door Jan Willem Nienhuys (25/10/2012)
De grondlegger van de Amerikaanse skeptische beweging, Paul Kurtz, is op 20 oktober 2012 overleden op de leeftijd van 86. Hij was het die in de VS het zogeheten seculiere humanisme (humanisme minus religie) introduceerde. Hij vervulde tal van functies als hoofdredacteur en voorzitter in humanistische organisaties, sommige door hemzelf opgericht. In een van zijn boeken, The Transcendental Temptation (1991) betoogde hij dat geloof in het paranormale en religie ontspruiten uit eenzelfde bron, namelijk de hang naar het bovennatuurlijke. Met andere woorden, voor Kurtz lagen religiekritiek en strijd tegen lepelbuigers en andere paranormale oplichters in elkaars verlengde.
Op het eind van zijn leven vond hij nadrukkelijk dat het humanisme toch duidelijke ethische waarden moet ontwikkelen. Het afschaffen van religie voert niet automatisch tot verlichting, zoals het sovjetexperiment tot zijn afgrijzen had laten zien. In mijn woorden: moraliteit kun je niet aan religie overlaten, maar vanzelf komt het ook niet. Dat vonden zijn vrienden kennelijk niet, en die hielden zich teveel bezig met de agressieve versies van atheïsme. Althans, zo lees ik zijn afscheidsbrief van 18 mei 2010.
Op Wikipedia vindt men een uitvoerige biografie van Paul Kurtz, en diverse necrologieën, ook een Nederlandse, vindt men hier:
Obituary op de site van het Center for Inquiry
‘Paul Kurtz has died’ door Hermant Mheta op het Friendly Atheist blog
In memory of Paul Kurtz and Leon Jaroff, door Steven Novella op het Skepticblog
Kurtz was behalve professor in de filosofie een energiek schrijver (50 boeken en 800 artikelen) een groot en gedreven organisator. In 1969 richtte hij de uitgeverij Prometheus op. In 1976 was hij samen met een viertal anderen de grondlegger van CSICOP, voluit het Committee for Scientific Investigation of Claims of the Paranormal. De uitspraak ‘saaikop’ suggereert natuurlijk psy-cop, waarzeggerspolitie. De organisatie heeft zich in 2006 omgedoopt tot CSI (Committee for Skeptical Inquiry).
Onder leiding van Kurtz is deze organisatie enorm gegroeid. Het is ook aan Kurtz te danken dat er in veel landen skeptische groepen van de grond kwamen, ook in Nederland. Er was al een eerdere poging geweest, maar Skepsis werd eigenlijk geboren toen bijna de helft van de (toen) 83 abonnees van Skeptical Inquirer in Nederland op uitnodiging bijeenkwamen op de avond van 8 oktober 1987 in Utrecht in een zaaltje in het gebouw van het Humanistisch Verbond aan het Oudkerkhof. Daar sprak onder andere Kurtz ze toe, en kondigde aan dat de astronoom Kees de Jager zich bereid verklaard had de kar te trekken. (Door een sympathieke bespreking van Skeptical Inquirer in NRC Handelsblad door Felix Eijgenraam in juli 1987 was het aantal Nederlandse abonnees van 34 naar 83 gegaan. Bij die gelegenheid kondigde hij ook al de oprichting van een ‘Nederlandse afdeling’ van CSICOP aan. Felix zou ook redacteur en bestuurslid worden.) De bedoeling was dat het diezelfde maand tot een formele oprichting zou komen, met een tweedaags congres op 7 en 8 november in de ISVW, maar de statuten van de Stichting Skepsis werden uiteindelijk pas op 27 november 1987 gepasseerd.
CSICOP vond zijn oorsprong in de strijd tegen de astrologie. In 1973 publiceerde wetenschapsjournalist Lawrence E. Jerome in het blad Leonardo een aanval op de astrologie en besteedde daarbij veel aandacht aan het werk van Michel Gauquelin. Er volgde een bedaagde discussie, waarin Gauquelin zich in 1975 ook mengde. In het september/oktobernummer 1975 van The Humanist (waar Kurtz hoofdredacteur van was) verscheen toen Objections to Astrology, ondertekend door 186 wetenschappers (later kwamen er nog zes bij). In de discussies daarna mengde Gauquelin zich weer. Hij legde uit dat de kritiek van Jerome op zijn werk niet klopte en verwees naar de onderzoekingen van het Comité belge pour l’Investigation Scientifique des Phénomènes reputés paranormaux, het Comité Para (opgericht 1948).
Mars-effect
Het Comité Para had al sinds 1967 een van de claims van Gauquelin onderzocht, namelijk dat topsporters relatief vaak worden geboren in de twee uur nadat de planeet Mars opgaat of nadat die het zuiden passeert. Dat ‘relatief vaak’ was maar een bescheiden verschil: niet 17,2% (zoals bij gewone stervelingen) maar ongeveer 22% van de topsporters zou op zulke tijdstippen geboren zijn, en Gauquelin beweerde dat het Comité Para die claim bevestigd had. Rond die tijd moet Kurtz gedacht hebben dat een dergelijk comité een geweldig idee was, en in het mei/juni-nummer van the Humanist werd de oprichting van een Amerikaans comité aangekondigd, met een naam die min of meer van de Belgen gekopieerd was. Overigens waren Ray Hyman, James Randi en Martin Gardner en later ook Marcello Truzzi – elk apart al actieve ‘skeptici’ – al in 1972 van plan om een dergelijke groep op te richten, maar pas door het organisatorische talent van Kurtz kwam er wat van. Het nieuwe comité gaf meteen een blad uit en toonde zich veel activistischer dan zijn Belgische evenknie.
Het Mars-effect van Gauquelin liet ze niet los. Het Comité Para had de claim van Gauquelin bevestigd, maar twijfelde eraan of de ‘nulhypothese’ wel correct was. Vanuit het Amerikaanse comité in oprichting kwam een plan om die nulhypothese (17,2%) te checken. Het vergaren van de data werd echter toevertrouwd aan Gauquelin, net als trouwens het Comité Para gedaan had. Toen dit niets belangwekkends opleverde, gingen Amerikaanse skeptici (de statisticus Zelen, de astronoom Abell en Kurtz zelf) aan het werk om de claim van Gauquelin te onderzoeken aan de hand van Amerikaanse topsporters. Toen dat werk klaar was (het antwoord was negatief voor Gauquelin) kwam de aap uit de mouw. Gauquelin bleek van heel veel sporters de data te kennen en kwam achteraf met een verbazingwekkend aantal redenen waarom sommige sporters niet echt topsporters zouden zijn.
Hij zag er kennelijk niets verkeerds in om na het verzamelen van de gegevens nog allerlei redenen te bedenken waarom die gegevens goed of fout waren of anders gegroepeerd moesten worden. Dit is overigens een wetenschappelijke fout die schering en inslag is bij medisch en psychologisch onderzoek, en die veel ernstiger gevolgen (honderdduizenden nodeloze sterfgevallen) heeft dan een opstekertje voor de astrologie. Dat Gauquelin tal van astrologische claims spectaculair onderuit gehaald had, deerde de astrologen trouwens niet.
In 1991 organiseerde Skepsis een Europese skeptische conferentie waarop het Mars-effect uitvoerig besproken werd (Kees de Jager had er ook aan zitten rekenen). Op deze conferentie was niet alleen Gauquelins ex-echtgenote en medewerker Françoise Gauquelin-Schneider aanwezig (Michel was dat voorjaar overleden) maar ook Kurtz, en waarschijnlijk is het aan die contacten te danken dat ik begin 1993 een verzoek van Kurtz kreeg om een nog vertrouwelijk document over het Mars Effect grondig door te vlooien. Een Frans skeptisch comité (CFEPP) had namelijk nogmaals de claim van Gauquelin onderzocht, en ontdekt dat Gauquelin vals speelde. Anders kan ik het niet noemen. Hij was namelijk in de gelegenheid gesteld om de door het Franse comité vergaarde gegevens te becommentariëren en had tal van correcties voorgesteld die allemaal één kant uitgingen: zijn kant. Doordat ik in verband met de conferentie van 1991 ook beschikte over alle gegevens over sporters zoals ze in Gauquelins bestanden voorkwamen, kon ik bovendien zien dat correcties die Gauquelin had kúnnen maken (maar verzweeg) voor een belangrijk deel de ‘verkeerde’ kant uit gingen. Een smoes (die we slechts van horen zeggen kennen) is dat hij meende dat de CFEPP expres veel tweederangssporters had geïncludeerd, dus dat er dan een tegenwicht moest zijn.
Dit was explosief materiaal. CFEPP, dat speciaal voor het verzamelen van de gegevens was opgericht, lag op zijn gat, maar er moest toch iets met het spul gedaan worden. Na het Amerikaanse onderzoek naar het Mars-effect waren er bittere verwijten geweest over vermeende verkeerde aanpakken. Ik heb er heel erg mijn best op gedaan en ik betreur het nog steeds dat ik één enkele omvangrijke controle heb uitgesteld tot na de verschijning van het boek. Kurtz drong er gedurig op aan het boekje erover maar af te maken. De Fransen hadden namelijk met een simulatieprogramma uitgerekend dat ‘gewone’ Marsgeboorten op 18,2% uitkwam, en niet de theoretische 17,2. Niet dat het veel uitmaakte (later vond ik een foutje in hun programma en kwam met een eigen programma op 17,7%) maar ik had het toch moeten controleren, wat me vele maanden extra werk gekost zou hebben. Maar het stond wel dom toen bleek dat die onwaarschijnlijk hoge 18,2% inderdaad fout was.
Nogal voorspelbaar kwamen de Gauquelin-fans met allerlei tegenwerpingen en zelfs een heel tegen-boek. Met name de psycholoog Suitbert Ertel, een man die het vissen in data en knutselen met post-hoc p-waardes tot ongekende hoogte wist op te voeren, liet zich niet onbetuigd. Samen met Kurtz en Ranjit Sandhu (die het meeste schrijf- en researchwerk deed) heb ik toen een artikel geschreven om zowel de ‘oergeschiedenis’ van het Mars-effect uit de doeken te doen als de meer recente ontwikkelingen toe te lichten en de kritiek van Ertel c.s. pareren. Ook bij die gelegenheid bleek Kurtz een gedreven man. Ik kreeg van Ranjit de indruk dat hij zowat dagelijks kwam vragen of het stuk al klaar was. Bij het schrijven kwam ik er trouwens achter hoezeer Gauquelin iedereen om de tuin had geleid omtrent de samenstelling van zijn gegevens.
Gauquelin had zijn Mars-effect gevonden als de sterkste koppeling tussen planeet en beroep uit ongeveer 100 mogelijkheden. Als je op die manier een hypothese vormt, moet je daarna niet diezelfde gegevens meenemen als je de proef op de som neemt met andere gegevens. Gauquelin deed dat de hele tijd. Ik vind het onbegrijpelijk dat zowel het Comité Para als de CFEPP er geen been in zagen alsmaar weer de ‘oude’ kampioenen in hun testcollecties op te nemen. Gauquelin maakte trouwens ook nog andere fouten zoals selectief ‘onbetrouwbare’ gegevens weggooien. Overigens heeft Geoffrey Dean betoogd dat planetaire effecten bij (grofweg) negentiende-eeuwers wel degelijk reëel waren en een ‘natuurlijke’ verklaring hadden, namelijk frauduleuze geboorteaangiften door vaders die hun kind op die manier een gunstige horoscoop wilden bezorgen. Hoe dan ook, dat het Mars-effect nu slechts een historische curiositeit is in plaats van de parel aan de kroon van de astrologie, is grotendeels aan het onvermoeibare organisatietalent van Paul Kurtz te danken.
Dit is natuurlijk maar één activiteit van Kurtz (één van zijn 800 artikelen) en vele anderen die met hem hebben samengewerkt zouden waarschijnlijk elk een eigen verhaal kunnen vertellen. Maar dit zijn mijn ervaringen.
Oorspronkelijk was dit artikel gepubliceerd op het (oude) Skepsis-blog en bestond de mogelijkheid om daaronder in discussie te gaan, waar geregeld uitvoerig gebruik van werd gemaakt. De discussie onder dit bericht kan de geïnteresseerde teruglezen in deze pdf (14 pagina’s).