Tastend naar het licht
Bijna-doodervaringen bij blinden
door Rob Nanninga
Volgens hardnekkige geruchten kunnen blinden visuele waarnemingen doen wanneer ze uit hun lichaam treden. Ze schijnen dan soms dingen te zien die ze onmogelijk kunnen weten.
Een van de meest opmerkelijke verhalen over een bijna-doodervaring (BDE) verscheen in het boek Het bestaan van de ziel van de arts en populaire auteur Larry Dossey (1989), de huidige hoofdredacteur van het vaktijdschrift Alternative Therapies in Health and Medicine. Dossey beschreef de ervaringen van een zekere Sarah, die uit haar lichaam trad toen ze tijdens een galsteenoperatie een hartstilstand kreeg. Tot verbazing van de artsen kon ze later vrij nauwkeurig beschrijven wat ze in de operatiekamer had gezien en gehoord. Ze wist zelfs dat de anesthesist ongelijke sokken had gedragen. Dat kon ze onmogelijk van tevoren hebben waargenomen, want Sarah was vanaf haar geboorte blind!
De psycholoog en BDE-onderzoeker Kenneth Ring wilde Sarah graag interviewen en vroeg Dossey schriftelijk om meer informatie. De spirituele arts moest toen bekennen dat het blinde meisje niet bestond. Hoewel hij er van overtuigd was dat blinden tijdens een BDE kunnen zien, beschikte hij niet over een concreet voorbeeld. Daarom had hij zelf maar een praktijkgeval verzonnen.
Een ander verhaal verscheen in de bestseller De tunnel en het licht van de arts en bekende BDE-onderzoeker Raymond Moody (1988). Het betrof een zeventigjarige blinde vrouw die een hartaanval kreeg en na afloop precies kon beschrijven hoe de reanimatieapparatuur eruit zag. Dat kon zij volgens Moody onmogelijk weten omdat ze al op haar achttiende blind was geworden, toen zulke apparatuur nog niet bestond.
Ring nam contact op met Moody, die beweerde dat hij het verhaal op een audiocassette had gehoord. Helaas was deze cassette, die hij van een gepensioneerde arts had geleend, niet meer in zijn bezit. Bovendien kon hij zich de naam van de arts niet meer herinneren. Blijkbaar was het bewijsmateriaal niet zo belangrijk als hij in zijn boek deed voorkomen, want anders zou hij toch op z’n minst een kopie hebben gemaakt.
Hoewel er meerdere geruchten circuleerden over blinden die in het zicht van de dood weer konden zien, slaagde Ring er aanvankelijk niet in zulke personen te achterhalen. In 1991 schreef hij aan Susan Blackmore (1993): ‘Ik zou wensen dat er zo’n geval was – dat zouden we allemaal graag willen. Dit is ongetwijfeld de reden waarom mensen zoals jij en ik meteen naar Dossey hebben geschreven. Het was schijnbaar precies waar we naar zochten…’
Uiteindelijk schakelde Ring de hulp in van elf Amerikaanse organisaties voor blinden, die in hun braillegeschriften en op audiocassettes een oproep plaatsten aan blinden die een bijna-doodervaring (BDE) of buitenlichamelijke uittredingservaring (BLE) hadden gehad. Ook in de nieuwsbrief van de Amerikaanse vereniging voor BDE-onderzoek (IANDS) werd bekendheid gegeven aan Rings oproep. Er meldden zich 46 personen waarvan er 31 ‘geschikt’ werden bevonden om telefonisch te worden geïnterviewd. Zestien daarvan rapporteerden een BDE, terwijl de overige tien alleen één of meerdere BLE’s hadden meegemaakt. Deze verdeling is verrassend omdat uittredingservaringen veel vaker voorkomen dan BDE’s. Ongeveer tien procent van de bevolking schijnt wel eens een BLE te hebben gehad.
Helaas was de meerderheid van de ondervraagden niet blind vanaf de geboorte. Elf van hen waren pas op latere leeftijd blind geworden en zes waren slechtziend. Slechts veertien personen konden als blindgeboren worden geclassificeerd (waaronder twee die nog een beperkte lichtwaarneming hadden behouden). Ring schrijft: ‘Van onze 21 blinden met een BDE claimen er 15 over enige vorm van gezichtsvermogen te hebben beschikt (tijdens de ervaring)…’ Een belangrijker feit is echter dat slechts vijf blindgeborenen dit beweerden. Uiteindelijk heeft Ring dus niet veel relevante gevallen boven water gekregen. Om er toch een bestseller van te kunnen maken, moest hij het woord ‘blind’ wat ruimer opvatten.
In het boek Blind ziende (de vertaling van Mindsight, 1999), dat hij samen met de psychologe Sharon Cooper schreef, wekt Ring de indruk dat het in alle gevallen verbazingwekkend is als blinden visuele beelden rapporteren – ook wanneer ze jarenlang konden zien en pas recentelijk blind werden. Zo citeert hij een man die opmerkte: ‘Natuurlijk was ik niet in staat te zien, want mijn ogen waren immers helemaal vernietigd als gevolg van het auto-ongeluk, maar toch was mijn gezichtsvermogen helder en duidelijk… Ik kon perfect zien tijdens de ervaring.’ Er is echter geen reden om aan te nemen dat het visuele voorstellingsvermogen van de man was aangetast. Het feit dat hij blind was geworden, lijkt me niet relevant.
Ring verbaast zich zelfs over getuigenissen van bijzienden, zoals: ‘Ik kan het niet geloven, ik kan zien! Ik kon getallen op die machine achter mijn hoofd lezen en het greep me allemaal erg aan. Ik dacht: ze hebben me mijn bril teruggegeven…’ Hij geeft daarop het volgende commentaar: ‘Een van de markante kenmerken van deze zaak is natuurlijk de vaststelling van deze vrouw dat ze zo helder kon zien tijdens haar BDE, ondanks het feit – naar eigen zeggen – van haar ernstige bijziendheid.’ Ring draagt zelf ook een bril. Zou hij ‘s nachts in zijn dromen niet goed kunnen zien als hij die bril afzet voor het slapen gaan? Dat lijkt me onwaarschijnlijk. Het feit dat iemand een bril draagt, is niet van invloed op beelden die hij met zijn ogen dicht kan waarnemen.
Parallelle tunnels
Ring en Cooper (1999) hebben een vijfde deel van hun boek ingeruimd voor de BDE-ervaringen van twee met name genoemde personen die nooit hebben kunnen zien: Vicki Umipeg en Brad Barrows. Vicki was in 1973 tweeëntwintig jaar oud toen ze betrokken raakte bij een ernstig auto-ongeluk. In het ziekenhuis zweefde ze uit haar lichaam naar het plafond. Vanuit dit standpunt zag ze hoe de artsen met haar bezig waren en ze hoorde wat ze zeiden. Vervolgens zweefde ze verder omhoog, door het dak van het ziekenhuis. Ze hoorde harmonieuze klanken en belandde in een donkere buis die haar naar een helder licht voerde. In de hogere wereld aangekomen, zag ze bomen, bloemen en mensen die een licht uitstraalden dat liefde uitdrukte. Ze herkende twee jonggestorven schoolvriendinnetjes. Daarna kreeg ze een gevoel van alwetendheid: ze kon onder meer ingewikkelde rekenformules intuïtief begrijpen en alle talen verstaan. Ze had ook een ontmoeting met Jezus, die extra stralend was. Hij communiceerde telepathisch en liet haar een panoramische terugblik op haar leven zien. Vicki wilde graag bij Jezus blijven, maar die stuurde haar terug om te leren en te onderwijzen over liefde en vergeving.
Ring en Cooper noemen dit verhaal een illustratief voorbeeld. In werkelijkheid kun je het beter ideaaltypisch noemen omdat het zelden voorkomt dat een BDE zoveel karakteristieke elementen in zich verenigt. Eerder ontwikkelde Ring (1980) een zogenoemde Weighted Core Experience Index (WCEI) om de ‘diepte’ van BDE’s vast te stellen (zie kader). Daarbij worden punten toegekend aan tien mogelijke componenten. Maximaal kunnen er 29 punten worden behaald, maar al vanaf 10 punten spreekt men van een ‘diepe’ ervaring. Vicki scoorde volgens mijn telling 28 punten. Dat hadden er nog meer kunnen zijn als Ring ook het gevoel van alwetendheid in zijn vragenlijst had opgenomen. Het enige element dat bij Vicki ontbrak, was het zien van prachtige kleuren.
Ter vergelijking kunnen we kijken naar de resultaten van een recent gepubliceerd Nederlands BDE-onderzoek onder 344 patiënten die een hartstilstand meemaakten (Van Lommel et al., 2001). Zij werden enkele dagen na de reanimatie over hun ervaringen ondervraagd, zodat hun WCEI-scores konden worden bepaald. De onderzoekers rapporteerden dat 17 ondervraagden (5%) een diepe BDE hadden gehad (10-14 punten) terwijl 6 BDE’s (2%) zeer diep (15-19 punten) konden worden genoemd. Dat blijft echter ver achter bij de score van Vicki. Ook in de oorspronkelijke studie van Ring (1980) kwam zo’n abnormaal hoge score niet voor. Daar komt bij dat Vicki ook in 1963 op twaalfjarige leeftijd al een BDE zou hebben gehad waarbij ze Jezus ontmoette.
De kritische lezer kan zich met recht afvragen in hoeverre Vicki in de loop der tijd allerlei fantasieën of pseudo-herinneringen aan haar oorspronkelijke BDE heeft toegevoegd. Helaas verstrekken Ring en Cooper in geen enkel geval informatie over de vraag wanneer de betrokkenen hun verhaal voor het eerst vertelden en of het daarna nog is veranderd. Over Vicki lezen we alleen dat zij contact had met de Amerikaanse vereniging voor BDE’ers en een voordracht had gehouden voor een BDE-gespreksgroep. Bovendien komen we aan de weet dat zij een incestslachtoffer is. Zij werd opgevoed door een grootmoeder die haar vanaf jonge leeftijd zou hebben mishandeld en seksueel misbruikt. Ook haar moeder, die vaak dronken was, misbruikte haar. Vicki vertelde dat ze het misbruik tijdens haar beide BDE’s had gezien toen Jezus haar naar een versneld overzicht van haar leven liet kijken. Helaas hebben de onderzoekers geen moeite gedaan om Vicki’s levensgeschiedenis via andere bronnen te verifiëren.
Op de website van de arts en BDE-onderzoeker Melvin Morse (1996) staat een verslag van een later interview met Vicki. Daarin wordt vermeld, dat ze ook op de blindenschool zou zijn misbruikt en in 1971 tot de mormoonse kerk toetrad. Bovendien bevat het verslag enkele details die vermoedelijk niet in de eerdere versie van haar BDE te vinden zijn. Zo vertelde Vicki dat ze door een tweede tunnel reisde nadat ze Jezus had gezien. Ze meende dat er op regelmatige afstanden openingen in deze tunnel zaten en ze wist dat er rondom haar mensen door andere tunnels werden gezogen. Deze voorstelling van het reisverkeer in de hemel komt overeen met een uitspraak die Ring en Cooper eerder optekenden uit de mond van de zeer slechtziende ‘Marsha’. Zij vertelde: ‘Er waren talloze andere tunnels, met andere mensen erin, ieder in zijn eigen tunnel.’ (Ring & Cooper 2001, p. 40). Het lijkt er sterk op dat Vicki dit spectaculaire beeld uit Marsha’s verhaal heeft overgenomen.
Zag je de sneeuw?
Het tweede geval dat de onderzoekers uitgebreid beschrijven, was de bijna-doodervaring van de blindgeboren Brad Barrows. Volgens mijn telling scoort zijn verhaal 22 punten op de WCEI. Brad zag evenals Vicki geen kleurverschillen. Bovendien zag hij geen overledenen en geen panoramisch levensoverzicht. Het zwakste punt is dat hij zijn ervaring al op achtjarige leeftijd had en zijn verhaal pas 25 jaar later vertelde. Zijn beschrijvingen bevatten desondanks zoveel details dat je je kunt afvragen of hij die werkelijk allemaal onthouden heeft. Er zijn aanwijzingen dat Brad geneigd is zijn verhaal op verzoek van de vragensteller van meer details te voorzien. Een aardig voorbeeld is het volgende fragment, waarin hij wordt ondervraagd over de waarnemingen die hij deed nadat hij met grote snelheid door het dak van een blindeninstituut was gevlogen. Hoewel hij vrijwel meteen daarna een donkere tunnel inschoot, wist de interviewer nog een hele beschrijving van de omgeving los te krijgen.
Brad: Ik denk dat ik, toen ik bij het dak kwam, even de openlucht heb gezien. Ik wist dat er rondom mij straten waren.
Interviewer: Wist of zag?
Brad: Ik zag ze duidelijk. Ik kon ze ineens opmerken en zien.
Interviewer: En wat zag je toen?
Brad: Ik herinner me een tram die omlaag reed (…) Ik herinner me de achterspeelplaats te hebben gezien. (…)
Interviewer: Herinner je je de zon te hebben zien opkomen, of zag je het licht worden, toen je bij het dak kwam en de straat en de tram zag?
Brad: Ik geloof dat het die morgen bewolkt was. Er was de vorige dag behoorlijk wat sneeuw gevallen.
Interviewer: Zag je de sneeuw?
Brad: Ja. Er lag zeker dertig centimeter sneeuw in dat gebied. (…)
Interviewer: Weet je je nog te herinneren of er op bepaalde plekken meer sneeuw lag dan elders en of er sneeuw op een van de speelplaatsen lag?
Brad: (…) De wegen waren schoongeveegd door sneeuwschuivers en aan beide kanten van de wegen zag je opgeworpen sneeuwbanken. Ik wist dat ze er waren. Ik kon ze zien. In de straten lag sneeuwprut. De sneeuw was gevallen toen de temperatuur rond het vriespunt was, vandaar dat er veel sneeuwprut was. De sneeuw was heel zacht en een beetje nat.
Brad vertelde dat hij destijds een longontsteking had en later van een verpleegster hoorde dat zijn hart vier minuten had stilgestaan. Maar volgens de onderzoekers was het allemaal zo lang geleden dat er geen getuigen meer konden worden achterhaald. Men kon naar het schijnt zelfs niet meer nagaan of het inderdaad had gesneeuwd.
Evenals Vicki was Brad vermoedelijk zeer religieus. Op Internet las ik dat hij in 1998 vrijwillig een van zijn nieren afstond aan een jongen die hij voordien niet kende. Brad had dit besluit genomen nadat hij tijdens een gebed een soort innerlijke stem hoorde die hem opriep om uit liefde voor de medemens een orgaan te doneren. Aanvankelijk wilden doktoren niet van zijn aanbod gebruikmaken, maar nadat een psychiater had vastgesteld dat hij nog bij zijn volle verstand was, werd de operatie uitgevoerd in het plaatselijke Hartford Hospital.
De BDE-ervaringen van drie andere blindgeboren worden in Blind ziende veel minder uitvoerig besproken. Oorspronkelijk bevatte het boek nog een appendix waarin een nieuw en zeer opmerkelijk geval werd gemeld. Dit verhaal is echter in de Nederlandse uitgave geschrapt omdat de betreffende vrouw haar BDE bijna woordelijk bleek te hebben overgenomen uit het boek Beyond the Light van Phyllis Atwater (1994). Ze moest later toegeven dat ze de onderzoekers had bedrogen.
Weighted Core Experience Index | |||
COMPONENTS: | Score | Vicky | Brad |
Subjective sense of being dead | 1 | 1 | 1 |
Feeling of peace, painlessness, pleasantness | 2/4 | 4 | 4 |
Sense of body separation | 2/4 | 4 | 4 |
Sense of entering a dark region (tunnel) | 2/4 | 4 | 4 |
Encountering a presence / hearing a voice | 3 | 3 | 3 |
Taking stock of one’s life (life review) | 3 | 3 | – |
Seeing, or being enveloped in, light | 2 | 2 | 2 |
Seeing beautiful colors | 1 | – | – |
Entering into the light / celestial landscape | 4 | 4 | 4 |
Encountering visible spirits | 3 | 3 | – |
Cirkels op een das
Zijn er harde aanwijzingen dat blinden tijdens een BDE of BLE correcte waarnemingen kunnen doen? Zagen ze dingen die ze niet konden weten? In een apart hoofdstuk bespreken Ring en Cooper een zestal gevallen die volgens hen relevant bewijsmateriaal verschaffen. Ik zal deze bewijzen hier kort samenvatten, zodat we een verantwoorde conclusie kunnen trekken.
Het eerste voorbeeld betreft de blindgeboren Pat. Op haar zestiende had ze een spontane uittredingservaring (BLE) terwijl ze bij een vriend logeerde. Ze zweefde naar boven en kon duidelijk het plafond voelen. De volgende ochtend besloot ze deze ervaring te verifiëren. Ze zette iets op het bed, klom erop en voelde aan het plafond. Het bleek precies te kloppen: ‘de structuren in het plafond waren dezelfde, ook de ribbels in de plafondtegels’. Helaas was het al twintig jaar geleden en was haar vriend tien jaar eerder gestorven. Het verhaal kon door niemand worden bevestigd. Bovendien ging het niet om een visuele waarneming en is het ook niet duidelijk of Pat haar ervaringen nauwkeurig had beschreven voordat ze deze zelf controleerde.
De zeer slechtziende Carla had in 1983 eveneens een uittredingservaring toen ze ‘s middags even op bed ging liggen. Ze reisde naar de ziekenhuiskamer van haar stiefvader, die op sterven lag, en hoorde hem zeggen: ‘Ik geef het op.’ In de kamer waren twee geestelijke wezens die klaarstonden om hem naar de hemel te begeleiden. Carla zag ook een verpleegster die een naamplaatje droeg waarop ‘Debbi’ stond. ‘s Avonds werd ze gebeld door Alan, een ‘spiritueel georiënteerde’ vriend. Hij beweerde op zijn werk eveneens een uittreding te hebben gehad en ze kwamen tijdens het telefoongesprek tot de conclusie dat ze beiden gelijktijdig in de ziekenhuiskamer waren geweest. Later sprak Carla telefonisch met de verpleegster, die vertelde dat haar stiefvader inderdaad had gezegd dat hij het opgaf. De onderzoekers vermelden dat ze er niet in zijn geslaagd om Alan of Debbi te interviewen.
Het derde voorbeeld heeft opnieuw te maken met Pat. Zij was op een avond bij haar vriendin Irene om samen ‘iets te vieren’, maar ze dronk zoveel dat ze moest overgeven. De volgende dag belde Cheryl, een blinde vriendin van Irene en Pat. Ze vroeg of er iemand ziek was geworden. Irene bevestigde dat Pat misselijk was geworden en gaf de telefoon aan haar over. Cheryl vertelde vervolgens aan Pat dat ze de voorgaande avond doelbewust was uitgetreden (ze deed aan astrale projectie) en het huis van Irene had bezocht. Daar had ze Pat in de wc zien overgeven. De onderzoekers spraken ook met Cheryl. Zij gaf een beschrijving van Irenes badkamer, maar vermoedelijk was ze daar wel eens eerder geweest. Bovendien vermelden de auteurs niet of de beschrijving klopte.
Frank werd in 1982 op ruim veertigjarige leeftijd volledig blind en heeft daarna verscheidene BLE’s ondergaan. Rond 1992 zou een vriendin hem naar de wake bij een overleden vriend brengen. Frank meende dat hij geen passende das had voor deze gelegenheid en vroeg de vriendin om er die ochtend een voor hem te kopen. Ze kwam later langs met de das, maar vertrok meteen weer omdat ze zich nog moest omkleden. Frank knoopte de das voor en ging even op de divan liggen toen hij een uittredingservaring kreeg. Tijdens deze ervaring kon hij zien dat de das rood was en dat er twee grijze cirkels opstonden. Toen de vriendin terugkwam, was ze verbaasd dat hij dit wist, want ze had het hem nog niet verteld. Sharon Cooper, de collega van Ring, sprak een paar jaar later met de vriendin van Frank om het verhaal te verifiëren. De vrouw kon zich echter niet meer herinneren dat Frank de das had beschreven en ze wist ook niet meer hoe het ding eruit zag.
Het vijfde geval kwam de onderzoekers ter ore via een Zweedse verpleegkundige die BDE’s onderzocht. Zij kende een vrouw die een hartstilstand kreeg toen ze aan de keukentafel zat. De vrouw zag plotseling de gootsteen, waarin nog een heleboel afwas stond. Dat had ze al tien jaar niet meer gezien, omdat ze ‘half-blind’ was geworden. Haar man, die bij het gesprek aanwezig was, toonde zich verrast en ook verontwaardigd, omdat ze hem nog niet eerder over deze ervaring had verteld. Volgens de Zweedse verpleegkundige keek hij bovendien schuldig, misschien omdat hij de afwas niet op tijd had gedaan. Het is niet bekend of er inderdaad nog afwas in de gootsteen stond en ook niet of de vrouw dit had kunnen weten of vermoeden.
Het laatste voorbeeld is volgens de auteurs buitengewoon bewijskrachtig. Het speelde zich af in een ziekenhuis, waar de 41-jarige Nancy in 1991 werd opgenomen voor een biopsie. Tijdens de operatie raakte de chirurg per ongeluk de vena cava superior, althans volgens het verhaal van Nancy (de vena cava superior voert het aderlijke bloed uit het hoofd en bovenlichaam aan het hart toe). In paniek hechtte de arts deze ader dicht, een ernstige medische fout. Toen Nancy later in de uitslaapkamer bijkwam, merkte ze dat ze niet meer kon zien. Haar hoofd en bovenlichaam waren enorm opgezwollen doordat de bloedafvoer werd belemmerd. Ze riep tegen het verplegend personeel dat ze blind was en werd met grote spoed op een brancard naar een lift gereden. Op het moment dat de brancard met een klap tegen de liftdeuren botste, kreeg ze een uittredingservaring. Ze zag haar minnaar (Leon) en haar ex-man (Dick) een eind verderop in de gang als aan de grond genageld staan. Daarna werd ze overspoeld door een helder licht. Artsen herstelden de fout door het aanbrengen van een grote bypass, maar konden het gezichtsverlies niet meer ongedaan maken.
Leon vertelde in 1995 aan Sharon Cooper dat hij Nancy naar het ziekenhuis had gebracht en behoorlijk ongerust was geworden omdat de operatie zo lang duurde. Hij was toevallig in de hal toen ze op een brancard voorbij kwam. Hij herkende haar bijna niet, want ze zag er verschrikkelijk uit. Hij riep ‘Nancy, Nancy’, maar ze reageerde niet. Leon liep achter de brancard aan, een hoek om, en hij zag hoe Nancy een lift werd binnengereden. De botsing merkte hij niet op. Leon meende zich te herinneren dat een verpleegster hem vertelde dat Nancy naar beneden werd gebracht voor een angiogram (een röntgenfoto van de bloedvaten). Volgens hem was Dick ook bij dit gesprek aanwezig, al weet hij dat niet meer zeker. Desgevraagd kon Dick zich niet meer goed herinneren hoe het was gegaan. Het lijkt aannemelijk dat Leon inderdaad in de hal stond toen Nancy hem tijdens haar uittreding waarnam, maar dat is niet zo opmerkelijk. Ze wist dat hij op haar wachtte en bovendien had hij haar nog geroepen toen ze hem op de brancard passeerde.
Wetenschappelijke fabeltjes
Deze zes gevallen van vermeende buitenlichamelijke waarneming door blinden zijn buitengewoon zwak. In slechts twee gevallen kon het verhaal gedeeltelijk worden bevestigd door een vriend of vriendin van de betrokkene: Pat gaf toe dat ze inderdaad misselijk was geworden op het feestje bij Irene en Leon bevestigde dat hij in de hal van het ziekenhuis stond toen Nancy naar de lift werd gereden. Maar dat kun je niet verrassend of opmerkelijk noemen. Het is zeker geen reden om aan te nemen dat blinden correcte visuele waarnemingen kunnen doen wanneer ze zich van hun lichaam losmaken. Daar komt nog bij dat vier van de zes personen niet vanaf hun geboorte blind waren. Nancy was zelfs nog maar net blind geworden toen zij een uittredingservaring kreeg. Het is niet verwonderlijk dat zij in staat was om zich de situatie visueel voor te stellen.
Op grond van dit uiterst schamele bewijsmateriaal komen Ring en Cooper tot een verbazingwekkende conclusie: ‘Onze bevindingen van dit hoofdstuk verlenen vaste grond aan de bewering dat deze gezichtsindrukken (van blinden) feitelijk juist zijn en niet zomaar een verzinsel, een reconstructie achteraf, een geslaagde gissing of een fantasie.’ Maar waar is die vaste grond te vinden? Waarom is het bijvoorbeeld onwaarschijnlijk dat Cheryl kon voorspellen dat Pat te veel zou drinken, en waarom moeten we zoveel geloof hechten aan de betrouwbaarheid van de herinneringen van Frank?
In het volgende hoofdstuk gooien de auteurs er nog een schepje bovenop. Daar betogen ze dat de buitenlichamelijke ervaringen van blinden niet aan hun verbeelding kunnen worden toegeschreven omdat ze dingen zagen die ze onmogelijk konden weten. Als voorbeeld van een ‘kennelijk veridieke perceptie op afstand’ verwijzen ze naar Carla, die meende dat ze de naam ‘Debbi’ op een naamplaatje had gezien. Dit geval kan echter op diverse normale manieren worden verklaard. Ten eerste weten we helemaal niet zeker of de verpleegster inderdaad Debbi heette. Ten tweede is het denkbaar dat Carla de naam al eens had gehoord voordat ze haar BLE kreeg. En ten derde is het mogelijk dat ze een pseudo-herinnering van het naamplaatje ontwikkelde nadat ze de verpleegster had gesproken. Zolang zulke gewone verklaringen niet zijn uitgesloten, is er geen reden om te veronderstellen dat er iets paranormaals is gebeurd.
De psycholoog Harvey Irwin – associate professor aan de Universiteit van Sidney – noemde het werk van Ring en Cooper ‘a fine piece of research’, en de psycholoog John C. Gibbs – hoogleraar aan de Ohio State University – sprak over ‘a very important contribution … in the best scientific tradition with profoundly revolutionary implications’. Zelf is Kenneth Ring emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Connecticut. Ondanks hun geleerdheid beseffen deze professoren schijnbaar niet dat onverifieerbare verhalen geen wetenschappelijke waarde hebben. In het eerdergenoemde onderzoeksartikel van Nederlandse BDE-onderzoekers, dat afgelopen december in The Lancet verscheen (Van Lommel et al., 2001), wordt het werk van Ring en Cooper als volgt samengevat: ‘blind people have described veridical perception during out-of-body experiences at the time of this experience’. Zo worden fabeltjes in wetenschappelijke kring verspreid.
Het probleem van Molyneux
In 1688 legde de Ierse filosoof William Molyneux zijn bekende Engelse collega John Locke een interessante vraag voor (Degenaar, 1996). Stel dat een blindgeboren persoon voor het eerst in zijn leven kan zien. Zou hij dan voorwerpen die hij eerder via zijn tastzin heeft leren kennen (bijvoorbeeld een bol en een kubus), louter op basis van zijn visuele indrukken kunnen benoemen? In de tweede editie van An essay concerning human understanding (1694) publiceerde Locke een antwoord op de vraag. Hij was het met Molyneux eens dat voormalige blinden er niet meteen in zullen slagen om hun nieuwe visuele indrukken te koppelen aan reeds bekende tastervaringen. Ze moeten eerst leren zien.
Deze veronderstelling werd bevestigd door blinden die op latere leeftijd een cataract-operatie ondergingen. Zij hadden aangeboren grauwe staar of kregen dat op jonge leeftijd. Daardoor konden ze alleen nog licht en soms ook bewegende schaduwen onderscheiden. Na de operatie duurde het een tijd voordat ze erin slaagden hun waarnemingen te interpreteren. Ze konden wel dingen onderscheiden – vooral de verschillende kleuren maakten veel indruk op hen – maar ze waren aanvankelijk zelden in staat om voorwerpen correct te benoemen. Vooral dingen die ze nooit hadden gevoeld, bleven problematisch. Ze waren ook niet in staat om afstanden te schatten. Omdat ze gewend waren aan een wereld die bestond uit tastervaringen en hun hersenen daarop waren afgestemd, koste het hen veel moeite om over te schakelen naar een andere manier van waarnemen. Een recent geval – een vijftigjarige man die tussen zijn derde en zesde levensjaar blind was geworden door grauwe staar – werd beschreven door de neuroloog Oliver Sacks (1993) en geromanticeerd in de Hollywoodfilm At first sight (1999).
De blinde BDE’ers schenen minder moeite te hebben met visuele waarnemingen, want ze beschreven hun ervaringen deels in visuele termen, al rapporteerden ze meestal geen kleurverschillen. Ring en Cooper kwamen echter tot de conclusie dat zulke beschrijvingen vermoedelijk slechts een manier zijn om over de ervaringen te praten. Woorden die met zien te maken hebben, hoeven niet letterlijk te worden opgevat. Zo beweerde Vicki dat de terugblik op haar leven precies op een film leek, hoewel ze nog nooit een film had gezien. De blinden zeiden dat ze de omgeving zagen, maar dat zien was meer een soort weten. Ze waren zich bewust van dingen in hun omgeving zonder dat ze die hoefden aan te raken en ze noemden dat zien. Brad Barrows merkte op: ‘Het leek een beetje op de tastzin, alsof ik letterlijk kon voelen met de vingers van mijn geest. Maar ik herinner me niet de sneeuw echt te hebben aangeraakt.’
Vicki had tijdens de BDE haar oma gezien. Ze vertelde dat oma kort, krullend haar had en dat ze nogal klein en dik was. Maar dat was geen nieuwe informatie. Evenals andere blinden kon Vicki geen gedetailleerde visuele beschrijvingen geven. Er was geen reden om aan te nemen dat zij visuele beelden in haar herinnering had opgeslagen. Tastervaringen speelden een veel grotere rol in de BDE-verhalen van blinden. Niet voor niets vertelde Vicki dat Jezus haar tegen zich aan had gedrukt en dat ze zijn baard en haren had kunnen voelen. Ze vertelde ook dat er allemaal lichtjes in z’n baard zaten, maar deze voorstelling van Jezus als kerstboom is moeilijk te interpreteren.
Als we in navolging van BDE-onderzoekers aannemen dat het menselijk bewustzijn onafhankelijk van het lichaam waarnemingen kan blijven doen, dan moeten we schijnbaar aannemen dat blinden ook na hun dood nog visueel gehandicapt zijn. Ring en Cooper geven echter de voorkeur aan een andere oplossing voor dit probleem. Zij nemen aan dat zowel blinden als zienden tijdens hun BDE toegang krijgen tot ’transcendentale gewaarwording’. Bij deze vorm van waarneming is het zo dat ‘de geest zelf ziet, maar meer in de zin van “begrijpen” en “in zich opnemen”, dan van visueel waarnemen per se‘. Deze bijzondere vorm van kennis wordt volgens de auteurs pas na afloop vertaald in zintuiglijke termen. Ze gebruiken deze hypothese om te verklaren hoe de BDE’ers dingen wisten die ze onmogelijk konden weten, zogenoemde ‘onmogelijke kennis’. Maar zoals we eerder zagen, was deze kennis nogal armetierig. Bovendien stemt de hypothese niet overeen met normale uittredingservaringen, die evenals heldere dromen bijna altijd sterk visueel zijn.
Literatuur
Blackmore, Susan (1993). Dying to live. London: Grafton.
Degenaar, Marjolein (1996). Molyneux’s probleem. Dordrecht: Kluwer.
Dossey, Larry (1989). Het bestaan van de ziel. Utrecht: Kosmos, 1991.
Lommel, Pim van, Ruud van Wees, Vincent Meyers & Ingrid Elfferich (2001). Near-death experience in survivors of cardiac arrest: a prospective study in the Netherlands. The Lancet, 15 December, 358(9298), p. 2039-2045.
Moody, Raimond (1988). De tunnel en het licht. Utrecht/Antwerpen: A.W. Bruna.
Morse, Melvin (1996). Interview with Vicki Umipeg. www.melvinmorse.com/e-blind.htm (webarchive)
Ring, Kenneth (1980). Life at death A scientific investigation of the near-death experience. New York: Coward, McCann & Geoghegan.
Ring, Kenneth & Sharon Cooper (1999). Blind ziende: bijna-doodervaringen van blinden. Deventer: Ankh-Hermes, 2001.
Sacks, Oliver (1993). To see and not to see. New Yorker, 69, 59-73. (Ook als pdf-file beschikbaar.)