier een toevalstreffer betreft. Van Woudenberg (persoonlijke communicatie) is nog steeds onder de indruk van Croisets succes, hoewel hij de zaak niet als een afdoend bewijs voor buitenzintuiglijke waarneming beschouwt. ‘Het zwakste punt van het geval,’ vertelde hij me in februari 1981, ‘is het feit dat het een vrij unieke zaak schijnt te zijn. Het gebeurde 17 jaar geleden en het wordt nog steeds aangehaald als misschien wel het meest overtuigende geval dat ooit plaatsvond in Nederland. Je vraagt je af waarom er zo weinig vergelijkbare successen voorhanden zijn.’

Missers

Als je het bekijkt als een alleenstaand geval, is Croisets prestatie in Voorburg vrij indrukwekkend. Maar om te kunnen beoordelen of het een toevalstreffer zou kunnen zijn, moeten we kijken naar de totale ‘score’ van de paragnost, over een langere periode. Hiervoor zijn geen statistieken beschikbaar, maar er zijn wel een aantal betrouwbare indicatoren.

In zijn in de Engelse taal geschreven Proceedings (1960) en in een aantal andere publicaties, heeft Tenhaeff toegegeven dat het aantal succesvolle consultaties van paragnosten (succesvol uit praktisch oogpunt) beperkt is. Het merendeel van het materiaal in Tenhaeffs boek Beschouwingen over het gebruik van paragnosten (1957) – zijn belangrijkste Nederlandstalige publicatie op het gebied van paranormaal detectivewerk – betreft gevallen waarin de paragnost volgens de schrijver buitenzintuiglijke waarneming demonstreerde, zonder dat hij hierbij daadwerkelijk een misdaad oploste of een vermist persoon vond. Er zijn maar een handjevol bekroonde paragnostische misdaadoplossingen, en die er zijn worden steeds maar weer opnieuw aangehaald. Bovendien zijn sommige van deze ‘bekroonde’ zaken, zoals ik hierboven heb aangetoond, alleen maar indrukwekkend wanneer zorgvuldig met het bewijsmateriaal is geknoeid. In zijn boek Ontmoetingen met Paragnosten (1979), haalt Tenhaeff Croiset aan, die zegt dat hij gemiddeld 10 tot 12 keer per week wordt geraadpleegd door familie van vermiste personen. Dat is ongeveer 500 keer per jaar, en Croiset was actief vanaf de jaren ’40!

Dit alles duidt erop dat duizenden van Croisets pogingen om mensen op te sporen zijn mislukt – zelfs als we het soort zaken als de ‘jongen op het vlot’ als een succes bestempelen. Met zoveel schoten op het doel is het niet meer dan logisch dat er af en toe een doelpunt valt. Het wonder dat Van Woudenberg dacht te aanschouwen kan hiervan een voorbeeld zijn geweest. Tenhaeff is nogal terughoudend waar het de missers betreft, behalve als hij ze meent te kunnen verklaren in termen van verkeerd gerichte buitenzintuiglijke waarneming. De fiasco’s die zelfs met een bijzonder parapsychologisch pleidooi niet kunnen worden gered, worden voor het gemak maar genegeerd. Er zijn echter meer dan genoeg voorbeelden van te vinden.

In mei 1956 onthulde de officier van justitie in Amsterdam dat drie paragnosten eerder dat jaar hadden geprobeerd licht te werpen op de verdwijning van een 31-jarige inwoner van Rossum. Croiset had verklaard dat de man in leven was en in Duitsland verbleef. Kort daarna werd zijn stoffelijk overschot gevonden in de gemeente Ootmarsum.

In 1969 toog Croiset naar Viareggio in Italië om een 13-jarige jongen, genaamd Ermano Lavonini, op te sporen. Hij ‘zag’ dat de jongen in het water was gevallen bij het spelen. Het bleek echter dat hij was vermoord door een vriend bij een ruzie. Zijn lichaam werd in de duinen gevonden.

In 1966 reisde Croiset naar Adelaïde in Australië om drie vermiste kinderen te zoeken. Een plaatselijk comité betaalde de reis. Croiset was ervan overtuigd dat de kinderen onder een onlangs gebouwd pakhuis waren begraven. Hij raadde aan het pakhuis af te breken. Het comité zamelde 40.000 Australische dollars in om het pakhuis te laten slopen. De grond onder de betonnen vloer werd tot drie en een halve meter diep afgegraven. De lichamen werden niet gevonden. Croiset drong erop aan nog een meter dieper te graven, dan zouden de lichamen worden gevonden. Het mocht niet zo zijn. Deze kostbare vergissing kon zijn reputatie echter niet deren. Drie jaar later haalde Het Vrije Volk een telexbericht aan van de Associated Press, waarin werd beweerd dat de Australische autoriteiten ‘toestemming hadden geweigerd’ om op de bewuste plek te graven.

In juni 1973 werd Croiset te hulp geroepen door familieleden van een vermoorde Chinees uit Den Haag. Croiset gaf aan dat een zekere meneer Senf er meer van wist. De familieleden ontvoerden Senf en martelden hem drie uur lang om hem een ‘bekentenis’ af te dwingen. Maar Senf had niets te bekennen. Hij had de moord niet begaan. De week daarop bezocht Croiset Senf in het ziekenhuis, waar de man werd verpleegd na zijn pijnlijke ervaring. Croiset bracht bloemen mee en verzekerde Senf dat hij nu geheel overtuigd was van zijn onschuld.

In het Algemeen Politieblad van 9 januari 1960 verscheen een catalogus van paragnostische blunders, verzameld door de Utrechtse commissaris van politie Th. van Roosmalen. Een voorbeeld: in december 1957 verdween de 17-jarige zoon van de familie E. in Utrecht. Het huis van de familie lag in de buurt van een kanaal. Na een paar dagen namen de ouders contact op met Croiset. De paragnost verscheen en bracht de ouders naar een kade. ‘Hier is uw zoon te water geraakt en verdronken,’ verklaarde Croiset. ‘Ik vind het vreselijk, dat ik de eerste ben die u met dit smartelijke verlies moet condoleren.’ De politie ving de volgende dag het gerucht op dat de ouders contact hadden opgenomen met een begrafenisondememing om de begrafenis van hun zoon te regelen. Een paar dagen later werd de zoon gevonden. Hij had zich verstopt in een hooischuur op de Veluwe.

In het licht van al deze blunders – en er zijn nog veel meer – lijkt Esotera‘s omschrijving van Croiset als ‘de helderziende die nooit teleurstelde’ een element van dichterlijke vrijheid te bezitten.


De professor en de helderziende: onder een hoedje gespeeld?

Tenhaeffs herinterpretaties

uit Skepter 1.4 (1988)

Volgens professor Tenhaeff blijken het merendeel van de treffers gescoord door paranormale detectives alleen vanuit parapsychologisch oogpunt van belang te zijn. Voor de politie zijn ze nutteloos, maar de ervaren parapsycholoog ziet er interessante voorbeelden van buitenzintuiglijke waarneming in. De paragnost mag dan de zaak niet tot een oplossing hebben gebracht, hij heeft wel bepaalde details gezien die met de zaak te maken hebben, waarvan achteraf vastgesteld kan worden dat het ‘treffers’ zijn. Daarbij is het dan wel nodig dat de feiten op een ‘juiste’ manier worden geïnterpreteerd.

Een anekdote die wordt aangehaald door de journalist Jack Harrison Pollack (1964) is een welhaast komisch voorbeeld van een dergelijke ‘interpretatie’. Pollack schrijft dat Croiset toen hij in 1950 werd geraadpleegd in een verkrachtingszaak in Arnhem, verklaarde dat de verkrachter in het bezit was van ‘een abnormaal groot geslachtsdeel.’ Nadat de politie een verdachte had gearresteerd, inspecteerde men zijn edele delen maar deze bleken van normale afmetingen te zijn. Geeft niks, zegt Pollack – ‘ze kwamen erachter dat hij een twintig jaar oude kok was die af en toe een grote rode pekelnaald (een grote injectienaald waarmee vlees wordt ingespoten met bijvoorbeeld pekel of bouillon) gebruikte in de keuken, hetgeen bij Croiset het beeld had opgeroepen van een abnormaal groot geslachtsdeel.’

De meeste van Croisets successen, zowel in politiezaken als in zijn ‘stoelenproeven’, waren van een vergelijkbaar gehalte. De bereidheid die veel mensen tonen om dit soort achterafverklaringen te accepteren is natuurlijk ook de reden voor de populariteit van allerlei soorten waarzeggers. Voor Tenhaeft echter lijden mensen die dit soort bezwaren aanvoeren aan ‘Gestaltblindheid’.

Professor Tenhaeff heeft vrijwel een monopolie gehad op de studie van Croiset. Tenhaeffs boeken en artikelen zijn de voornaamste bron van informatie over Croiset, wiens reputatie staat of valt bij de betrouwbaarheid van zijn geleerde mentor. (Tenhaeff overleed op 9 juli 1981, terwijl dit artikel ter perse ging. Hij was van tevoren ingelicht over de uitkomsten van mijn onderzoekingen, maar wilde niet ingaan op mijn uitnodiging om commentaar te geven op specifieke gevallen.)

Critici

Th. van Roosmalen wordt niet genoemd in Pollacks boek, en dat geldt ook voor verscheidene andere auteurs die van tijd tot tijd Croisets prestaties en de documentatie erover in twijfel hebben getrokken. In de index van Pollacks boek zoekt men tevergeefs naar namen als George Zorab, de parapsycholoog die Croiset als eerste ontdekte en die Pollack een paar interessante dingen had kunnen vertellen over de helderziende en de professor. Spigt, de geschiedkundige die aantoonde dat Tenhaeffs inaugurele rede in 1953 geheel gebaseerd was op onjuiste informatie; Filippus Brink, de criminoloog die een proefschrift schreef over paranormale detectives; Pelz, de politieman uit Hamburg die in 1959 een vernietigend rapport uitbracht met de titel: Herr Croiset, Sie können nicht hellsehen; en Ph. B. Ottervanger, de skepticus die in de jaren ’50 Tenhaeff en zijn protégé meer dan eens de voet dwars wist te zetten.

Pollack heeft misschien nog nooit van deze critici gehoord. En Tenhaeff vond het blijkbaar niet nodig dat hij contact met hen zocht. Zij zouden de Amerikaanse journalist er wellicht van hebben kunnen overtuigen de grofste fouten in zijn manuscript te corrigeren en enig materiaal toe te voegen, dat – hoewel niet complimenteus voor de hoofdpersoon – de kwaliteit van de biografie in ieder geval ten goede zou zijn gekomen.

In hetzelfde nummer van This Week waarin ook de zaak van Anthonius Thoonen aan de orde komt, beschrijft Pollack Tenhaeff als een ‘dienaar van de wetenschappelijke waarheid’. Dergelijke complimentjes zijn ook te vinden in de biografie. Misschien zou Pollack wat minder lovend zijn geweest als hij Roosmalens artikel in het Algemeen Politieblad had gelezen. Hierin deed de Utrechtse commissaris verslag van een ontmoeting met Tenhaeff, georganiseerd door de rechter-commissaris van Utrecht. Op deze gedenkwaardige gelegenheid vertelde Van Roosmalen de professor ronduit dat hij niet in paranormaal speurwerk geloofde. ‘Commissaris,’ antwoordde Tenhaeff, ‘als u wilt zal ik u een paar gevallen opnoemen, waarin de politie faalde en Croiset slaagde.’ Daarop ging Tenhaeff uitgebreid in op twee zaken waar volgens hem geen speld was tussen te krijgen. De eerste betrof een moord begaan in de gemeente X. Na maanden van vruchteloos onderzoek ging de politie te rade bij Croiset. De helderziende gaf zo’n duidelijke beschrijving van de moordenaar dat de politie in staat was de dader in de kraag te vatten. De tweede zaak had betrekking op een diefstal in een fabriek in de gemeente Y, die door Croiset was opgelost.

Van Roosmalen besloot deze beweringen na te trekken. De politie in X was nogal verbaasd over Van Roosmalens vraag. Het was nogal onwaarschijnlijk dat Croiset de dader had geïdentificeerd, zei men, aangezien de betreffende moordzaak helemaal nooit had plaatsgevonden. Van Roosmalens collega’s in Y gaven inderdaad toe dat zij op Croisets advies iemand hadden gearresteerd voor de diefstal, maar de man bleek volledig onschuldig te zijn en moest met nederige excuses weer worden vrijgelaten. Van Roosmalen werd aangeraden de naam van Croiset niet te noemen als hij ooit bij zijn collega’s in Y op bezoek zou komen.

Het zou voor Pollack ook zinvol zijn geweest om zijn licht op te steken bij de politierechercheur Filippus Brink. In 1958 publiceerde Brink een proefschrift (Enige Aspecten van de Paragnosie in het Nederlandse Strafpoces), waarin hij de uitkomsten beschreef van een serie experimenten met paragnostische detectives en van een enquête onder politieautoriteiten in binnen- en buitenland. Brink had vier bekende paragnosten (waaronder Croiset) getest, door ze foto’s en andere voorwerpen te overhandigen met het verzoek hun indrukken weer te geven. Een gedeelte van het materiaal had te maken met politiezaken, een ander gedeelte niet. De experimenten waren zeer uitgebreid en strekten zich uit over meer dan een jaar. Het resultaat was belabberd. Bij het zien van de foto van een moordenaar zeiden de paragnosten dat de man onschuldig was; bij het zien van een wapen dat rechtstreeks uit de fabriek kwam, kregen ze beelden van overvallen en moorden. In één van zijn weinige Engelstalige artikelen (‘Aid to the Police’, Tomorrow, herfst 1953) had Tenhaeff beweerd dat Croiset niet ‘viste’ naar informatie. Brink constateerde echter niets anders dan ‘vissen’ naar informatie.

De uitkomsten van Brinks enquête waren ook al niet erg bemoedigend voor de aanhangers van paranormaal speurwerk. Op een hele enkele uitzondering na verklaarden alle Nederlandse en buitenlandse politiefunctionarissen dat bij hun weten paragnosten nog nooit van nut waren geweest voor politieonderzoek. De uitzonderingen die er waren, betroffen uitsluitend zeer twijfelachtige successen. Brink zei me onlangs: ‘Ik durf te stellen dat op een enkele toevalstreffer na, geen enkele paragnost in Nederland ooit op paranormale wijze een politiezaak heeft opgelost.’ Recentelijk heb ik nog navraag gedaan bij een aantal Nederlandse politiedistricten en het ziet er niet naar uit dat er veel is veranderd sinds Brink zijn proefschrift publiceerde in 1958.

Op heterdaad betrapt

Om redenen waar we later nog op terug zullen komen, werden deze kritieken niet als fataal gezien voor Tenhaeffs reputatie als een zorgvuldig en eerlijk academicus. Onder vier ogen gaven zijn aanhangers weliswaar toe dat de professor zo nu en dan aan verstrooidheid leed, en zelfs dat hij zich wellicht af en toe liet meeslepen door zijn eigen enthousiasme, maar ze bleven erbij dat aan de grote lijn van zijn werk niet viel te tornen. Sommigen werden pas aan het twijfelen gebracht in 1980, toen ik de professor op heterdaad op bedrog betrapte. Dit keer was het niet zo eenvoudig om een onschuldige verklaring te bedenken.

Ik heb me bij mijn onderzoek naar paranormale claims altijd gericht op wat Tenhaeff zelf beschouwde als ‘klassiekers’ (om het verwijt te voorkomen dat ik bevooroordeeld zou staan ten opzichte van het bewijsmateriaal). Gezien Croisets internationale reputatie als paranormaal misdaadbestrijder was ik nogal verbaasd over het geringe aantal zaken dat hij bleek te hebben opgelost. De verslagen die er waren van zijn werk met de politie bleken vrijwel altijd over zaken te gaan die niet tot een arrestatie van een verdachte hadden geleid. De zaak in Wierden (waarbij Croiset de aanrander van een meisje zou hebben geïdentificeerd, nadat hij alleen maar de hamer waarmee het misdrijf was gepleegd had betast) werd steeds weer aangehaald door bewonderaars van Croiset, totdat C.E.M. Hansel (1966) navraag deed bij de plaatselijke autoriteiten en aantoonde dat de zaak bepaald anders in elkaar stak.

In 1980 echter, in het september-nummer van het Duitse maandblad Esotera, deed Tenhaeff verslag van een zaak die absoluut waterdicht leek. In het kort luidde Tenhaelfs verhaal als volgt. Op 15 november 1979 bezocht een officier van de Rijkspolitie, commandant Eekhof, Croiset en verzocht hem te helpen bij de opsporing van een mysterieuze brandstichter die al maandenlang de omgeving van Woudrichem terroriseerde en van wie de politie geen spoor had weten te vinden. Eekhof deed dit ‘in de hoop dat hij (Croiset) in staat zou blijken te zijn de autoriteiten aanwijzigingen te geven die zouden kunnen leiden tot de arrestatie van de misdadiger.’

Enkele weken vóór Croisets plotselinge dood in juli 1980 had Tenhaeff de politie van Woudrichem bezocht, waarbij ‘Eekhof hem tot in alle details had verteld hoe succesvol Croisets assistentie was geweest.’ ‘Alles wat Eekhof ons vertelde,’ schreef Tenhaeff, ‘is op videoband opgenomen. Van de banden is een protocol opgemaakt dat door Eekhof is gelezen en ondertekend.’ Volgens Tenhaeff werd Croiset te hulp geroepen nadat alle officiële pogingen om de brandstichter te vinden waren gestrand. De helderziende beschreef de brandstichter als een man die ‘soms een uniform droeg,’ ‘in een flatgebouw woonde,’ en ‘iets te maken had met speelgoedvliegtuigjes.’ Op Eekhofs vraag of dit modelvliegtuigjes zouden kunnen zijn, antwoordde Croiset bevestigend. Eekhof zou ‘geschokt’ zijn geweest door de uitspraken van de helderziende, omdat ‘Croisets beschrijving paste bij een kwartiermeester uit zijn eigen groep.’ Volgens Tenhaeft kon de commandant in eerste instantie zijn oren niet geloven, maar ‘hij was enige tijd later genoodzaakt toe te geven dat Croiset gelijk had gehad: de kwartiermeester was de pyromaan.’

Om deze opmerkelijke beweringen te controleren nam ik contact op met commandant Eekhof en toonde hem het artikel in Esotera, dat hem tot op dat moment geheel onbekend was. Nadat hij het artikel zorgvuldig tweemaal had gelezer, stelde hij categorisch vast dat er ‘zonder meer leugens’ instonden. Vervolgens liet hij me luisteren naar de opnames die gemaakt waren van Croisets verklaringen. De meest in het oog springende onjuistheden waren de volgende:

  • De ontmoeting met Croiset vond plaats op 15 november 1977, twee jaar eerder dus dan de datum die door Tenhaeff was gegeven. De kwartiermeester werd pas in maart 1980 gearresteerd.
  • Croiset noemde geen enkele maal het woord ‘uniform’, wat de meest opzienbarende treffer zou zijn geweest.
  • Croiset zei niets over ‘speelgoedvliegtuigjes’. Wel sprak hij over ‘vliegtuigen’ – ‘zitten in vliegtuigen’, ‘vliegvelden’, en ‘vliegtuigbouw’. Op Eekhofs vraag of het hier om modelvliegtuigjes zou kunnen gaan antwoordde Croiset eerst, ja, misschien, maar trok dit daarna terug, en zet ‘nee, dit zijn grote vliegtuigen’. Het was juist dat het bouwen van modelvliegtuigjes een hobby was van de kwartiermeester, maar dit werd eerst gesuggereerd door Eekhof en niet door Croiset. Als dit een buitenzintuiglijke waarneming was, dan was het er een van de politieman, en niet van de paragnost!
  • Croiset, die in een eerdere poging de dader te ‘zien’ de politie al op een vals spoor had gebracht, wees ten slotte als brandstichter een persoon aan waarvan Eekhof hem een foto liet zien. Deze persoon – die de politie al beschouwde als de mogelijke dader – was niet de kwartiermeester, die later bekende.
  • Eekhof was zeker niet ‘geschokt’ door Croisets uitspraken, omdat hij met geen mogelijkheid zijn collega herkend zou kunnen hebben in Croisets verwarde beelden. De kwartiermeester, die ook niet in een flatgebouw woonde, werd pas maanden later verdacht, om redenen die niets te maken hadden met Croisets verklaringen.
  • Eekhof ontkende ten enen male dat hij een protocol had gelezen en ondertekend. Hij had zelfs nog nooit een protocol gezien.

Voordat ik Tenhaeffs bedrog aan de kaak stelde in De Telegraaf gaf ik hem uiteraard de gelegenheid om een reactie te geven. De ‘dienaar van de wetenschappelijke waarheid’ weigerde ronduit om antwoord te geven op mijn vragen, en schreeuwde me een aantal beledigingen toe voordat hij de hoorn op de haak gooide.

Het behoeft geen verbazing te wekken dat in Tenhaeffs Nederlandstalige versie van de zaak in Woudrichem, die ongeveer tegelijkertijd werd gepubliceerd in Tenhaeffs Tijdschrift voor Parapsychologie, niet gerept wordt over ‘uniformen’ of ‘ondertekende protocollen’. De ergste misleidingen waren alleen bedoeld voor de export. Als ik hem er niet op attent had gemaakt, zou Eekhof het sprookje in Esotera waarschijnlijk nooit hebben gezien.

Croisets methode

Ik denk dat ik overtuigend heb aangetoond dat Tenhaeffs verslagen, onze voornaamste bron van informatie over Croiset, absoluut onbetrouwbaar zijn. Het is daarom gevaarlijk om ‘natuurlijke’ verklaringen te gaan zoeken voor de ‘feiten’ die Tenhaeff presenteert. Men loopt de kans zijn tijd te verspillen aan het verklaren van dingen die nooit zijn gebeurd. Onder dit voorbehoud wil ik me toch wagen aan een paar bespiegelingen over hoe Croiset erin is geslaagd schijnbaar paranormale successen te boeken met geheel normale middelen.

Croiset, een bedreven hypnotiseur, was een ervaren spierlezer en een meester in het stellen van suggestieve vragen. Hij was dan ook zeer goed in staat om informatie uit mensen los te peuteren en die daarna op te voeren als ‘telepathische indrukken’. Het is mogelijk dat hij zo nu en dan zijn toevlucht nam tot grovere methoden, zoals het gebruiken van spionnen. In de pro-Croiset-literatuur is verbazend weinig terug te vinden over de ‘medewerkers’ en ‘secretarissen’ van de helderziende, zoals Dick West. Zorab (persoonlijke cornmunicatie) beschikt over bewijzen dat Croiset soms gebruik maakte van handlangers bij zijn experimenten. Blijkbaar weerhield Croisets beroepsethiek hem er niet van om af en toe wat foefjes uit te halen.

Belangrijker nog is het feit dat Croiset wist hoe hij vrienden moest maken en mensen moest beïnvloeden. Hij onderhield zeer vriendschappelijke relaties met een aantal journalisten en dienaren van de wet. (Enkele politiemensen waren patiënten van ‘dokter’ Croiset.) Dat dit hun objectiviteit niet ten goede zal zijn gekomen lijkt voor de hand te liggen. Croiset was een innemend man die op zijn bezoekers een oprechte, eenvoudige indruk maakte. Men kreeg in zijn gezelschap niet het gevoel dat men op zijn hoede moest blijven.

Discussie

De standaardverklaring van sceptici voor de zogenaamde successen van paragnostische speurders is dat deze mensen hun cliënten min of meer een verbale rorschachtest afnemen. Hun waarzeggingen zijn meestal vaag, onsamenhangend en omslachtig. Het waarheidsgehalte ervan wordt bepaald met terugwerkende kracht: achteraf worden de dubbelzinnige en soms tegenstrijdige uitspraken op een zodanige manier geïnterpreteerd dat ze overeenkomen met de feiten. De fouten en vergissingen worden voor het gemak maar vergeten. De mogelijkheid dat een deel van de informatie weleens op niet-paranormale wijze zou kunnen zijn verkregen, wordt stilletjes genegeerd. Toevalstreffers worden breed uitgemeten en waar mogelijk hier en daar nog wat verfraaid.

De uitkomsten van mijn onderzoek wijzen erop dat, wat het fenomeen Croiset betreft, deze theorie niet behoeft te worden gewijzigd. Croiset was een uitzondering niet zozeer wat betreft zijn paranormale begaafdheid maar meer wat betreft de hoeveelheid propaganda die er voor hem is gemaakt. Anders dan de meeste paragnosten had Croiset het geluk dat hij een impresario vond die een behoorlijke reputatie had als wetenschapper en geleerde. De ‘Miracle Man’ uit Nederland zou nooit zo beroemd zijn geworden zonder Tenhaeffs onvermoeibare hulp. Het feit dat zijn mentor een echte professor was heeft Croiset altijd beschermd tegen kritiek. Van Croiset werd geloofd dat hij een bijzonder eerlijk mens was omdat Tenhaeff zei dat hij dat was. Zoals ik al eerder heb gesuggereerd, ligt de sleutel van het Croiset-mysterie bij Tenhaeff. De vraag is nu: wat bewoog Tenhaeff om op deze manier te handelen? Waarom zette hij zijn academische reputatie op het spel door aantoonbaar bedrog te plegen?

Ik denk dat het antwoord is dat Tenhaeff wel moest bedriegen, en waarschijnlijk dacht hij dat hij er wel in zou slagen om niet betrapt te worden. Reeds kort nadat hij Croiset ontmoette in 1947 moet Tenhaeff zich gerealiseerd hebben dat de speurderssuccessen van de paragnost uiterst twijfelachtig waren. Een objectieve, volledige lezing van de politierapporten zou nooit iemand overtuigd hebben die al niet van tevoren sterk in het paranormale geloofde.

Tenhaeff, die altijd al de ambitie had gehad om de Sigmund Freud van de parapsychologie te worden, ontwierp iets dat hij een ‘theorie’ noemde en waarmee hij vrijwel alles kon verklaren in termen van buitenzintuiglijke waarneming. Het geval van de pekelnaald is een typerend voorbeeld. Maar de professor had op z’n minst een paar waterdichte bewijzen nodig om zijn vreemde theoretische constructie te onderbouwen. Bij gebrek aan authentieke wonderen moest hij er zelf een paar creëeren.

Rest de vraag hoe het Wilhelm Tenhaeff gelukt is de mensen zolang voor de gek te houden. Ik kan hier slechts een paar mogelijke verklaringen suggereren.

1) Zijn beroepsstatus. Tenhaeff was de eerste hoogleraar parapsychologie in de geschiedenis: een prestigieuze functie. ‘Hij heeft vast gelijk, anders zouden ze hem niet benoemd hebben,’ was een veelgehoorde uitspraak van zijn bewonderaars wanneer zij met kritiek werden geconfronteerd. Voor velen was daarmee de kous af.

2) De verwarring die hij stichtte met zijn publicaties. Tot groot genoegen van de ware gelovigen, voor wie abracadabra hetzelfde is als diepzinnigheid, zijn Tenhaeffs geschriften zo helder als koffiedik. Een zware nevel lijkt om zijn boeken te hangen. Om in dit doolhof van duizenden kronkelende zinnen op zoek te gaan naar onjuistheden vergt buitengewoon veel doorzettingsvermogen. De meeste skeptici laten het er begrijpelijkerwijs na een paar zinnen maar bij zitten. Ikzelf ben er alleen maar aan begonnen als gevolg van een uitdaging. Nadat ik in 1978 enige kritische opmerkingen had geplaatst bij het parapsychologisch onderzoek daagden aanhangers van de parapsychologie me uit om de confrontatie aan te gaan met het ‘rigoureuze wetenschappelijke werk’ van Tenhaeff, waarvan zij dachten dat het het beste bewijs vormde voor het bestaan van buitenzintuiglijke waarneming.

Kritisch onderzoek wordt verder bemoeilijkt door het feit dat de professor slim gebruik maakte van de taalbarrière. De misleidende verslagen van zaken zoals ‘de jongen op het vlot’ en de brandstichtingen in Woudrichem waren alleen bestemd voor de export. Als compensatie deed Tenhaeff af en toe ook het omgekeerde: in het Duitse Zeitschrift für Parapsychologie und Grenzgebiete der Psychologie (nr. 4, 1980) heb ik aangetoond hoe Tenhaelf op slinkse wijze een rapport van Dr. Jule Eisenbud, over een transatlantisch experiment met Croiset, herschreef voor de thuismarkt in Nederland.

3) De weifelachtige houding van de parapsychologische gemeenschap ten opzichte van frauduleuze collega’s. In parapsychologische kringen heeft men zich nooit kunnen losmaken van het idee-fixe dat openlijke kritiek op een collega de zaak van de parapsychologie schade toebrengt. Sommige parapsychologen hebben al heel lang hun bedenkingen over Tenhaeff. Slechts zelden durfden zij deze echter kenbaar te maken. En zelfs wanneer ze dat deden werd de zaak, waarschijnlijk als gevolg van een bepaald sociologisch mechanisme, nooit verder uitgespit.

4) Tenhaeffs meesterlijke propagandatechnieken. Tenhaeff is altijd zeer bedreven geweest in propagandistische manipulatie. Door slim gebruik te maken van zijn goede relaties met de media wist hij een groot gedeelte van de publieke opinie in Nederland te overtuigen van het idee dat hij de profeet was van een nieuwe, niet-materialistische wetenschap, die had te lijden onder de irrationele haatgevoelens van mensen wiens wereldbeeld bedreigd werd door de glorieuze ontdekkingen van de parapsychologie. Hij liet nooit een gelegenheid voorbij gaan om zijn toehoorders te wijzen op de religieuze implicaties van zijn werk of om te zinspelen op mogelijke bolsjewistische invloeden in skeptische kringen. Zijn favoriete truc bestond eruit om, liever dan zijn critici antwoord te geven op hun onbeschaamde vragen, het publiek wijs te maken dat zij aan een freudiaans complex leden en psychiatrische hulp nodig hadden.

Ironisch genoeg was het Tenhaeffs bizarre gedrag dat een aantal skeptici ervan overtuigde dat hij een onschuldig slachtoffer was van een sluwe paragnost. Zij konden zich niet voorstellen dat de professor zelf een charlatan was. Zijn schijnbare goedgelovigheid diende als camouflage voor zijn bedrog.

Conclusie

De bedoeling van dit artikel is niet om Croisets paranormale gaven ex cathedra nietig te verklaren. Waar het mij om gaat is de lezer attent te maken op een aantal valse noten in de partituren van de Mozart onder de helderzienden – dissonanten die andere biografen schijnbaar over het hoofd hebben gezien.

Als buitenzintuiglijke waarneming bestaat, dan zou het inderdaad de meest economische verklaring kunnen zijn voor een aantal van de toevalligheden die in connectie met Gerard Croiset zijn gerapporteerd. Aan de andere kant zou het wel heel erg voorbarig zijn om op basis van het Croiset-materiaal te concluderen dat buitenzintuiglijke waarneming bestaat. Als zijn helderziendheid echt was geweest, waarom was het dan nodig voor Tenhaeff om de feiten te verdraaien?

Ik wil zeker niet dogmatisch zijn over paragnostische detectives. Het is mogelijk dat er ooit nog beter bewijs opduikt. Maar tot die tijd zou ik u willen aanraden uw eventuele geloof in het paranormale niet te baseren op ‘de helderziende die nooit teleurstelde’.

Dankbetuiging

Mijn dank aan de heer en mevrouw Ottervanger uit Bussum, die zo vriendelijk waren mij toegang te verlenen tot de uitgebreide archieven van wijlen de heer Ph. B. Ottervanger.

Literatuur

Brink, F. (1958). Enige aspecten van de paragnosie in het Nederlandse Strafproces. Utrecht: Drukkerij Storm. (Dit proefschrift ligt ter inzage bij de Bibliotheek Strafrecht van de Rijksuniversiteit Utrecht.)

Brink, F. (1960). Parapsychology and Criminal Investigation. International Criminal Police Review 134 (januari).

Hansel, C.E.M. (1966). ESP: A Scientific Evaluation. New York: Scribner, 197-203.

Hansel, C.E.M. (1980). ESP and Parapsychology. Buffalo, NY: Prometheus, 262-268.

Hoebens, P.H. (1980). Vom Lob der Genauigkeit in der Parapsychologie. Zeitschrift für Parapsychologie und Grenzgebiete der Psychologie, 22(4), 225-34.

Pelz, C. (1959/60) ‘Herr Croiset, Sie kõnnen nicht hellsehen‘. Kosmos.

Pollack, Jack Harrison (1964). Croiset the Clairvoyant: the Story of the Amazing Dutchman. Garden City, NY: Doubleday.

Roosmalen, Th. van (1960). Ervaringen met paragnosten en die zich zo noemen. Algemeen Politieblad, 109, 3-9.

Tenhaeff, W.H.C (1953). Aid to the Police. Tomorrow, Autumn.

Tenhaeff, W.H.C. (1955). De Paragnostische Begaafdheid van de Heer C.H. Tijdschrift voor Parapsychologie, 23(2/3), 57-87.

Tenhaeff, W.H.C. (1957). Beschouwingen over het gebruik van paragnosten, Utrecht: Bijleveld.

Tenhaeff, W.H.C. (1957). Ontmoetingen met Paragnosten. Utrecht: Bijleveld.

Tenhaeff, W.H.C (1960). The Employment of Paragnosts for Police Purposes. Proceedings of the Parapsychological Institute of the State University of Utrecht, 1 (december), 15-32.

Tenhaeff, W.H.C. (1980). Der Paragnost. Esotera, 31(9), 816-27.

Woudenberg, G.D.H van (1964). Ervaringen met Paragnosten. Algemeen Politieblad, 113, 297-300.

Zorab, G. (1965) Review of Jack Harrison Pollacks Croiset the Clairvoyant, Journal of the Society for Psychical Research, 43, 209-12.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in The Skeptical Inquirer (Fall 1981, vol. 6, no. 1; Winter 1981-82, vol. 6, no. 2) en is uit het Engels vertaald door Karel Beckman.

Zie ook de digitale heruitgave van Parariteiten (Nanninga 1988) voor twee stoelenproeven van Tenhaeff en Croiset plus drie politiezaken (p. 77-84)

Uit: Skepter 1.3 en Skepter 1.4 (1988)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Piet Hein Hoebens (1948-1984) was een journalist die het werk van prof. Tenhaeff kritisch heeft onderzocht en daarover ook in parapsychologische tijdschriften publiceerde. In serrieuze parapsychologische literatuur wordt het werk van Tenhaeff sindsdien alleen nog genoemd als een voorbeeld van onbetrouwbaar onderzoek.