Tunneldenken in Twente
Onprofessioneel onderzoek in megaontuchtzaak
door Ana van Es
Vier jaar geleden ontdekte de politie Twente een heuse ontuchtfamilie. Het was niet de eerste dubieuze zedenzaak in deze regio. `Bij ons ontstond het idee van vooringenomenheid bij het rechercheteam.’
In het voorjaar van 1999 ontrafelt de politie in Enschede een grote ontuchtzaak. Hoofdverdachten zijn Melissa en Debora K., dertien en elf jaar oud. De zusjes bekennen dat zij `tientallen’ kleuters seksueel hebben misbruikt. Ze vertellen bovendien, dat zij zelf het slachtoffer van incest zijn en met medeweten van hun ouders en een oom jonge kinderen uit Enschedese woonwijken hebben geronseld en verkracht. Ook de ouders en oom verdwijnen achter tralies.
Melissa en Debora zijn zwakbegaafd en komen uit een probleemgezin. Ze hangen graag rond op straat en pesten dan andere kinderen. Twee keer worden de zusjes door de kinderbescherming uit huis geplaatst. Hun vader is aan de drank, wordt daar zonder veel succes voor behandeld en belandt in de gevangenis nadat hij probeert om zijn woning in brand te steken. Het gezin wordt vier keer door de woningbouwvereniging op straat gezet en trekt daardoor van het ene huis naar het andere. Hulpverleners zitten met de handen in het haar. De familie K. oefende een soort buurtterreur uit. Maar waren zij ook de spil van een ontuchtdrama?
Het merendeel van de ruim 75 aangiftes komt binnen nádat de zusjes K. zijn gearresteerd. Zo levert een informatieavond voor verontruste buurtbewoners in één klap 22 nieuwe meldingen op. Voorgedrukte aangifteformulieren liggen klaar. (1) De `ontuchtzusjes’ worden voorpaginanieuws en het speciale zedenteam van de politie Twente gaat actief op zoek naar slachtoffertjes. Die vindt het in de Enschedese woonwijken Boswinkel en Wesselerbrink, later zelfs tot in Oldenzaal: de zusjes hebben daar in een internaat gezeten en de politie denkt dat ze toen kinderen ontuchtig hebben betast. Het was de leiding nooit opgevallen. Deborah vertelt dat ze `in de poppenhoek’ op school `alle kindjes uit (haar) klas’ heeft misbruikt met injectienaalden. Geen leerkracht had ooit iets door.
Kunnen twee zwakbegaafde meisjes tientallen kinderen seksueel misbruiken zonder dat iemand hen betrapt? Aanvankelijk zeggen ze dat de ontucht plaatsvond in het bos, de kinderboerderij en de speeltuin. Later wordt het verhaal dat ze de slachtoffertjes soms eerst ontvoerden en vervolgens verkrachtten in huize K. Af en toe deden dan hun ouders en oom Johnny van D. mee. Zo zou dit drietal bij herhaling kinderen hebben vastgebonden en verkracht onder bedreiging van een pistool. Vrijwel niemand merkt iets van de massale ontucht. Wel klagen buurtbewoners regelmatig over het getreiter van de zusjes. Soms wordt daarbij ook melding gemaakt van vieze spelletjes die ze met andere kinderen doen. De politie negeert deze verhalen aanvankelijk.
Voorzitter in tranen
Onduidelijk is hoe de vermeende slachtoffers precies getraceerd zijn. De zusjes weten namelijk niet meer precies wie ze allemaal hebben misbruikt. De getroffen kinderen zijn vaak nog kleuters en bovendien zijn de verkrachtingen volgens de tenlastelegging gestopt na juli 1998 – bijna een jaar voor de recherche haar onderzoek begon. Het lange tijdsverloop zal de betrouwbaarheid van de verklaringen wel niet ten goede zijn gekomen: soms vond het misbruik immers al in 1995 of ’96 plaats. Geen van de slachtoffertjes werd in de rechtszaal als getuige opgeroepen, altijd waren het de ouders die aangifte deden.
Enschede is ondertussen gegrepen door zedenhysterie en de politie vindt overal waar zij haar neus om de hoek steekt paranoïde ouders en nieuwe slachtoffertjes. Benadrukt een politiewoordvoerder in juni nog dat het beslist om ernstiger gedrag gaat dan `doktertje spelen’, het Openbaar Ministerie spreekt vier maanden later over kinderen die zijn verkracht en daarna in een vijver werden gegooid. De meisjes zouden ook kinderen met injectienaalden hebben geprikt en tientallen kinderen ondergaan een aidstest. Officier van justitie Van der Valk stelt begin 2001 in Opportuun, het bedrijfsblad van het Openbaar Ministerie, dat ze iedere melding van seksueel misbruik zeer serieus neemt.
Interessant is ook het rapport van jeugdpsycholoog drs. U. Terpstra pro justitia over de dertienjarige Melissa. Over de delictbeleving schrijft hij: `De delicten en haar gevoelens daarbij zijn nauwelijks of niet bespreekbaar. Uiteindelijk “bekent” ze bij de gebeurtenissen aanwezig te zijn geweest en zich daar schuldig over te voelen en straf verdiend te hebben. Zo verwacht ze enige tijd een behandeling te krijgen, ze vertelt dit vanaf grote afstand en mededelend.’
Dit is een opmerkelijke constatering. Valse verklaringen kenmerken zich door het ontbreken van details en specifieke kennis die alleen de dader kan weten. Ook kan de betrokkene vaak niet zonder `hulp’ van zijn ondervrager over het misdrijf vertellen, simpelweg omdat hij er zelf niet bij was. Een valse bekentenis kan ontstaan, omdat de politie een te grote psychologische druk op de ondervraagde uitoefent. Het zou in dit verband interessant zijn om te weten of Melissa meer dan gemiddeld suggestibel is. Suggestibiliteit is een ongewenste eigenschap voor zowel verdachten als getuigen, en er bestaan tests voor. (2)
Terpstra bespeurt echter geen onraad en constateert bij Melissa een `al jaren bestaande gedragsstoornis.’ Vervolgens klimt hij op de stoel van de psychiater en noteert: `bij Melissa [is] in psychiatrische zin sprake van een specifieke emotionele ontwikkelingsstoornis (“alexithymie”, partiële gevoelsdissociatie).’ (3) Dissociatie zou onder meer inhouden dat traumatische herinneringen op een aparte plaats in het hoofd worden opgeborgen. Het dagelijks bewustzijn heeft aldus geen weet meer van het trauma. Dissociatie zou onder meer de nogal dubieuze Meervoudige Persoonlijkheids Stoornis (MPS) veroorzaken (zie onder meer Skepter, juni 1992, maart 1993, juni 1993, maart 1994, juni 1998 en december 2001; tegenwoordig spreekt men van Dissociatieve Identiteitsstoornis, DIS). Ook een andere getuige-deskundige, psychiater F. Bruinsma, denkt dat Melissa lijdt aan `alexithymie’.
De advocate van Melissa heeft niet door dat de bewijsvoering tegen haar cliënte rammelt en voert alleen aan dat het meisje zelf slachtoffer is van incest en daardoor ernstig getraumatiseerd. Melissa wordt op 26 oktober 1999 door de rechtbank in Almelo schuldig verklaard aan zes gevallen van seksueel misbruik. (4) Ze is veroordeeld tot een half jaar jeugddetentie en jeugd-tbs. De rechtbank stelt expliciet dat Melissa vermoedelijk `zelf het slachtoffer is geweest van seksueel misbruik’ en loopt daarmee vooruit op de latere veroordeling van de ouders en oom.
Tijdens het voorlezen van het vonnis kan de vice-voorzitter van de meervoudige strafkamer zijn tranen niet helemaal bedwingen. Later wordt verklaard dat de man zelf ook kinderen heeft en medelijden voelt met de slachtoffertjes van de jeugdige ontuchtplegers.
Debora was nog maar elf jaar oud toen de politie haar arresteerde en is derhalve niet strafrechtelijk vervolgbaar. Ze is langs civielrechtelijke weg opgesloten in een justitiële jeugdinrichting.
Fantastische fouten
De anticlimax rond de verklaringen van de `ontuchtzusjes’ blijft niet uit. Vooral de verhoren waarin Melissa en Debora de rol van hun ouders toelichten, blijken niet geloofwaardig. Hans Crombag, emeritus hoogleraar rechtspsychologie, onthult eind 2001 dat de processen-verbaal van deze verhoren op ten minste twee belangrijke punten niet overeenkomen met de gesprekken zoals die op cassetteband staan. Tijdens het beluisteren van de banden valt hem ook iets anders op: `De recherche maakt de meest fantastische verhoorfouten. Alle fouten die in het boekje staan, worden gemaakt. En nog een paar meer.’
Zo krijgen Melissa en Debora eerst tirades over hun ouders en oom te horen en mogen ze daarna hun mening geven. Ook worden de zusjes tijdens de meer dan twintig verhoren voortdurend geconfronteerd met elkaars verklaringen. Crombag: `Een keer vraagt Melissa: “Heeft Debora dat al gezegd?” Waarop de verhoorder reageert: “Nee, dat gaat ze morgen zeggen”.’ Ook ontkent Melissa na verloop van tijd weer dat ze seksueel is misbruikt door haar ouders. De rechtbank handhaaft de oude verklaring. Later zal ze tegen psychiater Bruinsma zeggen: `Ik heb gewoon naverteld wat ze tegen me zeiden. Als je niet bekent, dan moest je langer blijven.’
Ook de nationale recherchetop staat zeer sceptisch tegenover wat volgens de Twentsche Courant Tubantia `Neerlands grootste ontuchtzaak’ is. Carlo Schippers, hoofdinspecteur van de – dan nog – Centrale Recherche Informatiedienst (CRI), veegt samen met Nicole Nierop in een intern rapport de vloer aan met de werkwijze van het politieteam dat onderzoek doet naar het Enschedese ontuchtsyndicaat.
Schippers en Nierop werden al in de herfst van 1999 geraadpleegd door hun Twentse collega’s. De verhoren van de ouders K. en de oom Van D. wilden maar niet vlotten. De verdachten weigeren te bekennen dat zij hun eigen kinderen misbruikten, de drijvende kracht waren achter een soort ontuchtsyndicaat en en passant ook nog kinderporno vervaardigden. Het idee dat de mensen weleens onschuldig zouden kunnen zijn, komt bij de ondervragers niet op.
Waaruit bestaat dit onweerlegbare bewijs van de schuld van de ouders en oom? Allereerst zijn er de – aangedikte – verklaringen van de zusjes en andere vermeende slachtoffertjes. En er is zelfs een smoking gun: een video-opname van deels naakte familieleden. Schippers betitelt deze als groezelig en normvervagend, maar ziet de opname niet als een bewijs voor seksueel misbruik of fabricage van kinderporno. `Enige verdenking kon ik er niet uit halen.’ (5) De verlangde verhoorstrategie blijft dan ook uit. Het Openbaar Ministerie, met in haar kielzog de Almelose raadkamer, probeert ondertussen de verdachten te breken met een minder chic instrument: de ouders en oom zitten maandenlang opgesloten `in beperkingen’, zonder kranten, radio, post, telefoon of bezoek. Oom Johnny wordt 24 keer verhoord, de vader 28 keer en moeder zelfs 34 keer. Toch houden zij vol onschuldig te zijn.
Gebakken lucht
In het Pieter Baan Centrum (PBC), de observatiekliniek van het ministerie van Justitie, weten ze daar een mouw aan te passen. De ontkenningen duiden niet zozeer op de onschuld van de verdachten, ze zijn een aanwijzing voor geestelijke afwijkingen. Bij de vader van Melissa en Debora wordt een narcistische, theatrale en paranoïde persoonlijkheidsstoornis geconstateerd. Alsof dat niet genoeg is, kampt hij ook nog met een `massieve kinderlijke egocentriciteit en gekrenktheid.’ De conclusie van het PBC? `Het ontkennen en bagatelliseren past bij zijn persoonlijkheidsstoornis. Hij voelt de noodzaak zich schoon te praten.’ (6)
Tijdens de behandeling in hoger beroep wordt de verdediging verrast met het interne rapport dat Schippers en Nierop na aanleiding van hun bezoek in 1999 hebben opgesteld, maar dat het Openbaar Ministerie tot dan toe geheim heeft gehouden.
De kritiek liegt er niet om. `Bij ons ontstond het idee van vooringenomenheid bij het rechercheteam,’ zegt Schippers. `Vanuit het niets vroeg de chef: “Denken jullie dat het allemaal gebakken lucht is?” We kregen het gevoel dat we bij dat team op eieren moesten lopen.’ (7) Evenals rechtspsycholoog Crombag bespeurt de CRI bij zijn Twentse collega’s gebrek aan competentie en kritische zin. De verhoren van Melissa en Debora worden bestempeld als onethisch, vooringenomen, onaanvaardbaar en onomkeerbaar. Schippers: `Er is fout op fout gestapeld. De verhoren kunnen de toets der kritiek niet of amper doorstaan.’
Dit zou betekenen dat niet alleen de ouders en oom ten onrechte zijn veroordeeld, maar mogelijk ook dat Melissa en Debora zelf het slachtoffer zijn van een rechterlijke dwaling. Slachtofferverklaring en bekentenis zijn namelijk verkregen door hetzelfde verhoorkoppel. Mr. E. Abels, de advocate van Melissa, ziet de nieuwe gegevens overigens niet als een reden om in cassatie te gaan. `Voor mij is de zaak afgesloten’, zegt ze in een telefoongesprek.
Schippers en zijn collega Nierop worden als getuige-deskundige opgeroepen en mogen hun bevindingen toelichten. Ook Crombag komt aan het woord. Maar het mag niet baten. In februari 2002 veroordeelt het Gerechtshof in Arnhem de vader tot acht jaar cel en tbs. De oom moet zeven jaar de gevangenis in en de moeder vijf jaar. De ontkennende houding van vader K. is volgens het Hof geen aanwijzing voor mogelijke onschuld, maar wijst juist op een verhoogd recidiverisico: hij weigert zijn eigen fouten onder ogen te zien. De kanttekeningen van Crombag worden afgedaan als niet-relevant en het CRI-rapport wordt zonder verder commentaar van tafel geveegd: in de arresten wordt niet inhoudelijk op de kritiek ingegaan. De advocaten hebben cassatie aangetekend.
Tunneldenken
De zaak-K. is niet de eerste Twentse ontuchtkwestie waarbij tientallen slachtoffertjes worden ontdekt. In 1991 bekent de twaalfjarige Patrick dat hij in anderhalf jaar tijd tweehonderd kinderen uit zijn woonplaats Enschede seksueel heeft misbruikt. Ook in deze zaak verliep het opsporingsonderzoek niet volgens het boekje. Karin Koopmans, moeder van twee slachtoffertjes, schreef op 10 oktober 1991 in de Volkskrant dat `risicofactoren’ als bedplassen, geïrriteerde geslachtsorganen en plotselinge belangstelling voor seksualiteit (`Heeft papa ook weleens een witte plas?’) voldoende waren om een kind aan te wijzen als vermoedelijk slachtoffer. Als zij eenmaal een verklaring hadden afgelegd, kregen ze van de rechercheurs een beloning.
Kritiek bleef niet uit. Massapsycholoog Benjamin Rossen hekelde de opsporings- en verhoorstrategie vijf dagen eerder in hetzelfde dagblad: `Wanneer men hoort dat de Enschedese politie ouders heeft verteld dat hun kinderen mogelijk zijn misbruikt en dat ze alert moeten zijn op signalen daarvan, vraagt men zich af of dit korps wellicht op een andere planeet leeft.’ Volgens hem gaf de Enschedese politie de hysterie vrij baan. Acht jaar later worden precies dezelfde fouten opnieuw gemaakt. Maatschappelijk werkster Petra Gerritsen, betrokken in de zaak-Patrick en sindsdien zelfbenoemd zedendeskundige, heeft Melissa zelfs in de jeugdinrichting opgezocht en haar gemaand om nu toch eindelijk de waarheid te vertellen over haar ouders en oom.
Dubieuze zedenzaken in Twente kunnen in de hand worden gewerkt door de strategie van het politiekorps: omvangrijke ontuchtkwesties worden doorgesluisd naar een speciale zedeneenheid. Zo’n team van rechercheurs en hulpverleners onderzoekt de verdenkingen en helpt tegelijk de slachtoffertjes. Getuige de ontuchtfamilie K. en de zaak-Patrick gaat het dan weleens fout.
In zedenzaken bestaat het bewijsmateriaal vaak uit alleen maar mondelinge verklaringen. De maatschappelijke pressie is bovendien erg groot. Het risico van een blunder is in dit soort zaken dus sowieso groter dan normaal. Als deze situatie samengaat met een scoringsdrang en incompetentie, dan is een politionele dwaling niet ver meer weg. De kritiek in het CRI-rapport, een onkritische attitude en twijfelachtige verhoorstrategieën, komt neer op tunneldenken: de politie buigt al het bewijsmateriaal in de richting van één bepaalde verdachte of één bepaalde hypothese. In de vakliteratuur is dit fenomeen wel aangeduid als een shared delusion. (8)
In de woorden van Crombag: `Ze zijn er heilig van overtuigd dat zij weten wat de waarheid is. En in het belang van de waarheid moet je soms het bewijsmateriaal een handje helpen.’
Noten
1. Hoe dit soort onschuldig ogende politiemededelingen tot een rechterlijke dwaling kunnen leiden, is illustratief beschreven door Paul en Shirley Eberle in The abuse of innocence: the McMartin Preschool trial, Prometheus Books, 1993. In de McMartin-affaire (Californië, 1983) was het geen informatie-avond, maar een rondgestuurde brief die bijdroeg aan een heksenjacht.
2. Zie voor een overzicht bijvoorbeeld: G. Gudjonsson, The psychology of interrogations and confessions, John Wiley & Sons, 2003.
3. Alexithymie is volgens één definitie een gebrekkig vermogen de eigen emoties te onderkennen of te verwoorden, al dan niet in combinatie met fantasieloosheid en beperkte affecties.
4. De meeste andere zaken kunnen Melissa niet ten laste gelegd worden, omdat die speelden voor haar twaalfde verjaardag, de leeftijdsgrens voor strafrechtelijke vervolgbaarheid.
5. Schippers aangehaald in twee artikelen uit de Twentsche Courant Tubantia: `Denken jullie dat het gebakken lucht is?’ en `Deskundigen van CRI kraken “zusjesverhoor” ‘, beide 30 oktober 2001.
6. `Wij zagen een boze man,’ Twentsche Courant Tubantia, 14 april 2001.
7. Zie noot 5.
8. De term is ontleend aan: B. Woffinden, Miscarriages of justice, Hodder en Stoughton, 1987.
De recidivisten
Elf maanden nadat CRI-medewerkers Schippers en Nierop hun rapport in de prullenmand zagen verdwijnen, proberen rechercheurs Jan Paalman en Charl de Roy van Zuydewijn opnieuw om een afkeer van waarheidsvinding bij hun collega’s aan de kaak te stellen. Het gaat om het onderzoek naar de vuurwerkramp van 13 mei 2001. Getuigen wier verhaal niet aansluit bij de hypothese van officier van justitie Stam mogen geen verklaring afleggen, omdat dit `tactisch niet verstandig’ is. Wie verdachte is en wie slechts een onschuldige omstander, wordt willekeurig bepaald. Losse eindjes in het onderzoek worden gewoon weggemoffeld.
Vooral André de V., de ex-werknemer van S.E. Fireworks die in augustus 2002 wegens brandstichting tot 15 jaar cel is veroordeeld, zou hier het slachtoffer van zijn. `Zaken in zijn voordeel werden verzwegen of kregen geen aandacht. `André was de dader, punt uit‘ schrijven de rechercheurs. Hoewel de toedracht van de zaak totaal verschillend is, lijkt de kritiek van Paalman en De Roy van Zuydewijn inhoudelijk opvallend veel op de kanttekeningen die de CRI maakte in de affaire-K.
De kaarten van Paalman en De Roy van Zuydewijn liggen slecht: zij zijn de enige criticasters in een team van honderd man en bovendien `slechts’ brigadier. Inmiddels is de politietop druk doende om hen te criminaliseren: de Twentse korpschef heeft de rijksrecherche gevraagd een onderzoek in te stellen naar mogelijk strafbare gedragingen van de beide rechercheurs. De kans is groot dat ook het verslag van deze `klokkenluiders’ door het Gerechtshof in Arnhem als niet-relevant wordt bestempeld. In dat geval is het misschien wachten op het volgende recidief.
Noot
(Noot van de redactie, toegevoegd voor de website.)
Op 12 mei 2003 werd André de Vries in hoger beroep vrijgesproken. De rechters prezen de twee genoemde rechercheurs en spraken over ’tunnelvisie’ en ‘een zekere mate van verbetenheid’ bij de recherche (NRC Handelsblad 13 juni). Op 4 juni berichtte Trouw dat korpschef P. Deelman een persoonlijk schrijven had gericht aan alle medewerkers, waarin hij de opvatting van het gerechtshof weersprak, en stelde dat de publiciteit het korps ‘onnodige schade [had] berokkend’. De rechercheurs Paalman en De Roy van Zuydewijn zouden een ‘ermstig attitudeprobleem’ hebben. In het bijzonder uit Deelman de beschuldiging van ‘ongewenste contacten’ met de directie van de vuurwerkfabriek. Volgens de advocaat J. Peters van het duo is dit onzin, want het rapport van de rechercheurs werd door de advocaat-generaal aan de advocaten van de verdachte directeuren gegeven, en daarna kwam het pas bij de media terecht. Op 11 juni berichtten de kranten dat burgemeester J. Mans van Enschede, in zijn kwaliteit van korpsbeheerder, besluit dat er een intern onderzoek komt naar ‘strafbare feiten en/of plichtsverzuim’. Dit onderzoek zal zich tot het hele rechercheteam zal uitstrekken. Helaas blijft het Openbaar Ministerie buiten schot, aldus Peters. Het team werkte immers onder leiding van het OM. Ofschoon het OM had besloten af te zien van vervolging (van het duo) wegens meineed, berichtte NRC Handelsblad op 6 augustus 2003 dat de advocaat van een der veroordeelde directeuren het gerechtshof in Arnhem gevraagd had die beslissing te herzien: de verhalen van het duo en die van de andere rechercheurs zouden al te tegenstrijdig zijn.
foto: Jean-Pierre Jans / Hollandse Hoogte