De oncoloog Jeffrey Long is er “absoluut van overtuigd dat er een leven na de dood bestaat”. Hij meent dat zijn onderzoek dit heeft aangetoond en schreef er een bestseller over, Evidence of the Afterlife (2010). Het boek is door De Arbeiderspers in het Nederlands uitgebracht onder de titel Bijna-doodervaringen – Wetenschappelijke analyse van ervaringsverhalen. Dr. Long is echter niet zo wetenschappelijk bezig en verkoopt halve waarheden.
door Rob Nanninga (25/11/2010)
Dit is wat de auteur er zelf over zegt:
“Door duizenden gedetailleerde verslagen van BDE’s [bijna-doodervaringen] te bestuderen, heb ik het bewijs gevonden dat leidde tot deze verbijsterende conclusie: BDE’s verschaffen zulk krachtig wetenschappelijk bewijs, dat het redelijk is het bestaan van een leven na de dood aan te nemen.” (pag. 50)
Slechts twee zinnen later is deze aanname al uitgegroeid tot een absolute zekerheid:
“Ik geloof zonder een spoor van twijfel dat er leven is na de fysieke dood. Mijn research overtuigt me ervan dat bijna-doodervaringen het vertrek uit dit leven zijn en het binnengaan van het andere leven.“
Eigenlijk was de auteur er ruim twintig jaar eerder al van overtuigd geraakt toen de vrouw van een vriend hem over haar BDE vertelde. Hij voelde instinctief aan dat “deze ervaring absoluut waar was”. In 1998 opende hij een website waarop mensen hun bijna-doodervaring openbaar kunnen maken. Iedereen die een eigen belevenis aan de collectie wil toevoegen, kan het online vragenformulier invullen. Bezoekers van de website bekijken naar verluidt maandelijks ruim 300.000 pagina’s.
Het onderzoek van dr. Long richtte zich op 617 ingevulde formulieren, die hij vanaf oktober 2004 in vier jaar tijd ontving. Personen die heel weinig kenmerkende BDE-elementen rapporteerden, werden niet in het onderzoek opgenomen. Ruim 95% van de ondervraagden geloofde dat hun ervaring absoluut echt was (‘definitely real’). Wie dit niet geloofde, had vermoedelijk minder belangstelling voor de website of nam niet de moeite om het lange vragenformulier in te vullen. De auteur verzuimt de lezers erop te wijzen dat zijn steekproef niet representatief is.
Waarnemingen buiten het lichaam
Bijna de helft van de ondervraagden (46,5%) rapporteerde dat ze tijdens een BDE uit hun lichaam traden. Zij beschreven volgens Long aardse gebeurtenissen die “volkomen realistisch” waren, maar die ze onmogelijk normaal met hun ogen hadden kunnen zien. In het hoofdstuk over uittredingen geeft hij daar drie voorbeelden van.
Een arts uit India schreef dat hij uit zijn lichaam omhoog steeg nadat hij thuis een elektrische schok kreeg. Hij zweefde dicht boven de dakpannen en kon zien dat daar letters op stonden. De auteur beschouwt dit als krachtig bewijsmateriaal en merkt op: “Als arts ben ik stomverbaasd van zulke ervaringen.”
In het stukje dat Long citeert, staat echter nergens dat de betrokkene later heeft vastgesteld dat er inderdaad letters op de pannen te vinden waren. We horen ook niet wat er geschreven stond. Het verhaal van de Indiase arts is op de website terug te vinden. Zijn naam is dr. Kumar en zijn ervaring blijkt zich lang geleden te hebben voorgedaan, toen hij nog een schooljongen was. Op de vraag of hij tijdens zijn BDE iets had waargenomen dat later geverifieerd kon worden, antwoordde hij onomwonden “Nee”. Dit is dus beslist niet zo’n sterk voorbeeld als de auteur wil suggereren.
Het tweede voorbeeld betreft een Amerikaanse vrouw die in 1971 aan het raften was toen haar boot omsloeg. Opeens kon ze de situatie vanaf dertig meter hoogte in ogenschouw nemen. Long citeert uitvoerig wat ze allemaal waarnam. “Ik zag mijn echtgenoot en mijn tienerzus, die vóór ons zonder problemen door de stroomversnelling waren gevaren, aan komen rennen tegen de heuvel op… etc.” Ze slaagde er uiteindelijk in om zichzelf aan een rots uit het water te trekken en was dus blijkbaar niet bewusteloos.
De auteur stelt zich de vraag of er ook maar enige reden is om eraan te twijfelen dat men tijdens een uittredingservaring accurate waarnemingen kan doen. Hij meent van niet. De observaties zijn naar zijn oordeel zo “realistisch” dat hij ze beschouwt als “een van de sterkste bewijslijnen die ooit gepresenteerd zijn dat BDE’s echt waar zijn”.
Maar wie op zijn website even nazoekt wat de vrouw die te water raakte op haar vragenformulier invulde, ontdekt dat zij nooit enige moeite heeft gedaan om na te gaan of haar waarnemingen correct waren. Ze schrijft: “Ik zag wat andere mensen aan het doen waren terwijl ik mij boven de plek bevond, maar niemand van ons heeft er na afloop over gesproken om details te verifiëren (niemand geloofde dat het gebeurd was).”
Jeffrey Long is er blijkbaar al bij voorbaat van overtuigd dat alles klopt, al kan hij zelf niets controleren. Het derde voorbeeld kunnen we vergeten, want dat gaat over een man die alleen maar schreef dat hij zichzelf tijdens een uittreding op bed zag liggen. Dat is vergelijkbaar met mijn eigen uittredingservaring, al zag ik mezelf in een pyjama terwijl ik wist dat ik die niet aan had. Kon Long geen betere voorbeelden in zijn verzameling vinden? (Wie daar zelf naar wil zoeken kan op deze link klikken.)
Momenteel zijn er experimenten gaande waarbij men in 50 ziekenhuiskamers niet ver onder het plafond een plank heeft gemonteerd waarop een onbekende afbeelding ligt. Het zijn kamers voor patiënten die het risico lopen een hartstilstand te krijgen. De onderzoekers hopen patiënten te vinden die tijdens een uittredingservaring kunnen zien welke afbeelding er op de plank ligt. Soortgelijke methoden werden al enkele malen eerder zonder succes beproefd (ook door Nederlandse onderzoekers). Hoewel het nuttig is dat zo’n onderzoek wordt gedaan, verwachten deskundigen (waaronder professionele parapsychologen) niet dat het veel zal opleveren. Men kwam in de jaren 1980 al tot de conclusie dat er geen wetenschappelijke reden is om uittredingservaringen letterlijk te nemen en te veronderstellen dat je in deze toestand betrouwbare waarnemingen kunt doen. (Zie de Update onder dit artikel.)
Uit de mond van kinderen en blinden
De lichtgelovigheid van de auteur komt duidelijk naar voren in zijn uitspraken over een groep van 26 BDE’ers van vijf jaar en jonger (de gemiddelde leeftijd was 3,6 jaar). In het hoofdstuk “Uit de monden van kinderen” constateert hij dat hun verhalen goed overeenkomen met die van volwassenen. Hij heeft echter nooit met deze kinderen gesproken, want hij baseert zich op de verhalen die de betrokkenen pas tientallen jaren later naar zijn website stuurden. Ter ondersteuning verwijst hij naar een collega-onderzoeker die rapporteerde dat “zelfs pre-linguïstische kinderen later verslag hebben gedaan van bijzonder complexe ervaringen”. Hij gelooft blijkbaar dat mensen gedetailleerde herinneringen kunnen hebben aan ervaringen die plaatsvonden voordat ze konden spreken.
Long schreef ook een hoofdstuk over blinden, die volgens hem tijdens BDE-ervaringen weer kunnen zien. Maar daarbij baseert hij zich vooral op de onbetrouwbare bestseller Mindsight (zie Skepter 15/2), want er waren geen blinden die zijn formulier invulden. Bij gebrek aan blinden toont de auteur zich ook onder de indruk van iemand die schreef: “Ik ben bijziend, maar op dat moment kon ik honderd procent zien, en (…) alles was superhelder en fris en alle kleuren waren schitterend.” De opmerking kwam van een vrouw die na een overdosis morfine op een klinkerweg belandde, waar zij een man en een vrouw in victoriaans kostuum zag. Het is typerend dat Long zulke details niet vermeldt. Zou het hem ook verbazen als bijzienden in hun dromen zonder bril of lenzen goed kunnen zien?
Overeenkomsten en fantasieën
Evenals andere BDE-onderzoekers is Long vooral op zoek naar globale overeenkomsten tussen de bijna-doodervaringen. Daar is zijn vragenformulier specifiek op gericht. Zo vraagt hij of men zich tijdens de ervaring meer bewust en alert voelde dan normaal. Driekwart van de ondervraagden rapporteerde inderdaad een verscherpt bewustzijn en een derde had zelfs de indruk plotseling “alles” te begrijpen (al kon men niet navertellen wat).
Long citeert een vrouw die tijdens haar BDE bij haar grootmoeder lauwe koffie dronk (er kwam vreemd genoeg wel stoom vanaf). Ze merkte terloops op dat ze zich op dat moment niet herinnerde dat haar grootmoeder drie jaar eerder was overleden. Maar op haar enquêteformulier gaf ze aan dat haar bewustzijn juist helderder was dan normaal, vooral tijdens de ontmoeting met haar grootmoeder. Ook ontmoetingen met Jezus of met engelen worden vaak genoemd als momenten van verhoogd bewustzijn. Zulke ontmoetingen maken ongetwijfeld veel indruk, maar daarmee is niet gezegd dat men werkelijk erg helder van geest was.
De auteur rapporteert dat 65% van de ondervraagden een licht zag, dat 57% andere wezens ontmoette, 52% in een onaardse wereld terechtkwam, 34% door een tunnel of donkere ruimte reisde en 31% een soort grens bereikte. Minstens 45% geloofde dat ze sinds hun BDE over paranormale gaven beschikten.
De overeenkomsten tussen de ervaringen wijzen er volgens Long op dat ze “echt” en “waar” zijn. Wie de getuigenissen op zijn website leest, zal echter opmerken dat ze in de details behoorlijk sterk van elkaar verschillen. Stel dat twee BDE’ers onafhankelijk van elkaar hetzelfde familielid in de hemel bezoeken, dan mag je niet verwachten dat ze terugkomen met hetzelfde verhaal over de hemelse leefomstandigheden van dit familielid. BDE’s kunnen wel echt zijn in de zin dat men ze als echt heeft beleefd, maar dat betekent niet automatisch dat ze betrekking hebben op een wereld buiten iemands bewustzijn, waar anderen ook naartoe kunnen reizen.
Zolang BDE-onderzoekers alleen in abstracte termen spreken over een voortbestaan na de dood, kan het nog min of meer wetenschappelijk klinken . Maar als je de volledige verslagen leest, dan wordt het lastig om je te onttrekken aan de indruk dat we te maken hebben met producten van de menselijke verbeelding. Het hiernamaals lijkt veel te veel op een wereld die men zich makkelijk in de fantasie kan voorstellen. Bovendien is het vaak moeilijk om de oorspronkelijke ervaringen te scheiden van de spirituele interpretaties en verklaringen die men eraan heeft verbonden. Iemand die zijn ervaringen jaren na afloop aan een website toevertrouwt, zal waarschijnlijk een consistenter verhaal vertellen dan iemand die net een hartstilstand heeft overleefd.
Heldere dood
De auteur voert slechts één argument aan dat hout lijkt te snijden. Hij wijst er meermaals op dat een heldere, gestructureerde en bewuste ervaring sowieso onmogelijk is als je hart stilstaat. Om deze conclusie te trekken had hij overigens beter medische dossiers en vakliteratuur kunnen bestuderen in plaats van enquêteformulieren.
Sommige BDE’ers die hij citeert, waren misschien wel heel dicht bij de dood. Maar ze hebben het goed overleefd en kunnen daarom slechts navertellen hoe het voelde om bijna dood te zijn. Hun verhalen zijn niet meteen een reden om te concluderen dat ze iets hebben ervaren en onthouden zonder gebruik te maken van een levend stel hersenen.
We kunnen ten eerste niet vaststellen op welk moment men de ervaring kreeg. Dat gebeurde mogelijk niet tijdens de hartstilstand maar later. Bovendien is het niet uitgesloten dat er dank zij hartmassage toch nog voldoende zuurstof in de hersenen aanwezig was om een bewuste ervaring te kunnen hebben.
BDE-onderzoekers eisen gewoonlijk dat wetenschappers alles kunnen verklaren. Wanneer de deskundigen dat niet naar volle tevredenheid kunnen, dan concluderen onderzoekers zoals Jeffrey Long dat het bestaan van een geestenwereld is aangetoond. Dit is echter geen wetenschappelijke verklaring maar een religieuze visie.
Update 2013
In februari 2013 vertelde dr. Sam Parnia in een interview wat over de grootschalige studie waarbij men naging of patiënten tijdens een bijna-dood-ervaring een afbeelding kunnen zien op een plank boven hun bed. Slechts 10 tot 15 procent van de patiënten die in het ziekenhuis een hartstilstand kregen, kon na afloop ondervraagd worden en maar heel weinigen rapporteerden een ervaring waarbij ze zichzelf zagen liggen. Geen van deze personen had de afbeelding gezien. Volgens Parnia kwam dat omdat ze de verkeerde kant op keken. De arts vertelde dat hij ervan overtuigd is dat de ervaringen reëel zijn, omdat de patiënten ze als zodanig ervaren. Hij beweerde zelfs dat het ook vaststaat dat kinderen ze al kunnen krijgen als ze nog geen drie jaar oud zijn. Helaas kunnen we Parnia dus ook niet meer serieus nemen.
Oorspronkelijk was dit artikel gepubliceerd op het (oude) Skepsis-blog en bestond de mogelijkheid om daaronder in discussie te gaan, waar geregeld uitvoerig gebruik van werd gemaakt. De discussie onder dit bericht kan de geïnteresseerde teruglezen in deze pdf (44 pagina’s).