Homeopathie en verdunningen
door Jan Willem Nienhuys
Onder het grote publiek leeft het idee dat homeopathie kruidengeneeskunde is. Ook Medisch Contact vond het kennelijk een prima idee om het artikel van Van ’t Land en Quadackers (Verdunde animo voor homeopathie) te illustreren met de suggestie homeopathie=planten. De rationalistische tegenstanders van de homeopathie zien deze veeleer als de leer der oneindige verdunningen, dus absurd. Discussie gesloten. Zij begrijpen dan ook niet hoe wetenschappelijk opgeleide personen in de homeopathie kunnen geloven.
Het kernpunt van de homeopathie is echter de similialeer. Ziekte is een verstoring van de levenskracht. Men geeft aan de zieke iets dat bij gezonden een gelijkende (maar niet gelijke!) verstoring van de levenskracht teweegbrengt.
Maar hoe weet men welke verstoringen bij gezonden optreden? In 1796 gaf de bedenker van de homeopathie, Samuel Hahnemann, een eerste schets van zijn systeem. In die tijd gaf hij hoeveelheden van diverse middelen (opium, nieskruid) die ongeveer dezelfde waren als die zijn collega-artsen gaven. Maar essentieel onderdeel van zijn systeem is dat men proeven met geneesmiddelen moet doen op gezonde personen. Hij moet al spoedig gemerkt hebben dat men bij zulke proeven ook ‘symptomen’ krijgt met uiterst kleine hoeveelheden. Al in 1799 noemde hij doses van 1/100.000 van de gebruikelijke doses. In 1833 verscheen de vijfde editie van de Organon, en de instructies die daar vanaf § 128 in staan zouden heel goed als tussenkopje kunnen hebben: ‘Gegarandeerde methoden om naar willekeur fantasieresultaten te verkrijgen’.
De ervaring heeft geleerd, zo schreef hij, dat men bij de geneesmiddelproeven nog betere resultaten krijgt als men sterk verdunt. Men moet de proeven doen met de 30ste potentie. Moderne medici doen proeven met meerdere personen om de rol van het toeval zoveel mogelijk uit te sluiten. Hahnemann deed echter proeven met meerdere personen omdat men met één persoon nog niet de volheid van symptomen verkrijgt! Men dient ook de proefpersoon telkens wat meer korreltjes te geven totdat die een symptoom vertoont. Van ‘placebo’-groepen is er geen sprake bij Hahnemann.
Hahnemann en zijn volgelingen verkregen dus op grote schaal symptomen. Hoe dat kan vertelt de Duitse arts Fritz Donner, die in de jaren 1936-1939 betrokken was bij grootschalige proeven met homeopathie. In die tijd waren er verlichte homeopaten die een soort van controle uitvoerden. Zij gaven de proefpersonen eerst een flesje met de mededeling: ‘Dit is een placebo, om uw suggestibiliteit te testen.’ Dan durfde niemand iets in zijn symptomendagboek te schrijven. Als men dan het echte middel kreeg, kwamen de symptomen pas. Donner sloot aan bij deze traditie, maar zonder het de cursisten te vertellen, gaf hij ze drie weken lang een placebo, en pas de vierde week het echte middel. In de tweede tot en met vierde week was er een rijke oogst aan symptomen, en de vierde week onderscheidde zich in niets van de vorige weken.
De homeopathische logica begint er dus mee dat het verschijnen van symptomen in dagboekjes van proefpersonen die het een of ander middel in een C30-verdunning krijgen, wordt beschouwd als een effect van het middel. Al die effecten staan inmiddels in dikke folianten bijeen. In Hahnemanns boek over de chronische ziekten worden voor 69 middelen bij elkaar zo’n 50.000 symptomen opgesomd. Tegenwoordig zijn er wel 1000 middelen. Volgens Hahnemann (§ 138) moet alles, maar dan ook alles wat de ‘gezonde proefpersoon’ overkwam na inname van het middel worden toegeschreven aan het middel, het maakt niet uit of dat een delirium tremens of jeuk aan de linkerhand was.
Omdat de homeopathie uitgaat van de ervaring, staat in de homeopathische perceptie dus de werkzaamheid van de middelen als een huis. Die geneesmiddelproeven zijn het keiharde bewijs; homeopaten in opleiding doen ze nog steeds. Als men als homeopaat in de eigen praktijk merkt dat men succes heeft (een voorspelbaar effect van pogingen om zonder enige voorzorgsmaatregelen tegen zelfbedrog blind te varen op de ervaring), dan is de cirkel rond.
Het is natuurlijk mooi als een ‘onderzoek’ dan plausibel maakt dat een hoogverdunde substantie een of ander vergezocht effect kan hebben, maar dat is eigenlijk niet zo belangrijk. Er is geen sprake van dat homeopaten een onafhankelijke theorie hebben over hoe die oneindige verdunningen zouden kunnen werken. Dát ze werken, is een vaststaand feit uit de geneesmiddelproeven. Die hebben folianten vol werkingen aangetoond. Bij dat voor hen vaststaande feit wordt er gespeculeerd over het geheugen van water of hormese of kwantummechanica om dit te rijmen met de rest van de wetenschap, maar dat is slechts van ondergeschikt belang. De hele homeopathie komt voort uit een fenomenaal onbegrip van wat er gebeurt als je als gelovige ‘feiten’ gaat verzamelen. Dat is de homeopaten misschien niet kwalijk te nemen, want hun leer is een product van een beroepsgroep die (met instemming van de rest van de samenleving) ruim 2000 jaar een onzinnig geloof in aderlaten in stand liet.
In feite is de homeopathie begonnen als protestbeweging tegen achttiende-eeuwse onzingeneeskunde. Het ‘regulier’ medisch onderzoek tot nu toe heeft niets overgelaten van de genezingsclaims van de homeopathie. De homeopaten beweren overigens het tegenovergestelde. Maar ze weigeren om werk te maken van serieuze geneesmiddelproeven. Het betrouwbaar aantonen van ook maar één van de talloze symptoom-middelcombinaties zou een wereldschokkende ontdekking zijn. Waarom zou iemand de homeopaten ernstig nemen als het zelf niet doen?
Kader bij het artikel Huisarts en homeopathie