Sterke reisverhalen
Ruimtevaartuigen en UFO’S
door Mark Traa
UFO’s vliegen in de ruimte. Astronauten ook. En dus moeten we aan UFO-meldingen door astronauten bijzondere waarde hechten. Of niet?
Daar staat er weer eentje bij de microfoon. Een zaal vol technici, ruimtevaarders en journalisten slaakt een diepe zucht als de vraag is gesteld. Hebben de dames en heren astronauten, zojuist teruggekeerd van hun kosmische avontuur, daarboven toevallig nog onverklaarbare fenomenen waargenomen? De vragensteller trotseert de verzuchtingen, de geërgerde blikken, het ingehouden geproest. Onvervaard staat hij er bij de volgende publieke verschijning van een astronautenploeg wéér, want als geen ander kunnen ruimtevaarders hem bevestigen in zijn diepste geloof – namelijk dat de aarde geregeld wordt gefrequenteerd door buitenaardse wezens. Astronauten zijn slimme en fitte mensen wier oordeel niet gauw in twijfel zal worden getrokken. Bovendien reizen ze in het medium dat aliens zo vertrouwd is: de kosmische ruimte. En dan nog wat: er zijn al ruimtevaarders geweest die onomwonden hebben verklaard dat ze ongeïdentificeerde vliegende objecten hebben waargenomen. Kortom, alle aanleiding voor die ene prangende vraag tijdens een persconferentie, ook al volgt telkens hetzelfde ontkennende antwoord.
Er is natuurlijk ook nog dat andere circuit: internet. Daar wordt elke afwijkende gebeurtenis tijdens een ruimtemissie ogenblikkelijk toegeschreven aan een buitenaardse interventie. Het recente ongeluk met de Space Shuttle ‘Columbia’ op 1 februari uiteraard ook: al een dag na de tragedie kon ene Der Voron, een gastcolumnist van het e-zine , melden dat de Shuttle moet zijn neergehaald door een buitenaards ruimteschip. Wellicht opzettelijk, maar misschien ook per ongeluk: de elektromagnetische velden van de twee toestellen kunnen elkaar hebben gestoord. Vergelijkbare theorieën circuleren uiteraard over het ongeluk met de ‘Challenger’ in 1986.
Terug naar de astronauten zelf. Wat hebben ze nu wel en niet gezien? Door de jaren heen circuleerden tientallen verhalen, die doorgaans door kenners op eenvoudige wijze ontkracht konden worden. Tot grote frustratie van de ruimtevaarders gaan de anekdotes een eigen leven leiden: ze zijn simpelweg te smeuïg om ze voorgoed te begraven. En dus duiken ze telkens weer op in UFOboeken en op websites. Misschien wel het meest doorzichtige verhaal is dat van John Glenn, de eerste Amerikaan die (in 1962) de aarde omcirkelde. Tijdens de vlucht rapporteerde hij een wolk van oplichtende deeltjes rond zijn capsule. De ‘vuurvliegjes’, zoals ze werden genoemd, stelden de astronaut en de vluchtleiding op dat moment voor een raadsel, maar al snel werd duidelijk dat het ijskristallen waren, van het ruimtevaartuig zelf afkomstig. De verhalen over buitenaardse bemoeienissen waren toen echter al in de wereld gebracht en worden nog steeds aangehaald.
Het vuurvliegjesverschijnsel werd bij latere missies nog vaker gemeld. Vergelijkbaar zijn lozingen van astronautenurine waarvan de bevroren druppels even oplichten in de zon. Daarnaast was het lange tijd gewoonte om volle vuilniszakken overboord te zetten. Wie astronauten over de radio hoorde praten over ‘vier kunstmatige objecten in de nabijheid van het ruimteschip’, zoals de Amerikaanse astronauten Lovell en Aldrin in 1966 deden, kan dan snel de verkeerde conclusies trekken. Dergelijke uit hun verband gerukte citaten duiken evenwel voortdurend op in UFO-literatuur over ruimtevaartevenementen. Het gebrek aan feitenkennis is soms ontluisterend. Zo circuleert er een fragment van een gesprek dat in februari 1962 plaats zou hebben gevonden tussen een vrouwelijke en een mannelijke kosmonaut tijdens een zevendaagse ruimtemissie, die door een mankement werd onderbroken. Tijdens reparatiewerkzaamheden zou de vrouw hebben gezegd: ‘Ik pak het en houd het vast met mijn rechterhand. Kijk uit de patrijspoort! Ik heb het!’ De man: ‘Daar is iets! Als we er niet uit gaan, komt de wereld dit nooit te weten!’ Van de bewuste kosmonauten zou vervolgens nooit meer wat zijn vernomen. Een wazige dialoog, voor velerlei uitleg vatbaar, maar eigenlijk maar voor ééntje: in februari 1961 was er nog niet één mens in de ruimte geweest (Joeri Gagarin ging twee maanden later) en de eerste vlucht waarbij mannen en vrouwen gezamenlijk reisden, vond pas ruim twintig jaar later plaats. Je zou denken: als je iets verzint, doe het dan meteen góéd.
Nog zoiets. In 1962 maakte astronaut Scott Carpenter een foto van een ballon die hij vanuit zijn capsule had losgelaten, gewoon als onderdeel van een experiment. Die opname ging echter al gauw een eigen leven leiden als vliegendeschotelfoto. In 1964 meende astronaut Jim McDivitt in de verte een langwerpig object te zien waar armen uit staken, en een eivormige UFO waaruit uitlaatgassen leken te komen. Het werd een van de beroemdste UFOgevallen die door een ruimtevaarder waren gemeld. Foto’s van het object (waarschijnlijk een onbemande satelliet) mislukten echter, maar er werd wel een frame vrijgegeven uit een film die van het verschijnsel zou zijn gemaakt. Het beeld geldt in de UFO-gemeenschap nog steeds als een van de duidelijkste bewijzen voor het bestaan van buitenaardse ruimteschepen, maar volgens McDivitt is er slechts de weerkaatsing van licht in het raam van de capsule te zien. Bovendien, zegt McDivitt, was hij ten tijde van het verschijnsel helemaal niet aan het filmen. Een niet onbelangrijk gegeven. En zo is menige foto verkeerd uitgelegd. Niet zelden zijn ze met een photoshop-programma zó bewerkt dat er wat aan de hand lijkt. Er circuleert ook een fragment van een conversatie tussen de vluchtleiding en astronauten op weg naar de maan, waarin de laatsten melding maken van mysterieuze zaken. Het bewuste gesprek heeft echter nimmer plaatsgevonden, en wie de moeite neemt om de geluidsbanden uit de bewuste periode af te luisteren (die allemaal bewaard zijn gebleven), kan dat moeiteloos controleren. Bovendien werden in het opgetekende gesprek termen gebruikt die geen astronaut ooit zou gebruiken; ze vallen buiten het jargon dat in de gesprekken tussen hemel en aarde wordt gebezigd. Nog zo’n misverstand: de astronauten van de Apollo-12 grapten met de vluchtleiding over een afgestoten stuk raket dat in de verte glinsterde in het zonlicht. De opmerkingen werden direct uitgelegd als zou een UFO de astronauten op weg naar de maan hebben gevolgd.
Een enkele keer staken ruimtevaarders de draak met de gretigheid waarmee ze werden ondervraagd over bovennatuurlijke zaken. Groot was de vreugde van de UFO-gemeenschap toen kosmonaut Georgi Gretsjko eind jaren 1970 onthulde dat hij tijdens het doen van gymnastiekoefeningen ‘mysterieuze objecten’ had gezien uit het raam van het Saljoet-6 ruimtestation. Gretsjko hield het verhaal jarenlang staande, maar gaf in 1982 uiteindelijk toe dat het om een grap ging: in werkelijkheid waren er schilfertjes verf losgeraakt van de buitenwand van het station als gevolg van de bewegingen die hij bij zijn oefeningen maakte.
Energie-uitbarsting
Het is te simpel om ruimtevaarders neer te zetten als skeptici, want de groep blijkt in dat opzicht opmerkelijk divers. Vooral uit de monden van Russische kosmonauten wordt nogal eens wat opgetekend. Zo zou Victor Afanasjev hebben gezegd dat hij zeker weet dat ‘iets van buitenaardse oorsprong de aarde heeft bezocht’. Tijdens een missie in 1979 zou een UFO op enkele tientallen meters langs hem heen zijn gevlogen. Een van de eerste en meest gelauwerde kosmonauten, Pavel Popovich, was zelfs president van de overkoepelende organisatie van Russische UFO-verenigingen. Pavel Mukhortov, een journalist die zelf ook enige tijd in aanmerking kwam om de ruimte in te gaan, verklaarde dat enkele kosmonauten hem hadden verteld dat ze soms in staat waren om door de wand van hun ruimteschip heen te kijken naar de aarde. Dat bizarre verschijnsel hadden ze, uit vrees voor reprimandes, natuurlijk niet verteld aan de vluchtleiding of de medische staf.
En dan was er kosmonaut Vladimir Aksjonov, tweevoudig Held van de Sovjet-Unie en drager van twee Leninordes, die enkele jaren geleden in de Russische krant Trud verhaalde van een buitengewone ervaring in de slaapkamer van een van zijn beide zonen. In het kort gebeurde er dit. De jonge Aksjonov was ’s nachts thuisgekomen van een nieuwjaarsfeest, en zag dat in zijn slaapkamer een grote garderobekast was omgevallen. Overal lagen kleren. Alles was bovendien bedekt met tabaksbladeren, afkomstig van Cubaanse sigaren die in de kast hadden gelegen. Flesjes en tubes op een plank in de badkamer waren over de grond verspreid, maar er was niks gebroken.
Toen vader Vladimir erbij werd geroepen, constateerde hij meer curieuze zaken. De kast lag op de grond met de deuren dicht en de sleutels erin. Die sleutels waren echter niet verbogen door het grote gewicht, en er zaten geen deuken in de parketvloer. Ook de spiegel aan de binnenkant van een deur was nog heel. Bovendien was een van de hengsels van de kast opengescheurd, en dat kon volgens de kosmonaut alleen door een kracht van tientallen tonnen uit te oefenen. Ook stond er een wekker op het nachtkastje, waarmee aan de buitenzijde niets mis leek, maar waarvan de wijzers stil stonden op half zes, het tijdstip van de gebeurtenis. Toen zoonlief de wekker naar een klokkenmaker bracht, was deze erover verbaasd dat alle radertjes in het binnenwerk waren verbogen.
‘Het was een korte, ongelooflijk krachtige uitbarsting van energie’, verklaarde Aksjonov. ‘Ik heb wat collega-kosmonauten erbij gehaald. Zij waren het erover eens dat hier iets niet-menselijks aan de gang was.’ Aksjonov zei tegen een verslaggever niet te geloven dat hier een poltergeist aan het werk was geweest. ‘Dit was mogelijkerwijs een overgangspunt van de ene wereld naar de andere, een doorbraak van de ene ruimte in een andere. Dit ging gepaard met ontladingen en energiestraling.’ Of de politie zich hierdoor liet leiden of gewoon op zoek ging naar een inbreker, vermeldt het bericht niet.
Het bekendste voorbeeld van een ruimtevaarder die zich overgaf aan het paranormale is echter Edgar Mitchell, de astronaut die de maanlander van de Apollo-14 missie bestuurde. Er is geen journalist die hem vraagt naar de kostbare wetenschappelijke experimenten die hij uitvoerde op het maanoppervlak, steeds moet Mitchell vertellen over de simpele proefjes op het gebied van buitenzintuiglijke waarnemingen die hij op persoonlijke titel, uit het zicht van zijn collega’s, uitvoerde op weg van en naar de maan.
Op gezette tijden seinde Mitchell op telepathische wijze een reeks ESP-symbolen naar de aarde (ster, kruis, cirkel, vierkant of golflijnen). Daar zaten vier psychics die hij vooraf had gevraagd zich op hetzelfde tijdstip te concentreren om de symbolen te ‘ontvangen’. Later bleek dat twee van hen significant beneden de kansverwachting hadden gescoord (een voorbeeld van psimissing). Na zijn vertrek bij de NASA begaf Mitchell zich steeds nadrukkelijker in paranormale sferen. In 1973 richtte hij een New Age-achtig instituut op dat de verborgen mogelijkheden van het menselijk bewustzijn onderzoekt (www.noetic.org). Mitchell toonde zich een bewonderaar van Uri Geller en sponsorde een onderzoek naar Gellers krachten. Rupert Sheldrake vond in Edgar Mitchell eveneens een trouwe bondgenoot.
Doofpot
En dan is er nog Gordon Cooper, de astronaut die zijn ganse leven is achtervolgd door UFO’s. Cooper behoorde tot de fameuze ‘Mercury Seven’, de eerste groep van zeven Amerikaanse ruimtevaarders. Stoere jongens, ferme knapen. Van Cooper werd gezegd dat hij tijdens zijn eerste missie in mei 1963 een UFO had gezien. Onzin, aldus de astronaut zelf, maar ook hier was er sprake van een door leken verkeerd geïnterpreteerde dialoog tussen hem en de vluchtleiding. Het kwaad was echter al geschied, het verhaal is een eigen leven gaan leiden en tot op de dag van vandaag wordt Cooper gevraagd naar de UFO-waarnemingen tijdens die ene vlucht. Coopers betrokkenheid bij de UFO-wereld zou hiermee ophouden, ware het niet dat hij zelf een overtuigd aanhanger is geworden van het geloof in een buitenaardse herkomst van UFO’s. Sterker nog, hij zegt zelf enkele waarnemingen op zijn naam te hebben. Niet in de ruimte weliswaar, maar toch.
In zijn in 2000 verschenen autobiografie Leap of faith wijdt Cooper er een heel hoofdstuk aan. Hij bekritiseert er de doofpotcultuur van de Amerikaanse overheid als het gaat om UFO-meldingen: ‘goede en betrouwbare vrienden en collega-piloten’ van Cooper zagen onverklaarbare dingen en durfden ze niet eens aan hogerhand te melden. Zelf zag Cooper zijn eerste UFO in 1951, toen hij als jachtvlieger was gestationeerd in Duitsland. Ver boven het plafond waarop zijn F-86 Sabrejet kon vliegen, zag hij schotelvormige objecten, metaalzilver van kleur, die beduidend sneller vlogen dan hijzelf. Enkele dagen lang vlogen ze dagelijks over de basis, vaak groepsgewijs. Ze konden de fraaiste manoeuvres uithalen; heel snel, heel langzaam en soms leek het of ze ineens stil hingen. Aanvankelijk moesten Cooper en zijn collega’s steeds de lucht in om de vreemde objecten te onderscheppen, maar toen duidelijk was dat daar geen beginnen aan was, gaven ze het maar op.
Zes jaar later kreeg Cooper te maken met een UFO-melding door enkele ondergeschikten van Edwards Air Force Base in Californië. Ze hadden gezien hoe een schotelvormig toestel over hen heen vloog, enige tijd boven de grond zweefde en landde. De beide collega’s waren professionele cameramensen en hadden het voorval uitvoerig gefotografeerd en gefilmd. Overigens vloog de schotel met grote vaart, en zonder geluid, weg toen de beide mannen dichterbij wilden komen. Cooper belde met hogerhand, en uiteindelijk beval een generaal dat de opnamen terstond naar Washington moesten worden gestuurd, zonder dat er een afdruk van gemaakt mocht worden. Cooper bekeek echter wel de negatieven van de foto-opnamen en zag ‘een klassieke schotel, glanzend zilverkleurig’. Nadat het materiaal per koerier was opgestuurd, hoorde Cooper echter niets meer. Het kan niet anders, vermoedt hij, of alles was in de overbekende doofpot terecht gekomen.
Sinds de jaren 1940, zo zegt Cooper bitter in zijn boek, probeert zijn overheid al informatie over UFO’s stil te houden uit angst dat het publiek in paniek raakt bij de wetenschap dat er vliegtoestellen zijn die veel beter presteren dan de Amerikaanse. ‘Nadat de overheid de eerste onwaarheid over UFO’s had verteld, moest die met een andere worden bedekt, en toen die weer, enzovoorts. Het werd een sneeuwbaleffect. En ik denk dat er nu heel wat overheidsmensen in grote verlegenheid zitten om de waarheid naar buiten te brengen. Ze weten dat het ooit zal gebeuren, en ik weet dat ook. Amerika heeft het recht zoiets te weten.’ Als jachtvlieger en astronaut (en dus zelf overheidsdienaar) hield Cooper zich stil over dergelijke zaken, maar als gepensioneerde roert hij zich hevig. Zijn status als ruimtevaarder van het eerste uur komt goed van pas. Degelijker getuigen zijn in de ogen van menig UFOaanhanger amper denkbaar: zulke deskundige waarnemingen zie je niet vaak. Of zouden ze juist aantonen dat astronauten ook maar gewone mensen zijn?
Literatuur
Cooper, Gordon & Bruce Henderson (2000). Leap of faith, an astronaut’s journey into the unknown. London: Harper Collins.
Mukhortov, Pavel (2002). We are all aliens in this world. Riga: Balotekss.
Oberg, James (1978). Astronaut “UFO” sightings. The Skeptical Inquirer, 3(1), p. 39-46.
Traa, Mark (1997). Hemelbestormers, feiten en fabels over ruimtevaarders. Amsterdam: De Bezige Bij.
Websites: www.jamesoberg.com, www.hesemann.watchers.ca, www.weeklyuniverse.com