Practical joke
Eric Shipton en de voetstap van de yeti
door Marcel Hulspas – Skepter 3.1 (1990)
Tot 1951 vormde de verschrikkelijke sneeuwman, de Yeti, slechts een onderdeel van de vele verhalen over de vergane koninkrijken in de Himalaya. Het wilde wezen, half mens en half aap, zou leven op de eeuwig besneeuwde hellingen van de hoogste bergen. Een legende, tot in 1951 een Britse bergbeklimmer met het eerste harde bewijs kwam. Of niet?
Yeti is de Nepalese aanduiding voor dit legendarische dier, terwijl de term ‘verschrikkelijke sneeuwman’ een wat sensationele vertaling is van de Tibetaanse aanduiding ‘metohkangmi’: vuile sneeuwman. De verhalen over dit dier die in Westeuropa circuleerden, waren meestal herhalingen van de oude legenden en vonden hun weg naar de brievenrubrieken van populaire kranten. Een heel bekend voorbeeld is dat van een pelgrim die, op weg naar het noorden van Nepal, een kring van tien of meer sneeuwmannen had gezien, bijna vier meter lang en sterk behaard, die op trommels sloegen en met een of andere magische rite bezig waren.
Fraaie verhalen, daar bleef het bij. Tot in 1951 de Britse bergbeklimmer Eric Shipton het eerste harde bewijs leverde: foto’s. Op 9 november daalde hij, samen met Mike Ward en de gids Sen Tenzing de Menlung gletscher af. Daar trof hij in de sneeuw een vreemd spoor aan. Het begon op een hoogte van zo’n achttienduizend voet en daalde over een afstand van een mijl af. Shipton vertelde dat de afdrukken drie duidelijke tenen vertoonden, en een grote ‘duim’ aan de zijkant. Hij dacht dat die tenen een duidelijke functie hadden, want ‘waar het spoor een kloof in het ijs overstak, was duidelijk te zien dat het dier gesprongen had en zijn tenen gebruikt had om aan de andere kant greep te krijgen op de sneeuw.’ Shipton verklaarde dat Sen Tenzing er niet aan twijfelde dat dit het spoor was van een yeti, de verschrikkelijke sneeuwman.
Op 6 december stond zijn verhaal, compleet met foto’s, in The Times. Twee overzichtsfoto’s tonen het spoor met daarnaast Mike Ward. Een derde is een close-up van een individuele afdruk (de tenen en ‘duim’ precies zoals Shipton beschreven had) met daarnaast een pixel (ijshouweel), waaruit afgeleid kan worden dat de afdruk zo’n dertig bij twintig centimeter was.
Een grote Langoer
Na Shiptons ontdekking zijn meldingen van de yeti binnen blijven komen. De bekendste zijn die van Don Williams, die in 1970 een aapachtig wezen in de schemering gezien meende te hebben, en van Tony Wooldridge, die in 1986 thuiskwam met een vermeende foto van een yeti. In 1988 bezocht een expeditie onder leiding van Chris Bonington de Menlungtse, een berg in het gebied waar Shipton de sporen zag. Tijdens een persconferentie in het kantoor van de deftige Alpine Club toonden hij en zijn medebergbeklimmers het bewijsmateriaal dat ze verzameld hadden: de vacht van een schaap dat, dachten ze, door een yeti aangevallen was. Daarnaast vertelden ze dat twee ski-stokken verdwenen waren (misschien wel meegenomen door een yeti) en een cameraman vertelde dat hij een geheimzinnig silhouet had gezien toen hij tijdens een sneeuwstorm even buiten was geweest. Dat alles tezamen, zo vertelde Bonnington, had hen er van overtuigd dat daar ‘iets’ was. De expeditie was niet voor niets geweest.
Maar had Don Williams misschien iets te diep in het glaasje gekeken? Tony Wooldridge heeft zijn verhaal in ieder geval al herroepen, en gaat akkoord met de verklaring dat hij hoogstwaarschijnlijk een rotsblok gezien heeft. Bij de zoogdierenafdeling van het British Museum was men ook niet onder de indruk van de beschadigde schapevacht. Meer alledaagse bewoners van de hellingen van de Menlungtse, zoals wolven, luipaarden en zelfs eksters en kraaien, konden daar net zo goed verantwoordelijk voor zijn. Alleen de voetafdruk van Shipton blijft tot op de dag van vandaag een bron van inspiratie voor Himalayagangers.
Shipton schreef later nog een uitgebreid artikel voor The Times en zijn foto’s werden in het National History Museum tentoongesteld. Medewerkers van het museum suggereerden dat de afdrukken afkomstig waren van een grote langoer (een soort aap), maar aangezien diens voeten niet groter plachten te zijn dan zo’n twintig bij vijf centimeter, was dat erg onwaarschijnlijk.
De afdrukken veroorzaakten opschudding in de zoölogische wereld en leidden tot de definitie van een nieuwe wetenschap: de cryptozoölogie, de wetenschap der nog niet beschreven (maar wel gerapporteerde) diersoorten. Nu hadden geleerden zich al veel eerder met raadselachtige meldingen van levende wezens beziggehouden. Een van de bekendste was (en is) de Belgische professor Bernard Heuvelmans. Hij onderzocht de foto’s van Shipton en volgens hem ging het om een kruising tussen een aap en een beer. De afdruk leek op die van een beer, maar alleen een rechtopgaand wezen kon zo’n lang spoor achterlaten. De tenen, zo suggereerde hij, waren uitstekend geschikt om rotsen te beklimmen.
Onmogelijk
Een van de eersten die aan de echtheid van de opnamen twijfelde, was Edmund Hillary, een van de zes leden van Shiptons expeditie uit 1951 en in 1953 de eerste mens op de hoogste berg ter wereld, de Mount Everest. Hillary zegt dat hem van meet af aan een duidelijk verschil tussen de foto’s van het spoor en die van de enkele voetstap opgevallen was: terwijl het spoor duidelijk oud en al wat versleten was, leek de enkele afdruk duidelijk vers. Wie de foto’s nauwkeurig bekijkt kan zien dat de sporen niet meer scherp zijn, het resultaat van enkele malen licht smelten in het zonlicht en vervolgens weer opvriezen in de nacht. In tegenstelling tot de afdrukken uit het spoor vertoont de enkele afdruk verse, vloeiende contouren, vooral bij de tenen. Hillary werd daar zo door geïntrigeerd dat hij Shipton er verscheidene malen naar vroeg, maar deze gaf nooit bevredigend antwoord.
Een tweede twijfelaar was de antropoloog John Napier, hoogleraar in de biologie der primaten aan de universiteit van Londen, en auteur van Bigfoot een boek over mysterieuze aapachtigen zoals de Noordamerikaanse sasquatch en uiteraard de yeti. Net als Hillary zag hij verschillen tussen de opnamen van de sporen en de enkele opname, en hij kwam tot de conclusie dat deze door twee verschillende diersoorten gemaakt moesten zijn. Op de overzichtsfoto is te zien dat het wezen een symmetrisch gespleten voet gehad moet hebben, terwijl de close up dat niet laat zien. Ook Napier ondervroeg Shipton, en hij kreeg wél een antwoord, zij het hoogst eigenaardig. Iedereen, zo vertelde Shipton, dacht dat de enkele afdruk onderdeel uitmaakte van het gefotografeerde spoor, maar in feite waren er twee sporen geweest. Het gefotografeerde spoor was waarschijnlijk gemaakt door een geit, maar de afdruk maakte onderdeel uit van het andere spoor, dat afkomstig was van een échte yeti. Shipton suggereerde dat de fout op de redactie van The Times gemaakt was.
Het vreemde aan deze verklaring is dat hij niet overeenkomt met zijn verhaal in The Times, met zijn verslag in The Mount Everest reconnaisance expedition (1952), zijn autobiografie Upon that mountain (1956) en alles wat hij tegen Hillary verteld heeft. In al die gevallen had hij het steeds over één spoor. En waarom had hij van de échte yeti-afdrukken dan maar één exemplaar gefotografeerd, terwijl een opname van het spoor zeer waardevol zou zijn geweest?
Napier en zijn vrouw deden van alles om het ontstaan van de afdruk na te bootsen. Hij vroeg zijn studenten ooit om barrevoets door verse sneeuw te lopen, en zij stond regelmatig met haar blote voeten in modder en zand. Enkele details bleven onverklaarbaar. Ten eerste zag het er naar uit dat de voetzool van het wezen bol geweest moest zijn in plaats van, zoals bij alle primaten, hol. Ten tweede: de diepste delen van de afdruk waren de buitenrand van de hiel en het midden van de voetzool, maar wat ze ook probeerden: het was nauwelijks voor te stellen dat een tweevoeter deze twee ‘diepten’ tegelijkertijd kon maken. De primatoloog Napier werd ook in de war gebracht door de buitensporig grote duim en de grote ruimte tussen deze en de andere tenen. Napier zag het maar schrok terug voor de meest voor de hand liggende conclusie. Zijn vrouw zegt hierover (Napier overleed in 1988): ‘We did not consider it was part of the character of mountaineers to do anything devious’. En waarom zou hij? Mevrouw Napier: ‘we couldn’t see the point.’
Geboren verteller
Vijftien jaar na Napiers onderzoek dook een ander op de zaak, met een geheel andere aanpak. Audrey Salkeld had al vele werken op het gebied van de geschiedenis van het alpinisme op haar naam staan toen ze, met de twijfel van Hillary en Napier in haar achterhoofd, het leven en werk van Shipton onder de loupe nam.
Eric Shipton was een van de grote namen uit de gouden tijd van het Britse alpinisme, een van de mensen die voorbestemd leek om deel te nemen aan de laatste grote uitdaging: de beklimming van Mount Everest. Alle vooroorlogse pogingen om deze berg te beklimmen waren vanuit het noorden, vanuit Tibet, gestart, maar na de communistische machtsovername in 1950 was dit niet meer mogelijk. In 1951 leidde Shipton een team vanuit Nepal, om aan de zuidkant een route te vinden waarlangs de berg beklommen kon worden. Shipton vond die ook, en latere expedities zouden daar dankbaar gebruik van maken. Het was tijdens die verkenningsexpeditie dat hij stiekem de grens met Tibet overstak, en op de hellingen van de Menlung gletscher de yetisporen aantrof. Zoiets kon ook alleen Shipton overkomen. Shipton: klein, altijd in de weer, uitdagend, brutaal, maar vooral een geboren verteller, die zijn publiek lang en mateloos kon boeien met een hele verzameling sterke verhalen.
Salkeld ontdekte echter dat twee van zijn bekendste verhalen volkomen uit de lucht gegrepen waren. Het eerste ging over de bergbeklimmer Noel Odell. Die zou ooit tijdens een beklimming twee waardevolle stenen in zijn zak gestoken hebben. Later, blijkbaar onder invloed van het zuurstoftekort op grote hoogte, haalde hij ze weer tevoorschijn en, denkend dat het sandwiches waren, probeerde hij ze op te eten. Volgens Shipton dacht Odell dat de ‘broodjes’ bevroren waren en gooide hij ze weg,
Dit verhaal is vaak herhaald om de gevaren van zuurstofgebrek te demonstreren. Salkeld zocht Odell op, en deze verzekerde haar dat het verhaal volkomen nonsens was. Hij had de stenen gewoon meegenomen en ze waren nog steeds te zien in het National History Museum.
Een tweede verhaal betrof de klimmer Maurice Wilson, die in 1934 omkwam tijdens een ondoordachte poging de Mount Everest te beklimmen. Shipton nam deel aan een expeditie die de resten van Wilson opspoorde. Later vertelde hij dat tussen Wilsons spullen een ‘sexdagboek’ en vrouwenkleren zaten. Om een schandaal te voorkomen zouden dat dagboek en die kleren tezamen met het lijk begraven zijn. Salkeld trok dit verhaal (waarop in 1980 de West End musical The Ice Chimney gebaseerd werd) na door mede-expeditielid Charles Warren op te sporen, en die verwees het naar het rijk der fabelen. Niks geen dagboek, kleren of geheime begrafenis. Als bewijs toonde hij zijn eigen uitvoerige dagboek dat hij tijdens de expeditie bijhield.
Dubbele uitdaging
Is de yeti-afdruk ook een produkt van Shiptons fantasie? Salkeld gelooft van wel, en geeft als motief Shiptons rivaliteit met een andere bekende klimmer, Bill Tilman. Tilman was ook dol op sterke verhalen. Zo beweerde hij dat hij ooit boven op een zeven kilometer hoge berg een naakte kluizenaar tegen het lijf liep, die hem in perfect Engels een ‘Merry Christmas’ wenste. In 1949 beweerde Tilman opeens dat hij tijdens een expeditie in 1938 naar de Kanchenjunga vreemde sporen had gezien van een rechtoplopend wezen, uitgerust met een primitief soort sneeuwschoen. Hij voegde daar aan toe dat als vingerafdrukken iemands schuld konden bewijzen, voetafdrukken het bestaan van de yeti aan konden tonen. Het was een uitdaging aan iedere alpinist. Los daarvan daagde hij Shipton ook nog eens persoonlijk uit. Hij gaf hem, vlak voordat Shipton vertrok, recht in zijn gezicht te kennen niet te geloven dat de verkenningsexpeditie kans van slagen had. Shipton werd dus eigenlijk dubbel uitgedaagd, en Shipton zou Shipton niet zijn als hij die kans niet met beide handen zou aangrijpen. Hij zou terugslaan, en hoe.
Hoe kan Shipton de afdruk gemaakt hebben? Om tot een mogelijke verklaring te komen moeten we letten op ‘n andere, ook al door Napier opgemerkte ongerijmdheid. Op de foto van de voetafdruk is het profiel aan de hiel korrelig en ruw, hetgeen er op duidt dat de sneeuw lichtjes gesmolten en weer bevroren is, en de afdruk, dus minstens 24 uur oud moet zijn. De afdruk van de tenen is echter, zoals hierboven al vastgesteld, heel vers, alsof de afdruk nét gemaakt is. Napier bedacht allerlei bizarre verklaringen voor dit verschijnsel. Misschien hadden twee beren een dag na elkaar op dezelfde plaats hun poot gezet? Of was het de afdruk van een laars, waar later die van een blote voet overheen gezet was? Hij kwam er niet uit. De meest eenvoudige verklaring is natuurlijk dat Shipton een bestaande afdruk (een van het gefotografeerde spoor, bijvoorbeeld) met behulp van zijn handschoen en wellicht zijn pixel bijgewerkt heeft.
Waren er getuigen? Tijdens zijn verboden oversteek naar Tibet en de vondst van de sporen was Shipton in gezelschap van twee expeditieleden: sherpa Sen Tenzing en Mike Ward. Sen Tenzing is dood, maar Mike Ward leeft nog. Wat hij in de loop der jaren over de affaire opgemerkt heeft, heeft echter weinig bijgedragen aan de oplossing van het raadsel. Ward heeft altijd de echtheid van de yeti-voetafdruk verdedigd. Hij gaf Salkeld echter te kennen, net als Shipton dat eerder tegenover Napier deed, dat er twee sporen geweest waren en dat de close up van een ander, echt yetispoor kwam. Dat tweede spoor zou een tiental meters verderop gelegen hebben en enkele honderden meters lang zijn geweest. Maar mede-expeditielid Bill Murray, die het gebied enkele dagen later bezocht, zag maar één spoor (dat wat op de foto te zien was) en is er van overtuigd dat hij een tweede spoor niet over het hoofd kan hebben gezien. Wards commentaar: ‘it must have melted’. Dat is echter uiterst onwaarschijnlijk omdat het daarvoor te koud was en het andere spoor dan blijkbaar miraculeus aan dat lot ontsnapte. In zijn autobiografie uit 1972 heeft Ward het trouwens helemaal niet over twee sporen, maar over één. Waarom had hij daar niets over vermeld? Ward: ‘I thought I did, didn’t I?’. Het lijkt er sterk op dat Ward nog steeds niet bereid is de door hem zo bewonderde Shipton (dat komt uit zijn autobiografie wel sterk naar voren) af te vallen.
Wrok
De affaire speelde bijna veertig jaar geleden, en Salkeld kon niet meer doen dan de omstandigheden reconstrueren en een verklaring suggereren. Misschien zit ze er naast en is die ene foto het enige harde bewijs dat we hebben van het bestaan van de verschrikkelijke sneeuwman. Waarschijnlijker is dat de afdruk een grap was van Shipton, om Tilman een hak te zetten. Waarschijnlijk werd Shipton op zijn beurt weer overvallen door de geweldige publiciteit die het verhaal trok. Veelbetekenend, bijna waarschuwend, is wellicht dat hij in zijn tweede bijdrage aan The Times opmerkte dat het ‘interesssant en misschien ook wat bedroevend was dat het British Museum de zaak serieuzer genomen heeft dan de Society for Psychical Research’.
Misschien speelde hij met de gedachte om alles op te biechten, in ieder geval wachtend tot de naïeve uitlatingen van de deskundigen wat vergeten zouden zijn. En misschien is dat voornemen door hem aan de kant geschoven nadat hij door de Alpine Club gepasseerd werd voor de grote Everest-expeditie van 1953. Shipton was volgens velen (en hij was het daar roerend mee eens) de meest voor de hand liggende persoon om de expeditie te leiden, maar de Club liet hem zelfs niet meegaan. Het organiserende British Himalayan Committee wilde een goed voorbereide, strak geleide operatie en Shipton was altijd een voorstander geweest van kleine, licht uitgeruste teams. Waarschijnlijk was men ook bang voor zijn eigenzinnige karakter. Uiteindelijk zouden John Hunt en Edmund Hillary de expeditie leiden. Dat was een zware slag voor Eric Shipton, en het leidde tot een blijvende breuk met de Alpine Club. Shipton werd niet de bedwinger van de Everest, maar de ontdekker van de enige voetstap van de yeti. Hij stierf in 1977.
Bron: Peter Gillman, ‘The Most Abominable Hoaxer?’, Sunday Times magazine 10 december 1989.