Problematische papyrussen
Veel romantischer dan papyrologie kan wetenschap niet zijn. Ergens in een ver land ontdekt iemand een antieke boekrol of wat snippers papyrus en ineens is daar een lang vergeten tekst: de Dode Zee-rollen, de Archimedes-codex, een toneelstuk van Euripides. In 2012 kregen we zo een extreem oud fragment van het Evangelie van Marcus en een perkamentsnipper waarop Jezus zijn echtgenote noemt, en sinds 2014 beschikken we over voordien onbekende fragmenten van Sapfo. Portret van een even fraudegevoelig als ondoorzichtig vakgebied.
door Jona Lendering – Skepter 29.3 (2016)
DE papyrussnipper die bekend staat als het Evangelie van de vrouw van Jezus presenteert een Jezus die spreekt over ‘mijn vrouw’. De ontdekster, Harvardgeleerde Karen King, zei er meteen bij dat dit geen bewijs vormde voor Jezus’ huwelijkse staat, maar zoals te verwachten was trok die wel alle media-aandacht (bijvoorbeeld de Volkskrant van 19 september 2012). De eerste vraag is echter niet wat de betekenis van het fragment is of welke vroegchristelijke groep het heeft geschreven: de eerste vraag is – bij iedere papyrusvondst – of het fragment echt is.
Al snel wezen bloggers erop dat een ander deel van het fragment precies leek op een regel uit het Evangelie van Thomas. Iets té precies zelfs: een tikfout uit een online-teksteditie bleek eveneens overeen te stemmen. Dit was de ‘smoking gun’ die bewees dat het Evangelie van de vrouw van Jezus een vervalsing was, vervaardigd door iemand die een internettekst had gebruikt als model.
Dat had het einde van de affaire behoren te zijn. De Harvard Theological Review, die Kings artikel al had aanvaard voor publicatie, oordeelde echter dat extra onderzoek nodig was en zond de papyrus naar het laboratorium. Dit is het punt waar de zaken vreemd beginnen te worden: in het laboratorium kan namelijk niets extra gevonden worden.
Markten
Wat een vervalser ook doet, hij zal nooit papyrus namaken. Hij koopt antiek papyrus op eBay of in een Egyptische souk. Niet alleen bespaart hij zich zo werk, het levert bovendien schrijfmateriaal op met een geloofwaardige koolstof-14-datering.
De vervalser zal verder slim genoeg zijn om inkt te maken volgens de antieke formule: Arabische gom en water, houtskool of roet. Opnieuw geldt dat dit niet alleen gemakkelijk is, maar ook helpt om ontdekking te vermijden. Met een spectrometer kan zo alleen worden ontdekt dat de onderzochte inkt lijkt op antieke.
Nu is denkbaar dat er in de toekomst nieuwe wetenschappelijke methoden zullen worden ontwikkeld, bijvoorbeeld om de inkt van de papyrus te scheiden, de componenten te scheiden en de houtskool te onderwerpen aan een 14C-test. Voor zover mij bekend is dit nog nooit geprobeerd – het komt immers neer op de vernietiging van het document – maar het is een mogelijke aanpak. Een vervalser anticipeert hierop door antieke houtskool te gebruiken, te vinden op elke opgraving.
Laatste punt van aandacht: een pen laat kleine krasjes in het schrijfmateriaal achter die met een elektronenmicroscoop als modern kunnen worden herkend. Een kwastje lost ook dat probleem op.
Omdat vervalsers dus onherkenbare vervalsingen kunnen maken, aanvaarden wetenschappers meestal maar twee groepen papyri als authentiek: papyri uit gedocumenteerde opgravingen en papyri met een controleerbare verzamelgeschiedenis. Er zijn gedragscodes die het gebruik van unprovenanced finds ontmoedigen: het kan immers gaan om een vervalsing of om plunderbuit. Als een papyrus van onbekende herkomst opduikt, ligt de bewijslast bij degenen die menen dat de tekst authentiek is.
Het was dus niet alleen vreemd dat de Harvard Theological Review Kings artikel over een unprovenanced papyrus aanvaardde, nog curieuzer was dat het tijdschrift vervolgens meende dat het lab iets zinvols bewijzen kon. Mijn persoonlijke inschatting was destijds dat Harvard zonder al te veel gezichtsverlies de zaak wilde doen vergeten en dat we er nooit meer van zouden horen, maar ik vergiste me.
Plundering
Zolang er liefhebbers zijn die oudheden kopen, worden er vervalsingen gemaakt én antieke monumenten geplunderd. Er is inmiddels een Unesco-conventie die bepaalt dat alles wat na 1970 op de markt is gekomen, terug moet naar het land van herkomst, mits bekend is welk dat is. Over aardewerk en sculptuur valt dan te discussiëren, maar van papyri en mummie-kartonnages is duidelijk dat Egypte de meest plausibele plaats van herkomst is.
Sinds de Arabische Lente in Egypte, in 2011, is daar op grote schaal geplunderd. De grens met vandalisme is vaag, bijvoorbeeld als de plunderaar zijn sporen uitwist door brandstichting. In Egypte gebeurde dat bijvoorbeeld in de musea van Malawi en El-Arish.
De door roof veroorzaakte schade is groter dan wat de zwarte markt bereikt. Er gaan immers bij roofopgraving en transport ook andere voorwerpen verloren, terwijl opslag zelden plaatsvindt onder museale condities. Voor elk gestolen voorwerp dat contextloos op het bureau van een geleerde belandt, is een veelvoud vernietigd tijdens het plunderen.
Hooggeleerde bluf
In april 2014 werden de laboratoriumresultaten gepubliceerd: oude papyrus, inkt volgens het juiste recept, geen krasjes. Het zou nieuws zijn geweest als dat er niet uit was gekomen.
Dit was echter niet hoe Harvard het naar buiten bracht: de kop van het persbericht luidde ‘Testing indicates “Gospel of Jesus’s Wife” papyrus fragment to be ancient’. Dat was, omdat een vervalser nu eenmaal antieke papyrus gebruikt, even waar als irrelevant. Ook schreef Harvard dat de oorspronkelijke inhoud uit de tweede tot vierde eeuw kon dateren, wat in tegenspraak was met het feit dat de vervalser een zetfout uit een eenentwintigste-eeuwse teksteditie had overgenomen. Geen van de testresultaten, zo beweerde Harvard verder, had aanwijzingen opgeleverd voor een moderne vervalsing — wat misleidend was omdat een laboratoriumtest überhaupt niets bewijzen kan. Desondanks claimde King dat de tekst authentiek was, wat ze moet hebben onderkend als een non sequitur.
Harvard stuurde zijn persbericht kort voor Pasen de wereld in, op het moment dat journalisten altijd zoeken naar makkelijke kopij over het vroege christendom. En inderdaad: de New York Times nam het vette stukje kritiekloos over en Time opinieerde dat Jezus’ huwelijkse staat christenen dwong na te denken over de plaats van vrouwen.
En het ergste moest toen nog komen. Het Vrouw van Jezus-fragment – om een adequatere naam dan het misleidende ‘evangelie’ te gebruiken – behoorde bij een verzameling fragmenten waarin ook een snipper zat uit het Evangelie van Johannes. Harvard had daarvan tot dan toe geen foto’s vrijgegeven, maar nu bleek dat dit een exacte kopie was van een manuscript dat in 1924 was gepubliceerd. Zelfs de afbrekingen aan het einde van de regel waren overgenomen.
Met deze tweede ‘smoking gun’ was Harvards poging Jezus’ vrouw te laten herrijzen mislukt. Afgelopen juni onthulde Ariel Sabar in The Atlantic wie de vervalser was geweest, waarop Karen King eindelijk erkende wat iedereen al wist. Ontluisterend was vooral haar opmerking dat ze zich nooit om de provenance had bekommerd. Over gebrek aan professionaliteit hoeft men niet te twisten.
Het Marcusfragment
Het Evangelie van Marcus is geschreven rond het jaar 70 na Christus en de andere drie evangeliën zijn ervan afgeleid. Er zijn echter sceptici, de ‘Jezusmythicisten’, die menen dat het Marcusevangelie jonger is; zij redeneren dat er daarom twijfel mogelijk is aan Jezus’ historische bestaan.
Het was dus een sensatie toen Daniel Wallace van het Dallas Center for the Study of the New Testament Manuscripts in 2012 aankondigde dat hij beschikte over een Marcusfragment uit het laatste kwart van de eerste eeuw van onze jaartelling. Dat betekende dat het evangelie zo oud was als wetenschappers altijd al hadden gedacht.
Dit keer was er geen twijfel over de authenticiteit: de tekst was gevonden door een mummiemasker uit elkaar te halen. Dergelijke maskers zijn meestal ‘kartonnages’, laagjes linnen en papyrus, bedekt met gips. Die kartonnages werden gemaakt in de eeuwen voor het begin van onze jaartelling – alle acht kartonnages van na Christus zijn omstreden. De echte ontdekking in dit geval zou dus zijn dat het Marcusfragment komt uit een kartonnage van na 70: zeker drie kwart eeuw nadat deze grafpraktijk ten einde was gekomen. Terwijl men overal in Egypte de doden was gaan begraven met op hout geschilderde portretten (‘Fayyum-portretten’), was ergens nog een plaats waar de doden een kartonnage meekregen. Waar? Waarom? Wie? De wetenschappers vernietigden het antwoord toen ze het Marcusfragment uit zijn kartonnage haalden.
Na de aanvankelijke claim is het stil geworden. Alleen nieuwtestamenticus Craig Evans heeft bevestigd dat er een oud fragment is: zich baserend op paleografie en 14C-onderzoek, dateerde hij de snipper rond het jaar 90. Beide methoden kennen echter grote onzekerheidsmarges.
Dit is alles wat we over het Marcusfragment weten en er is al beweerd dat het helemaal zo oud niet is. Dat is jammer voor degenen die meenden te kunnen bevestigen dat het Evangelie van Marcus zo oud was als gedacht, en maakt het des te frustrerender dat het mummiemasker verloren is gegaan: de jongst-bekende kartonnage dateert nu immers niet van na 70 na Christus, maar is nog jonger. Dit werd bevestigd toen in januari 2014 nieuw bewijs opdook dat er nog in de tweede of derde eeuw mummiekartonnages werden gemaakt.
Kartonnage
Het gouden masker van Toetanchamon mag dan wereldberoemd zijn, het is niet representatief voor de wijze waarop mummiemakers het gezicht van de overledene toonden. In de eeuwen voor Christus werden mummies voorzien van maskers van een soort papier-maché van linnen en stroken papyrus. Dit werd bedekt met een laagje gips waarop het portret werd geschilderd. Zulke maskers staan bekend als ‘kartonnage’. Ook op de borst van een mummie kan een kartonnage liggen.
Het is al heel lang bekend dat je uit zo’n masker teksten kunt halen. Dat betekent natuurlijk dat het voorgoed stuk is, maar gelukkig heeft de Zwitserse restauratrice Alice Stohler-Zimmermann een methode ontwikkeld die onderzoekers in staat stelt de papyri te verwijderen maar de gipslaag en het portret te behouden. De wetenschaps-ethische vraag is waarom je het zou doen, want wie onbekende antieke teksten wil bestuderen, kan ze in overvloed vinden in museumdepots. Een papyroloog hoeft niets kapot te maken om belangwekkend werk doen.
De mummie van een kind. Eén kartonnage ligt over het gezicht, een tweede over de voeten en een derde (bedekt door een soort rooster) ligt over de rest van het lichaam. (Foto: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.)
De Sapfofragmenten
Buitengewone claims vergen buitengewoon bewijs en dat geldt zeker als iemand gedichten ontdekt van de Griekse dichteres Sapfo. Tot voor kort waren er zo’n 220 fragmenten bekend – vaak twee of drie regels, een ervan dertig – maar in januari 2014 kondigde de Amerikaanse papyroloog Dirk Obbink, werkzaam in Oxford, aan dat er een nog onbekend lang fragment was in een privecollectie in Londen. Aangezien er geen opgravingsverslag en geen verzamelgeschiedenis waren, was de eerste vraag weer of het fragment echt was. Obbink vergeleek het met andere fragmenten, gevonden in de Amerikaanse Green Collection, meende dat het nu ontdekte Sapfofragment daarbij hoorde en dateerde het in de tweede of derde eeuw van onze jaartelling.
De Green Collection was tot dan toe eigenlijk vrij onbekend, maar bleek de verzameling te zijn van een rijke Amerikaanse familie die in enkele jaren zo’n 40.000 oudheden had gekocht. Het vreemde was wel, dat bonafide handelaren in oudheden nooit iets hadden gemerkt van deze grootschalige aankopen. Het werd zelfs verdacht toen werd bewezen dat een voorwerp uit de collectie aangeboden was geweest op de zwarte markt. Al snel waren er verdachtmakingen dat al het materiaal clandestien was aangekocht en afkomstig was van Egyptische roofopgravingen. De Green Collection weersprak de beschuldiging en vertelde dat de voorwerpen kwamen uit Europa, waar de economische crisis veel verzamelaars had gedwongen hun oudheden te verkopen. Inmiddels onderzoekt de FBI een gedeelte van de verzameling, namelijk het materiaal uit Syrië en Irak.
Kortom, begin 2014 gold het Londense Sapfofragment als authentiek omdat het overeenkwam met teksten uit een recent gevormde verzameling die — terecht of onterecht — in kwade reuk stond. De aarzelingen veranderden in wantrouwen toen de Sunday Times meldde dat Obbink een kartonnage uit elkaar had gehaald:
Prising the layers of shredded papyrus apart, he had to hold his breath. Because here — pretty much instantly recognizable — were delicate, fragmentary lines of the elusive Greek poet Sappho.
Weliswaar stonden de ouderdom en authenticiteit van het Sapfofragment nu niet langer ter discussie, maar Obbink had in feite bekend dat hij een tweede- of derde-eeuwse kartonnage had vernietigd. Een buitengewone manier om een buitengewone claim te bewijzen. Toen Obbink het in het Times Literary Supplement van 2 februari 2014 herhaalde, liet hij in het ongewisse wie de papyrus uit de kartonnage had gehaald (‘the ancient mummy cartonnage panel, from which the papyrus was extracted’).
Sapfo’s authenticiteit
Bij een unprovenanced papyrus ligt de bewijslast bij degenen die menen dat de tekst authentiek is. Obbink liet het in het Times Literary Supplement niet bij de opmerking dat een tweede- of derde-eeuwse kartonnage uit elkaar was gehaald maar bood meer argumenten voor de authenticiteit. Eén daarvan was de al genoemde overeenkomst met een fragment in de Green Collectie. Dat bewijst echter niets. Als een vervalser één vervalsing aan een verzamelaar kan verkopen, kan hij het ook twee keer doen. Sterker nog, herhaalde verkoop is de enige manier om winst te blijven maken.
Ook Obbinks andere argumenten bewezen weinig. Het type handschrift, de literaire stijl, een professionele hand – allemaal zaken die zijn te vervalsen. Konrad Kujau, de vervalser van de dagboeken van Hitler, kon zelfs de historicus Hugh Trevor-Roper om de tuin te leiden, hoewel die zeer vertrouwd was met Hitlers schrijfstijl en handschrift – hij viel pas door de mand toen in het lab bleek dat de receptuur van de inkt onjuist was. Zoals we al zagen, kan in het laboratorium alleen worden bepaald of een vervalser antiek papyrus heeft gekocht en het juiste recept benutte – dus Obbinks argumenten hieromtrent sneden ook geen hout. Zijn voornaamste werkelijke argument bleef, dat het Sapfofragment kwam uit een kartonnage.
Eén ander argument sprong eruit: Obbink schreef dat zijn vondst ‘de spectraalanalyse voor de dichtheid van oude koolstofinkt doorstaat’. Toen ik dit las, meende ik dat dit sloeg op de spectrometrische analyse van de samenstelling van de inkt, maar ik realiseerde me dat ik nonchalant had gelezen toen Obbinks collega André Lardinois van de Nijmeegse Radbouduniversiteit in de Volkskrant van 22 februari 2014 wat gedetailleerder was:
Maar oude inkt kun je niet nabootsen. Met spectrumanalyse is de inkt gedateerd. Die stamt uit de 3de eeuw na Christus.
Ik had nog nooit gehoord van een methode om met een spectrometer de ouderdom van antieke inkt vast te stellen, maar blijkbaar was het mogelijk, zoals Obbink had gezegd, de dichtheid van antieke inkt te meten. Ik kon me er wel wat bij voorstellen, maar om welk proces ging het precies? En welke publicatie over deze methode had ik gemist? Ik schreef Obbink, schreef hem nog eens, maar kreeg geen antwoord – een ervaring die ik deel met anderen. Het lijkt er sterk op dat de opmerking over de spectrometrische datering een rookgordijn is. Dan is de vraag wat daarachter verborgen moet blijven.
Alvorens daarop in te gaan nog even een samenvatting: Obbink bood argumenten dat het Sapfo-fragment authentiek was, maar alleen de aanvankelijke bekentenis dat hij een kartonnage uit elkaar had gehaald, was overtuigend. De vraag is dus waar die kartonnage vandaan kwam, en het was wel erg toevallig dat die een heel specifieke eigenschap deelde met het Marcusfragment: een datering die niemand voor mogelijk had gehouden. Dat beide teksten afkomstig zijn uit dezelfde bron, werd nog aannemelijker toen bleek dat de ontdekkers van het Marcusfragment banden hadden met de Green Collection. Het lijkt er dus op dat één groep Egyptische vondsten recent verdeeld is geraakt over drie punten: de groep rond het Marcusfragment, de Green Collection en Obbinks Londense verzamelaar.
Twijfel
Om een einde aan alle geruchten te maken, vertelde Obbink in januari 2015 dat de kartonnage met de Sapfo-papyri sinds 1954 in het bezit was geweest van de Amerikaanse archeoloog David Robinson, die ze in Cairo had gekocht en had nagelaten aan een universiteitsbibliotheek. Die had er echter niets mee gedaan omdat ze verborgen hadden gezeten in een envelop. De anonieme huidige eigenaar zou ze hebben overgenomen. Het zou niet zijn gegaan om een mummiekartonnage, maar om de kartonnage die aanwezig is in een boekband.
We hebben nu een verzamelgeschiedenis en misschien is deze juist, maar we kunnen de jaren waarin het materiaal in een envelop zat, niet controleren en dat is weinig geruststellend. Er blijven bovendien veel vragen. Waarom beantwoordde Obbink zijn mail niet als hij alleen maar dit verhaal naar buiten had hoeven brengen? Waarom vertelde hij aan de Sunday Times dat hij met ingehouden adem de Sapfrofragmenten uit de kartonnage had gehaald? Waarom herhaalde hij in het Times Literary Supplement dat het ging om de kartonnage van een mummie? Dit is een belangrijk punt. Om van papyri uit kartonnages te zeggen dat ze komen uit een mummiekartonnage, moeten er gips- en verfsporen gezien zijn. Dat Obbink in tweede instantie zei dat het ging om een boekkartonnage, betekent dat hij in de tussentijd iets moet hebben on-gezien.
Om het nog vreemder te maken: als het inderdaad gaat om een boekkartonnage, is er geen reden voor Obbink om in te gaan op de datum van de jongste mummiekartonnages. Toch is dat wat hij doet in een in 2015 verschenen artikel in het Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik: hij ontkent eenvoudig dat de gewoonte mummiekartonnages te vervaardigen aan het begin van onze jaartelling ten einde kwam. Volgens hem waren er in de tweede en derde eeuw, de tijd van zijn Sapfofragment, nog wel degelijk zulke kartonnages. Deze claim is in tegenspraak met alles wat we, zoals gezegd, over de periode van mummiekartonnages weten.
Obbink heeft nu drie artikelen over de fragmenten gepubliceerd in het Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik, maar op het spectrum van de inktdichtheid wachten we nog steeds. Het is dit gebrek aan openheid dat mij het meest verontrust: het maakt de geesteswetenschappen oncontroleerbaar. Het is geen toeval dat elke integriteitscode voor wetenschappelijk onderzoek aandringt op transparantie, en die is des te belangrijker in een vakgebied dat zo fraudegevoelig is als papyrologie.
Zwakke methoden
Een van de toegepaste methoden om de ouderdom van een papyrustekst vast te stellen, is paleografie: het kijken naar de vorm van een handschrift, dat zich in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld. (De methode kan niet worden gebruikt om authenticiteit vast te stellen, aangezien een vervalser dit kan namaken.) Paleografische dateringen zijn niet heel scherp: je kunt er makkelijk een halve eeuw naast zitten. Dat laat onverlet dat de dateringsmethode grosso modo werkt. Voor de Dode Zee-rollen werden drie paleografische fases gepostuleerd die later met de koolstof-14-methode op hoofdlijnen werden bevestigd. De 14C-methode is, vanzelfsprekend, ook niet heel precies: het resultaat is immers alleen de waarschijnlijkheid van een datering.
Een argument dat voor de authenticiteit van de Sapfo-fragmenten naar voren is gebracht, is dat het Grieks heel goed zou zijn. Dit argument is niet ongebruikelijk: het is bijvoorbeeld ook gebruikt om te verdedigen dat het zogeheten Geheime Evangelie van Marcus authentiek was (het bleek vals). De verwarring is zo groot omdat ‘dit is wat een antieke schrijver zou zeggen’ in feite een claim op connaisseurschap is, terwijl wetenschap nu net probeert dit soort subjectieve noties uit te bannen.
De geschiedenis van de oudheidkundige wetenschappen is een succesverhaal, waarin de mate van subjectiviteit steeds verder is teruggedrongen en wetenschappers steeds meer vat hebben gekregen op hun gegevens, maar fingerspitzengefuhl speelt helaas nog steeds een rol. Het behoort tot de oudheidkundige folklore dat docenten bij de eerstejaarscolleges wetenschapsleer het grapje maken dat classici na hun dood niet hun hersens nalaten aan de wetenschap, maar hun vingertoppen.
Hypothese
Omdat Obbink geen duidelijkheid biedt, is alles mogelijk, maar ik houd het erop
- dat de Green Collection illegaal kartonnages heeft gekocht van een recent geplunderd Egyptisch grafveld;
- dat hierbij de kartonnages waren met de Marcus- en Sapfofragmenten;
- dat deze kartonnages recent uit elkaar zijn gehaald;
- dat de betrokkenen in paniek zijn geraakt toen ze begrepen dat ze onvervangbaar Egyptologisch bewijsmateriaal hadden vernietigd.
Als dit waar is, is verklaard waarom het Marcus-team er het zwijgen toe deed en Obbink, na zijn eerste bekentenis in de Sunday Times, zijn verhaal veranderde en beweerde dat de authenticiteit was gegarandeerd door een spectrometrische datering van de inkt. Dit lijkt verdacht veel op datafraude. Ik schrijf ‘lijkt’ omdat ik het niet kan onderbouwen zolang Obbink vragen onbeantwoord laat.
Het is geen vrolijk verhaal. We hebben te maken met oudheidkundigen die de pers benaderden voordat er een peer-reviewed wetenschappelijke publicatie was, met journalisten die de informatie kritiekloos overnamen en met een retractie. De betrokken onderzoekers weigerden vragen te beantwoorden, legden rookgordijnen en schreven misleidende persberichten. De regels voor unprovenanced voorwerpen en onderzoeksintegriteit lijken genegeerd. En misschien wel het belangrijkste: de oudheidkundigen gedroegen zich als vandalen: terwijl er duizenden papyri liggen in museumdepots, zijn ze kartonnages uit elkaar gaan halen en hebben ze onvervangbaar bewijs voor een zeldzaam Egyptisch grafgebruik vernietigd.