‘Ik wil door jou overtuigd worden!’

Ronald Plasterk ontmoet Roel van Wijk

door Marcel Hulspas – Skepter 10.2 (1997)

Vier jaar geleden publiceerde de Utrechtse celbioloog Roel van Wijk een onderzoek naar elektroacupunctuur. Daaruit zou blijken dat op homeopathische wijze verdunde stoffen ‘op afstand’ invloed uitoefenen. Moleculair bioloog Ronald Plasterk liet begin dit jaar weten daar niets van te geloven. De beide heren ontmoetten elkaar korte tijd later.

In de elektroacupunctuur wordt een patiënt onderzocht door het meten van de huidweerstand (zie Elektroacupunctuur en onderzoek), en met dezelfde techniek kan het geëigende homeopathische middel voor de kwaal worden gevonden. In 1990 publiceerden M.A. Klein Breteler en J.J. Schipperheyn in Huisarts en Wetenschap dubbelblind onderzoek waaruit bleek dat elektroacupunctuur waardeloos is, tot groot ongenoegen van de elektroacupuncturisten. Ze vonden dat Klein Breteler op de verkeerde manier rekening had gehouden met de verschillen tussen patiënten, maar ze konden geen eigen onderzoek tonen.

Roel van Wijk ontwikkelde daarom, in overleg met elektroacupuncturist (en mede-auteur) Coen van der Molen een testopzet waarbij patiënt (‘ziek gemaakt’ met een dosis van een tienmiljoenste gram difenyl) en tester niet wisten of een glazen ampul placebo bevatte of verum (in dit geval Sulfur D12). Alleen degene die de flesjes in en uit het meetapparaat deed, en dat was Van Wijk zélf, wist dat.

Aldus werd een serie tests uitgevoerd, en Van Wijks eerste conclusie luidde: ‘Bij het uitvoeren van een groot aantal metingen kon een statistisch significant verschil tussen de gemiddelde placebo en verum worden vastgesteld. Dit betekent dat Sulfur D12 met grote mate van zekerheid het geleidbaarheidsverval beïnvloed [sic] bij een met Diphenyl toxisch belaste proefpersoon.’ En aangezien Sulfur D12 volgens scheikundigen een verwaarloosbare hoeveelheid zwavel bevat, en volgens natuurkundigen zwavel hoe dan ook door een glazen wand de huidweerstand van een mens die een eindje verderop ligt niet kan veranderen, vervolgde hij: ‘Deze waarneming wijst op het voorkomen van een niet-moleculaire invloed van een homeopathisch preparaat.’ Ook de samenvatting op de eerste pagina van het artikel liet zich zo (‘dubbelblind’, ‘aangetoond’, ‘significant’) uit.

Van Wijk had nog een tweede conclusie. De test had laten zien dat er grote variaties in de metingen zaten, die niet optraden als de diagnosticus drie opeenvolgende metingen deed met dezelfde ampul in de houder. Dus: ‘Blijkbaar hebben we hier met een zeer gevoelige manier van waarnemen en registreren te maken. Inherent aan deze gevoelige vorm van waarnemen en registreren is dat ze grote onzekerheden met zich meebrengt die de verkregen meetwaarden beïnvloed.’ [sic] Hij liet doorschemeren dat er een vervolgonderzoek nodig was, en dat ‘Met name de invloed van de druk die tijdens de meting wordt uitgeoefend’ dan bekeken zou worden.

Ronald Plasterk
Ronald Plasterk

Ronald Plasterk, die dit onderzoek begin dit jaar onder ogen kreeg, schreef tot twee keer toe in zijn column in Intermediair dat hij daar niets van geloofde en dat hij zijn bul zou inleveren als Van Wijk gelijk zou hebben. De discussie sprong eventjes over naar het Utrechts Universiteitsblad, en uiteindelijk nodigde René de Vos, hoofdredacteur van het tijdschrift Care, beide heren uit voor een gesprek. Daarnaast nodigde hij ondergetekende uit – maar de gastheer en ik namen ons voor ons zo min mogelijk met het gesprek te bemoeien.

Was het mogelijk, zo vroeg De Vos zich in zijn inleiding af, om de aloude discussie over de homeopathie te laten voor wat ze is en nu eens een stapje verder te komen. Die fraaie doelstelling werd helaas niet bereikt, vrees ik. Uiteindelijk kwamen niet de homeopathie of de discussie daarover centraal te staan, maar Van Wijks onderzoeksopzet en zijn conclusies.

RP: Voor mij als biochemicus is de gedachte dat je een stof D12 kunt verdunnen en dat deze door de glazen wand van een flesje een effect zou kunnen uitoefenen, vergelijkbaar met dat je tegen een geoloog zegt dat de wereld plat is. Het is in strijd met wat je vroeger op school geleerd hebt – maar het kan! Er zijn mensen slimmer dan wij die vele eeuwen geleden geloofden dat de wereld plat was. Het is dus kennelijk niet onmogelijk zo iets te geloven. Maar als het waar is, dan is een hele hoop van wat we geleerd hebben, onwaar (…)

VW: Ik denk dat het goed is om dit verhaal in de juiste context te plaatsen. In de vakgroep moleculaire celbiologie heeft een groot aantal jaren het transferpunt voor geïntegreerde geneeskunde gewerkt. Omdat er in die tijd in de faculteit geneeskunde helemaal geen animo was om zich met alternatieve zaken bezig te houden. In feite moet je een onderscheid maken tussen een stuk celbiologie en transferpuntwerkzaamheden binnen de vakgroep.

RP: Je maakt dat onderscheid in het stuk niet. Dat onderteken je niet met het transferpunt maar met de vakgroep celbiologie. En dat is niet een onbelangrijk detail omdat VSM bij herhaling haar verbintenis met een serieuze vakgroep als argument heeft gebruikt in landelijke advertentiecampagnes.

VW: Je moet ervan uitgaan dat dit werk als zodanig binnen de context van het transferpunt heeft plaatsgevonden, dat het transferpunt opgeheven is voordat deze rapportage plaatsvond, en dat we toen niet konden zeggen dat de rapportage behoorde tot het transferpunt. We hebben als onderzoekers enkele lijnen van onderzoek die zuiver celbiologisch zijn, daarnaast hebben we een klein percentage van de tijd besteed aan een stuk onderzoeksveld waarbij het ging om het spel en niet zozeer om de knikkers.

We kregen daar vele vragen op ons bordje, in totaal meer dan vijftig projecten. In de manier waarop we dat aanpakten zij we uiterst sceptisch geweest – volgens onze eigen definitie. We hebben iedereen rustig aangehoord. We hebben nooit gezegd: het kan niet. We hebben gewoon gezegd: laat ons jullie ervaringen zien, en wij zullen een stuk onderzoek formuleren en voorzover je dat niet kan, helpen we nog bij de uitvoering ook. En daarmee werd dat onderzoek direct in een dialoogvorm geplaatst. En in de stukjes gingen we er zoveel mogelijk van uit dat die dialoogvorm gehandhaafd bleef. Je schrijft niet van: ‘ik heb gelijk’ of: ‘jij hebt gelijk’, je schrijft kaalweg op wat er uit is gekomen.

RP: Maar wat is dan het spelelement in de conclusies?

VW: Dat de conclusies aanleiding geven tot een stukje conclusievorming bij de doelgroepen. Dat is voor ons het belangrijkste geweest!

RP: Het gaat er toch om of de nulhypothese gefalsifieerd is, kijk, de nulhypothese is dat verdunde zwavel niet op afstand actief kan zijn door het glas heen.

VW: Je wilt het verhaal zo lezen zoals jij het al gelezen hebt.

RP: Zeg dan wat ik fout lees. Ik heb de conclusies hier onderstreept, die zijn ondubbelzinnig. De slotzin van je samenvatting luidt: Onder dubbelblinde omstandigheden kon worden aangetoond dat het afwijkende geleidbaarheidsverval in aanwezigheid van een buisje dat Sulfur D12 bevatte, significant méér werd genormaliseerd dan in aanwezigheid van een buisje dat een placebo bevatte. Dat is toch niet als spel op te vatten!

En daarmee was in het eerste kwartier de kern van het meningsverschil eigenlijk al blootgelegd. Waar Plasterk slechts de hierboven geciteerde harde conclusie kan zien als een ondubbelzinnige verklaring van de persoonlijke overtuiging van onderzoeker Roel van Wijk, beschouwt de onderzoeker zélf zijn conclusie als onderdeel van een nog niet afgeronde dialoog tussen hem en de aanvragers van het onderzoek. René de Vos wil meer weten over de visie van Van Wijk.

DV: Als het transferpunt nog had bestaan, zou het stuk dan een andere waarde hebben gehad als je had ondertekend met ‘onderzoeker verbonden aan het transferpunt’?

VW: Nee.

DV: Zou dan het spelelement daarmee niet meer recht zijn gedaan?

VW: Ik denk dat het spelelement zit in het feit dat maar zelden voorkomt dat er onderzoek plaatsvindt in de dialoogvorm. (tegen Plasterk:) Jij zegt: ‘dat kan niet’. Dat hebben wij ook gezegd…

RP: Je was op dat moment natuurlijk ook adviseur van VSM.

Hierop ontstaat een korte, felle discussie over deze ‘beschuldiging’. Spoedig echter staat het spel weer centraal – of het mislukken daarvan?

VW: We hebben geprobeerd om mee te gaan en uit te maken wat is waar en wat is niet waar. In een vorm, uiteindelijk, zodat een doelgroep beïnvloed wordt door de conclusie. Als je die wilt beïnvloeden dan moet je niet a priori zeggen: dat kan niet. Dan schrijven we dat op in een blad als dit [het Nederlands Tijdschrift voor Integrale Geneeskunde, mh]

RP: De conclusie van dit onderzoek zal door de doelgroep met smaak gelezen zijn, en zou juist door de doelgroep van het tijdschrift Nature met verbazing ontvangen zijn… Die doelgroep is fluitend naar huis gegaan…

VW: Die is niet fluitend naar huis gegaan!

De Vos legt uit dat de elektroacupuncturisten zich enigszins bedrogen moeten hebben gevoeld, omdat Van Wijk in zijn tweede conclusie aangaf dat hun meettechniek dermate variabel is dat je er in de praktijk niets mee kunt. Maar Plasterk keert (niet voor het laatst) terug naar de eerste conclusie. Die is in zijn ogen slechts voor één lezing vatbaar, en wil weten of Van Wijk nu bekeerd is of niet. Van Wijk omschrijft de voorgeschiedenis van dit onderzoek als ‘een rare situatie’ waarbij eerdere, volledig geblindeerde tests nooit wat opleverden, terwijl de therapeuten ervan overtuigd bleven dat als de experimenten hun praktijkvoering maar goed genoeg zouden nabootsen, het effect wel méést opduiken. Die wens moest in ‘het spel’ worden gehonoreerd. Maar hij realiseert zich dat meegaan gevaarlijk is.

VW: Op het moment dat de onderzoeker zegt: ik wil mee gaan in die spelsituatie, dan begeeft-ie zich op uiterst glad ijs. En dat hebben we gedaan. Om te ontdekken: hoe ver kun je gaan. En dan komt er dit uit! De enige die niet blind geweest is, ben ik. Mij blinderen was onmogelijk want ik moest een stukje praktijk invullen. (…) Dat ik in diezelfde setting toch een effect meet, pleit voor de zienswijze van de elektroacupuncturisten. Ik moet meegaan met hun gedachten.

RP: Dus je bent overtuigd dat er…

VW: Nee, niet overtuigd…

RP: Maar je trekt conclusies!

En Plasterk slaat het stuk weer open. Oude argumenten komen weer ter tafel. Ik probeer het eens over een andere boeg: waarom is Van Wijk met zijn opmerkelijke resultaat niet naar Nature gestapt? Van Wijk: ‘Omdat dat de knikkers zijn!’ Maar ook Plasterk vindt dat geen gek idee en omschrijft Van Wijks houding als ‘voor je verantwoordelijkheden weglopen’. En: ‘Ik vind dat je je collega’s dan moet proberen te overtuigen.’ Van Wijk acht publiceren in een dergelijk blad pas aan de orde als ‘het probleem’ is opgelost. En zover was-ie nog niet. Er moest een vervolg komen. Die discussie suddert even door. Plasterk wil terug naar de – in zijn ogen – kern van de zaak: is die conclusie nou juist of niet? Van Wijk beaamt dat, maar noemt deze in een adem ‘even absurd als voor wie dan ook’. Maar Jacques Benveniste, zou houdt Plasterk hem voor, vond ook iets absurds en stapte wél naar Nature. Van Wijk koos echter voor het NTIG omdat zijn doelgroep, de elektroacupuncturisten, dat blad leest.

VW: Het probleem is dat je als onderzoeker hooguit na afloop van de rit kunt denken: het zou hier aan gelegen kunnen hebben, daaraan gelegen kunnen hebben… Maar dat kun je niet opnemen als verklaring. Dan zou je óf eigenwijs zijn óf je zou een beschuldigende vinger – wie is schuld aan het niet voldoen van een nulhypothese? – opheffen, wanneer je opeens zou zeggen: ‘het kan niet omdat ik vind dat…’

Gezien de onderzoeksopzet zou alleen Van Wijk zélf de ‘schuldige’ kunnen zijn, zo betoogt Van Wijk. Wellicht heeft hij de tester op de een of andere subtiele manier beïnvloed. Maar Van Wijk zou zo’n uitvlucht niet willen publiceren (‘daarmee domineert mijn standpunt’) want hij wil de mening van de andere partij, coauteur en elektroacupuncturist Coen van der Molen, respecteren.

RP: Daarvan vind ik dat het absoluut niet kan! Je bent als auteur volledig verantwoordelijk voor de gehele inhoud, je kunt het niet schuiven op een onderhandelresultaat met je co-auteur. Dan zeg je: we zijn samen die rit ingegaan en we leveren allebei wat in. Ik ten opzichte van mijn wetenschappelijke integriteit en…

VW: Nee nee! Op het moment dat je een dialoog aangaat en zo exact mogelijk de resultaten weergeeft, en je conclusies, zonder dat noch de een noch de ander zegt van: ik heb gelijk, maar alles open laat om een volgende stap te nemen, dat vind ik integer.

Plasterk blijft er echter bij dat hij nu van Van Wijk ‘een heel ander verhaal [hoort] dan wat hier staat’. Hij komt met wat volgens hem de hamvraag is: ‘Sta je nu nog achter die conclusie dat er een effect meetbaar is via de glaswand of zeg je dat er een beschuldigende vinger te wijzen valt, wellicht wel naar jezelf?’ En dan is het even stil. Van Wijk stelt dat de discussie een kringredenering is geworden. De Vos herhaalt uiteindelijk Plasterks hamvraag. Van Wijk herhaalt op zijn beurt dat hij achter zijn conclusie blijft staan, maar dat meer onderzoek nodig is totdat ‘je zou kunnen raken aan dat wat die artsen die deze test gebruiken gelóven dat ze aan het doen zijn.’

RP: Dus onderzoeken waarom je in een volledige blind-situatie niets meet.. Ik voorspel dat je dan niks meet.

VW: Dat was al bekend.

RP: Dan is het één groot misverstand! Dan zeg je nu dat toen al bekend was en nu nog steeds bekend is: door die glaswand komt geen D12!

Plasterk acht de discussie daarmee in feite afgerond. Maar Van Wijk tracht nogmaals te formuleren waar het volgens hém om draait:

VW: Als je de test met buisjes heel rigoureus laat doen buiten de praktijksituatie om en je geeft geen informatie, dan komt er nul komma nul uit. De vraag blijft daarom: waarom wordt dan toch die test nog steeds geclaimd? Dan is er maar één manier: op een overtuigende manier achterhalen hoe het vinden van een effect plaatsvindt. En dit is één stap. Er zijn meer stappen geweest en ik ben er nog steeds niet uit. Maar ik heb wel in een volgend artikel aangegeven: als die test wordt toegepast en je diagnostiseert met die test, geef dan in godsnaam die patiënt het advies mee dat-ie zich door een tweede arts of therapeut laat diagnostiseren, desnoods door een derde. Verder mag je als onderzoeker niet gaan.

vanwijk
Roel van Wijk

En zijn harde conclusies dan? Voor Plasterk laten die geen twijfel toe. Als René de Vos vraagt of hij ondertussen niet heel anders naar dat artikel kijkt, merkt Plasterk op dat het niet goed is geschreven: ‘de draai die je er nu aan geeft past echt niet meer op de letter’. Maar hij constateert wél dat hij én Van Wijk in feite even sceptisch zijn over dat effect – en het dus eigenlijk met elkaar eens zijn. Een minuut later echter staan ze weer tegenover elkaar, dit keer over de interpretatie van eerdere experimenten. Stond nu van tevoren vast dat het ‘Van Wijk-effect’ niet bestaat? En na afloop van Van Wijks onderzoek wél? Van Wijk wil geen harde conclusie trekken. Plasterk vat het artikel voor de zoveelste keer samen.

MH: (tegen Van Wijk:) Maar ben je daar dan zelf van overtuigd, als je schrijft ‘wijst op’?

VW: Als je het experiment hebt gedaan, en dat komt er uit, dan zou je daar waarde aan kunnen hechten. Als je vraagt: geloof ik het, dan zeg ik: ik kan geloven wat ik wil maar zal eerst moeten bewijzen hoe het wel in elkaar steekt. Wat doet het ertoe of ik het wel of niet geloof?

En weer komt Plasterk geïrriteerd met Van Wijks nadrukkelijke conclusie.

VW: Wat jij niet wilt is meegaan met de gedachte hoe je dit type onderzoek zou doen. Dat je dit type onderzoek niet aantrekkelijk vindt, dat is me nou wel duidelijk!

RP: Ik vind het buitengewoon aantrekkelijk. Als Skepsis dit soort onderzoek zou doen…

VW: De behoefte aan dit soort onderzoek is jarenlang aanwezig geweest, er is jarenlang mee geleurd en er is nooit op ingehaakt. En nog steeds geef je niet aan hoe je dat probleem dan wél zou moeten oplossen. Je blijft hakken op dit artikel zonder mee te nemen hoe het dan wél moet!

De discussie zwaait weer naar de mogelijke invloed van de proefnemer. Had Van Wijk de mogelijkheid dat hij het experiment onbewust heeft beïnvloed moeten vermelden of niet?

VW: Ik heb natuurlijk niet van mezelf gedacht dat ik zoveel invloed zou kunnen hebben.

RP: Dat zeg je nu wel!

VW: Ik sluit het niet uit. Daar een uitspraak over doen heeft pas zin op het moment dat ik het kan testen.

RP: Je gooit nu een heel nieuw licht op dit hele project. Je hebt nooit gezegd: ik heb nu een situatie gecreëerd om mezelf te testen.

VW: Ik kan dat pas zeggen op het moment dat ik schrijf over dat experiment waarin ik mezelf test. Die situatie heeft zich nog niet voorgedaan.

RP: Ik vind dat je wegloopt voor je stuk. Ik vind dat je hier hartstikke hard en helder hebt gezegd dat je hebt ontdekt dat het effect er is. En wat je nu doet is zeggen: het zou zeer wel kunnen dat dat via mijn suggestie loopt.

Plasterk schetst een opzet voor een volledig geblindeerde proefopzet, en alhoewel Van Wijk aanvankelijk stelt dat hij met de gebruikte opzet ‘het uiterste bereikt’ had, constateert hij even later aarzelend: ‘het zou kunnen’. Zijn grootste prioriteit ligt echter niet bij een strengere blindering, maar bij het uitvoeren van meer sessies met dezelfde proefopzet.

MH: Waarom wil je meer van hetzelfde terwijl je de conclusie eigenlijk al getrokken hebt?

VW: Als ik nu nieuwsgierig blijf naar waar die p-waarde vandaan komt, dan ga je natuurlijk zoeken hoe je daar grip op krijgt. Je hebt een paar experimenten waar niks uitkomt, en een paar waar het heel erg significant uitkomt. Daar moet je gaan zoeken, denk ik. (…) Wat hapert daar? Wat is daar gaande? Ik denk dat je hier zit op een gebied waarin je nog steeds met beschrijven bezig bent, simpelweg omdat je niet weet wat er gaande is.

Plasterk tracht nogmaals tot een heldere afronding te komen:

RP: Als ik nou zou zeggen dat mijn conclusie is dat niet vast is komen te staan dat D12 Sulfur via de wanden van een gesloten flesje enig fysiologisch effect heeft, ben je dat daar mee eens? (Van Wijk geeft aan het er niet mee eens te zijn.) Dat blijft voor mij het punt, dat ik moeilijk hoogte kan krijgen of jij jezelf hebt overtuigd…

VW: Dan zeg ik: waar draait het om: wil je jezelf overtuigen of in de dialoog de ander overtuigen?

RP: Ik wil door jou overtuigd worden!

VW: Dat heeft geen zin. Je kunt aan mij vragen: hoe wil jij in die dialoogsituatie de ander overtuigen, want dat is waar het hier om draait.

RP: Dit is toch een simpele vraag?!

Het blijft even stil.

MH: De manier waarop je het opgeschreven hebt wordt door menigeen die regelmatig vakliteratuur leest natuurlijk begrepen als een uitspraak van overtuiging.

VW: Dat is natuurlijk je reinste kolder! Als ik zou schrijven wat ik geloof, dat is toch belachelijk. Ik kan schrijven wat ik vind…

RP: (korzelig) ik wil nog een keer die hele samenvatting doorlezen!

Maar alle aanwezigen hebben daar geen behoefte meer aan. De Vos wil weten waarom Van Wijk geen antwoord wil geven op de vraag of er nu een effect bewezen is ja of nee.

VW: Mijn uitgangspunt is geweest: het kan niet. Mijn uitgangspunt is nóg: het kan niet. Als ik van de toren ga roepen dat het niet kan, dan komt het probleem de wereld niet uit.

RP: Dat is een duidelijk antwoord.

MH: Maar tegelijkertijd schrijf je: ‘aangetoond wordt…’

En Plasterk citeert weer vol overgave en concludeert: ‘dat is echt iets anders dan wat je nu zegt’.

VW: Als ik iets meet, en eigenlijk kan het niet, dan ben ik zo dat ik schrijf wat ik gemeten heb en niet wat ik geloof.

Maar Plasterk noemt de conclusie ‘bikkelhard’. En als Van Wijk in plaats daarvan had opgeschreven wat hij zojuist heeft gezegd, ‘dan had ik m’n stukkie niet geschreven. Dan waren we het eens geweest.’

VW: Maar daarom zijn we doorgegaan [met het onderzoek, mh]. En dat jij iets uit de oude doos haalt en zegt: hij heeft dat niet gezegd, dat is geen relevante discussie.

RP: Maar je hebt deze conclusie later nooit teruggenomen. Je hebt nooit gezegd dat het niet kan. Dat zeg je nu en dat is fijn want nu zijn we het eens. Maar dan vind ik dat de schuld dat hierover een levendige discussie is opgebloeid niet primair bij mij ligt.’

MH: Want je bent door dat artikel op het verkeerde been gezet. (Tegen Van Wijk:) Je weet dat er mensen op het verkeerde been worden gezet door deze formulering…

VW: Degenen die van dat onderzoek niets afweten, die blijken nu op het verkeerde been gezet te worden…

De discussie lijkt afgerond. De puf lijkt er wat uit. Tot slot wil ik toch weten wat Van Wijk bezielt.

MH: Je weet wat je geschreven hebt, is dit dan een soort ‘bewuste poging’ in het kader van het spel?

VW: Voor mij is dit een heel bewuste stap geweest in het spel.

MH: Waarbij je bewust de witte jas aantrok en het als onderzoeker formuleerde, maar eigenlijk sterker dan je had gewild.

VW: Ik heb als onderzoeker die zaak zo sterk aangegeven om dat onderzoek op de een of andere manier voort te kunnen zetten. Ik vind het nog steeds belangrijk dat het voortgezet wordt omdat de beoefenaren echt overtuigd moeten worden van wat ze doen. Het zou mij alleen maar een groot plezier doen als artsen die hun artsenopleiding afronden zó kritisch zijn dat ze weten waar ze aan beginnen… Dan hoef ik niet al die flauwe kul achteraf te doen.

Uiteindelijk kan Plasterk het toch niet laten om aan Van Wijks geloofwaardigheid te knagen.

RP: Ben je nog verbonden aan VSM?

VW: Dat is een misverstand.

Plasterk leest voor: Je ondertekent het artikel met Hij is coördinator van fundamenteel onderzoek van de afdeling ‘Research en Development’ van VSM…

VW: Ik ben helemaal niet aan VSM verbonden.

Er ontspint zich een discussie over de vraag of Van Wijk verbonden is aan VSM. Van Wijk legt uit dat hij vanuit de ervaringen die met het Transferpunt waren opgedaan heeft geholpen een programma voor fundamenteel onderzoek voor VSM te formuleren en de uitvoering ervan te coördineren. Op de herhaalde vraag of hij nu wel of niet aan VSM verbonden was, wordt duidelijk dat Plasterk en Van Wijk mogelijk niet hetzelfde verstaan onder het begrip ‘verbonden zijn aan VSM’. Plasterk vraagt zich dan af wat de interesse is van VSM voor het onderzoek:

RP: Vinden zij het zo fijn dat jij probeert de acupuncturisten te overtuigen, dat hun therapie niet werkt. Dat lijkt me stug.

Van Wijk legt daarop uit wat de interesse is van VSM. Zowel hij als VSM hadden belangstelling voor de methode. Bij VSM was het de vraag in hoeverre de methode toe te passen zou zijn voor kwaliteitscontrole bij de productie, maar Van Wijks belangstelling was gewekt door zijn transferpuntcontacten met artsen die de methoden gebruikten.

VW: Je hebt te maken met een bedrijf dat dingen maakt volgens de regelen der kunst, want ook zij moeten voldoen aan allerlei regels. En daar heb je farmaceuten voor in dienst. Die zitten met: we maken producten waar eigenlijk niks in zit. We willen het wel maken maar het zou voor ons toch ook wel plezierig zijn als we ergens een aanwijzing konden vinden of zoiets testbaar is. (…) Ik heb altijd gezegd, je moet streven naar die dingen die direct meetbaar zijn. In de homeopathie is dat de similiaregel, in die hoge potenties heb ik gezegd: ik wil best meedenken of er testsystemen worden aangeboden waarvan jullie denken: daar hebben we wat aan, om dat te checken.

En zo bewees Roel van Wijk tot op het laatste moment dat hij zijn standpunt wellicht niet zo bijster helder formuleert, maar dat hij zijn zaakjes wel op orde heeft. Alleen niet de orde die Ronald Plasterk graag zou zien, en die deze ook in het reguliere onderzoek gewend is.

Elektroacupunctuur en onderzoek

door Jan Willem Nienhuys

Elektroacupunctuur is een verzamelnaam voor een aantal technieken, waaronder diagnose van lichamelijke ziekten door huidweerstandmetingen, het vaststellen van het juiste (homeopathische) middel voor een kwaal en zelfs enige therapievormen. De term werd bedacht door de Parijse arts Roger de la Fuye, maar tegenwoordig spreekt men meestal van elektroacupunctuur volgens Voll (EAV), naar Reinhold Voll (1909-1989), een huisarts uit Plochingen nabij Stuttgart, die omstreeks 1955 het systeem van De la Fuye uitbreidde met de ‘medicamententest’. Er zijn zeker een dozijn varianten van bedacht met prachtig klinkende namen.

De diagnose gaat als volgt. De patiënt neemt een grote koperen cilinder in de hand, of laat de blote voeten rusten op een vlakke plaat. De diagnosticus drukt met een penvormige elektrode (diameter 2 tot 4 mm) hard op zogeheten acupunctuurpunten, meestal op hand, voeten of schedel (bij de proeven van Van Wijk: op de nagelhoeken van rechterwijsvinger en -middelvinger). Zo wordt een stroomkring gevormd: van spanningsbron (circa 1 volt) naar grote elektrode, door het lichaam van de patiënt naar de penelektrode en dan via een stroommeter weer naar de spanningsbron.

Elke afwijking van de ‘normale’ waarde is een indicatie van een ziekte. Een bijzondere rol speelt de zogeheten Zeigerabfall, het verschijnsel dat de wijzer van de stroommeter terugvalt terwijl de druk van de penelektrode aanhoudt. Uiteraard kan de EAV-meter als emotiedetector werken, want als de afvoerkanaaltjes van de zweetklieren zich vullen om wat voor reden dan ook, neemt de weerstand van de huid ogenblikkelijk af.

In 1990 publiceerden M.A. Klein Breteler (lid van de Medische Werkgroep van Skepsis) en J.J. Schipperheyn in Huisarts en Wetenschap een onderzoek waaruit bleek dat EAV diagnostisch waardeloos was. Ze hadden 600 meetpunten van zowel gezonden als hartpatiënten dubbelblind gemeten. Bij die 600 waren er precies 69 die een ‘zieke’ waarde hadden moeten opleveren. In feite produceerden de ‘gezonde’ punten 42,7% ‘zieke’ waarden, en de ‘zieke’ punten maar weinig meer, namelijk 50,7%. Het verschil was niet significant (voor de liefhebbers: p = 0,13 eenzijdig met Fishers exacte test). Bovendien stelde Klein Breteler op goede gronden een verklaring voor de Zeigerabfall voor. Door de hoge druk van de penelektrode komt vrijwel meteen celvocht uit de cellen van de hoornlaag in de ruimte tussen de cellen, waardoor de weerstand van de huid afneemt; dit vocht wordt dan langzaam weggeperst naar het omringende weefsel, hetgeen de Zeigerabfall veroorzaakt. Uiteraard kan de diagnost de Zeigerabfall zelf teweegbrengen door de druk van de penelektrode langzaam te verminderen. De Zeigerabfall leent zich dus uitstekend voor dezelfde illusie waaraan wichelroedelopers en pendelaars ten prooi vallen: het onbewuste product van eigen wensen en voorstellingen aanzien voor objectieve gegevens, de zogeheten illusion of non-control (zie Skepter, maart 1991).

Elektroacupuncturist Van der Molen, tevens huisarts te IJmuiden, protesteerde dat Klein Breteler geen rekening had gehouden met het medicijngebruik van de hartpatiënten, en dat het geen wonder was dat de zieken niet van de gezonden te onderscheiden waren. Dokter Van der Molen was echter even vergeten dat reeds bestaande littekens in het hart als gevolg van een infarct helemaal niet worden weggenomen door medicijnen. De medicijnen verminderen alleen de kans op nieuwe infarcten, en hetzelfde geldt voor andere hartkwalen en medicaties.

Voor de medicamententest gaat men als volgt te werk. Een of meerdere ampullen met middelen worden in een soort messing honingraat geplaatst, die deel uitmaakt van de stroomkring. Als het goede middel erbij zou zijn, zou daardoor een ‘zieke’ meting ‘verbeteren’.

Bij de proeven van Van Wijk, Van der Molen en F.A.C. Wiegant werd over de blindering het volgende medegedeeld. Van Wijk (de experimentator) zat in dezelfde ruimte als waar de EAV’er de ‘patiënt’ onderzocht, op ongeveer anderhalve meter afstand. De suggestie wordt gewekt dat EAV’er en Van Wijk met de rug naar elkaar toe zaten en dat ze dus elkaar niet konden zien, maar wel horen. Van de ‘patiënt’ wordt slechts vermeld dat die de experimentator niet kon zien. Geen van drieën kon de registratieapparatuur zien. Van Wijk plaatste telkens de verum- of de placeboampul in de houder volgens ‘een random toewijzing’. Telkens werd na enkele malen blind toetsen een open meting uitgevoerd. Voor de hand liggende methodes om de experimentator te blinderen (bijvoorbeeld meerdere ampullen gebruiken die door een derde gecodeerd zijn) werden niet toegepast.

In totaal waren er 750 blinde metingen (379 verum) en 229 open metingen (132 verum). Bij een geschikte definiëring van ‘effect’ (op basis van Zeigerabfall) bleken 108 open verummetingen en 5 open placebometingen effect te hebben. Bij de blinde metingen waren deze aantallen respectievelijk 207 en 93. Enig rekenwerk leert dat de toevalskansen (p-waarden) voor dergelijke resultaten respectievelijk 10-37 en 10-16 zijn, voldoende klein om te concluderen dat er iets aan de hand is.

Je zou de resultaten ook kunnen samenvatten door te zeggen dat de EAV’er kennelijk in 40% van de gevallen, bewust of onbewust, al dan niet paranormaal de blindering doorbroken heeft, en bij 55% van de gevallen waarvan hij niets wist gedacht heeft dat het om het placebo ging. Het onderzoeksverslag van Van Wijk vermeldt vier publicaties waarvan hij zelf auteur of medeauteur was uit de periode 1989-1992. Het onderzoek van Klein Breteler wordt niet genoemd. Terug.

Uit: Skepter 10.2 (1997)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Marcel Hulspas is wetenschapsjournalist en was hoofdredacteur van Skepter van 1988 tot en met 2002
Jan Willem Nienhuys is redacteur van Skepter en secretaris van Skepsis