Andrew Taylor Still
Profeet van de osteopathie
door Dirk Koppenaal en Rob Nanninga – Skepter 22.2 (2009)
ANDREW Taylor Still was de grondlegger van de osteopathie. Tijdens zijn leven zocht hij naar erkenning, maar niet naar eigen roem, want het was aan God te danken dat de mens was geschapen met een herstelmechanisme.
Osteopathie is een manuele behandelwijze die gebaseerd is op het idee dat je veel ziekten kunt diagnosticeren, genezen en voorkomen door het skelet en de gewrichten te betasten en te manipuleren. Sinds de American Osteopathic Association in 1966 een officiële FDA-erkenning kreeg, heeft deze therapie voor menigeen het label betrouwbaarder te zijn dan andere not evidence-based methoden.
Osteopathie werd ‘ontdekt’ door Andrew Taylor Still (1828–1917). De naam refereert naar het beenderstelsel, al is dat volgens moderne osteopaten te beperkt, omdat de osteopathie zich verder heeft ontwikkeld en inmiddels alle lichaamsweefsels en organen in de behandeling betrekt. Ook de lijst van behandelbare symptomen is in de loop der jaren veranderd. Waar Still osteopathie gebruikte om infectieziekten en astma te genezen, behandelt de osteopaat tegenwoordig vooral problemen gerelateerd aan de wervelkolom en het bewegingsapparaat, al kan men er ook terecht met hoofdpijn of met klachten die te maken hebben met het spijsverteringskanaal, het hart en de longen.
Het is moeilijk te beoordelen of osteopathie een effectieve behandelwijze is, omdat het terrein van de osteopathie niet goed kan worden afgebakend. Zo zijn er fysiotherapeuten die zich tevens als osteopaat hebben laten scholen en beide behandelingen met elkaar combineren. De osteopathie kent ook diverse afgeleide behandelwijzen, zoals manuele therapie, terwijl de scheidslijn tussen osteopathie en chiropraxie niet op fysiologische maar op commerciële gronden berust. Aangezien de meeste moderne osteopaten nog steeds uitgaan van de basisprincipes die door Still werden opgesteld, is het interessant om wat meer over hem te weten. Wat was hij voor man en hoe kwam hij tot zijn ideeën?
Jeugdjaren
Andrew Taylor Still werd op 6 augustus 1828 geboren in de staat Virginia als vierde kind in een gezin met negen kinderen. Zijn vader, Abram Still, had een boerenbedrijf en was daarnaast ook zeer actief als methodistendominee. Zijn missiewerk leidde ertoe dat de familie regelmatig verhuisde, eerst naar Tennessee en in 1837 naar het noorden van Missouri, waar goedkoop land kon worden gekocht. Zodra de oogst binnen was, trok Abram er wekenlang op uit om zondaars te bekeren. De methodisten stonden bekend om hun felle preken met gedetailleerde beschrijvingen van de hel en de dag des oordeels. Het methodisme was populair onder pioniers en kolonisten vanwege de nadruk op individualisme, vrije wil en persoonlijke geloofsbeleving.
Andrew zat aanvankelijk op een school die door de kerk was opgezet, maar in noordelijk Missouri waren er nog geen scholen. In de winter van 1839 huurde zijn vader samen met enkele anderen iemand in die Andrew les gaf. Maar toen de familie in het voorjaar naar een ander gehucht in de omgeving verhuisde, moest hij het weer ruim twee jaar zonder onderwijs stellen. Hij leerde wel hoe hij met het jachtgeweer moest omgaan. Eind 1842 konden de lessen worden hervat, nadat men een primitief schoollokaal had gebouwd. Niet lang daarna raakte Andrew wat bevreesd dat het einde der tijden in 1844 zou aanbreken, want dat was voorspeld door William Miller, de leider van een grote adventistenbeweging. Gelukkig ging het niet door. Vanaf 1845 bezocht Andrew nog enige tijd een school van een presbyteriaanse dominee en woonde hij bij een boerenfamilie, die hij met allerlei werkzaamheden hielp.
Over Andrews jeugdjaren is verder niet veel bekend. Hij heeft weliswaar een autobiografie nagelaten en zijn aanhangers hebben enthousiaste boeken over hem geschreven, maar het meeste wat we over hem weten staat in relatie tot de osteopathie. Als tienjarige had hij zonder het te weten zijn eerste osteopathische ervaring. Terwijl hij aan het schommelen was op een touw tussen twee bomen, kreeg hij vreselijke hoofdpijn. Hij liet het touw dicht boven de grond zakken, gooide er een deken overheen en ging op zijn rug op de grond liggen met zijn hoofd op het schommelende touw. Zo viel hij in slaap en toen hij niet lang daarna weer wakker werd, was de hoofdpijn verdwenen. Sindsdien gebruikte hij regelmatig een soortgelijke opstelling om zijn hoofdpijn te bestrijden.
Andrew Still groeide op in een relatief rustige periode van de Amerikaanse geschiedenis, hoewel de geschillen over de slavernij, die uiteindelijk resulteerden in de Amerikaanse burgeroorlog, al in de lucht hingen. Zijn vader was een fervent tegenstander van de slavernij. In 1844 ontstond er een conflict binnen zijn kerk, waarbij een deel van leden zich afscheidde omdat ze geloofden dat de Bijbel het houden van slaven rechtvaardigde. Abram kreeg geleidelijk meer last van de voorstanders van slavernij, die hem bedreigden. In 1853 stuurde de kerk hem naar een missiepost bij de Shawnee-indianen in Kansas, dichtbij het latere Baldwin City.
Andrew volgde zijn ouders, samen met zijn vrouw Mary Vaughn, met wie hij in 1849 was getrouwd. Ze kregen vijf kinderen en hadden ook geadopteerde kinderen, wat gebruikelijk was voor die tijd. In Kansas werkte Andrew als boer, al hield hij niet zo van het boerenwerk. Om wat extra geld te verdienen jaagde hij graag op herten en vossen. Zijn vader stimuleerde hem om dokter te worden. Evenals verscheidene andere dominees in die tijd was Abram zelf al lange tijd als arts actief. Daar had men destijds nog geen vergunning voor nodig. Andrew volgde evenmin een officiële opleiding. Hij bestudeerde wel anatomieboeken en begeleidde zijn vader op diens artsbezoeken in de omgeving en aan de indianen. Om meer inzicht te krijgen in anatomie ontleedde hij eekhoorns en bestudeerde hij talloze indianenskeletten die hij uit graven roofde. Hij kon na verloop van tijd alle botten geblinddoekt benoemen. Toen hij later zelf als arts was gaan werken, groef hij nog steeds regelmatig lijken van indianen op om zijn kennis van het menselijk lichaam te vergroten.
‘Indiaan na indiaan werd opgegraven en ontleed, en nog steeds was ik niet tevreden. Ik deed wel duizend proeven tot ik heel vertrouwd raakte met het menselijk geraamte. Ik had wellicht sneller voortgang kunnen boeken in de Osteopathie als onze burgeroorlog mijn onderzoek niet in de weg had gestaan.’
Medisch onvermogen
Vanaf 1852 werkte Still ruim een jaar als verpleegkundige in het leger. Aangezien hij daar tevens als chirurg werd ingezet, ging hij zich ook zo noemen. In deze periode begon hij al sterk te twijfelen aan het nut van medicamenten en reguliere behandelingen. Zelf had hij daar in zijn tienerjaren slechte ervaringen mee opgedaan. Hij verloor enkele tanden doordat men hem had behandeld met het giftige kalomel (kwikchloride), dat destijds een populair geneesmiddel was.
‘Heb ik alle vertrouwen in de geneeskunde verloren? Ik ben ervan overtuigd dat het allemaal onjuist is en dat het gebruik van farmaceutische middelen op een dag bijna helemaal vervangen zal worden door een andere geneeswijze, zonder medicijnen.’ (1856)
In 1859 stierf zijn vrouw in het kraambed en een jaar later trouwde hij met Mary Turner, die hem zeven kinderen schonk. Tijdens de Amerikaanse burgeroorlog (1861–1865) was hij als officier in dienst van de Unie (noordelijke staten), eerst als kapitein en later als majoor. Tijdens een hevig gevecht in oktober 1864 werd zijn jas tweemaal door een kogel doorboord. Zijn mannen raakten in paniek, maar Still beschreef hoe hij ze door krachtig optreden hergroepeerde en naar de overwinning leidde. Kort daarna werd zijn regiment ontbonden.
Toen hij weer thuiskwam, wachtte hem slecht nieuws. Twee van zijn kinderen en een adoptiekind waren eerder dat jaar tijdens een meningitisepidemie aan hersenvliesontsteking gestorven en kort daarna was de baby aan een longontsteking overleden. De artsen die zijn vrouw te hulp had geroepen, vertrouwden op een goede afloop, maar konden evenals de verpleegkundigen niets nuttigs doen. In 1867 stierf ook zijn vader aan longontsteking. Het medische onvermogen om zijn familieleden te redden leidde ertoe dat Still er nog vaster van overtuigd raakte dat de reguliere geneeskunde op het verkeerde spoor zat. Hij begon eveneens te twijfelen aan het traditionele godsbeeld en wendde zich in navolging van zijn vrouw tot het spiritisme, om daar bewijzen te zoeken voor het bestaan van een onsterfelijke ziel.
Het was toen ik mijn blik liet rusten op drie familieleden – twee eigen kinderen en een geadopteerd kind, allemaal gestorven aan meningitis – dat ik mezelf een serieuze vraag stelde: ‘Heeft God de zieke mens in een wereld van gissingen achtergelaten? Welk middel moet je geven en wat zal het resultaat zijn? En als iemand sterft, waar gaat hij dan heen?’ Ik besloot dat God geen God van gissingen was, maar een God van waarheid. Al Zijn werken, spiritueel en materieel, zijn harmonieus. Zijn wetten van het leven zijn absoluut. Zo’n wijze God zou de remedie voor een ziekte vast en zeker hebben geplaatst in het materiële huis waarin de levenskracht verblijft.
Still was niettemin vanaf 1866 tien jaar onder behandeling bij een conventionele arts, Dr. J. S. Snelly. Na de driedaagse veldslag die hij had moeten leveren, had hij hartklachten gekregen. De zware wapens en bepakking had hem bovendien een liesbreuk bezorgd en hij had soms ook last van linkszijdige verlammingsverschijnselen. In 1877 probeerde hij in aanmerking te komen voor een staatspensioen, maar zijn claim werd in 1890 definitief afgewezen omdat hij deze te laat had ingediend.
Naast zijn interesse voor het doktersvak had hij ook belangstelling gekregen voor mechanische apparaten, die het werk van boeren en arbeiders konden verlichten. In 1871 construeerde hij een karnvat om boter van room te scheiden, waarop hij een patent verkreeg. Eerder ontwikkelde hij ook een maaimachine. Door zijn kennis van anatomie en machines en zijn op de praktijk gerichte godsdienstige opvattingen ging hij de mens zien als een door God gecreëerde perfecte machine.
Hoewel hij als dokter nog steeds gebruikmaakte van de gangbare behandelmethoden en geneesmiddelen, volgde hij vaker zijn eigen ideeën. Sommige patiënten genas hij al zonder medicijnen, door louter op de bepaalde plaatsen van het lichaam te drukken. Deze methode paste hij onder meer toe tijdens een bezoek aan een vrouw die een longontsteking had, omdat hij was vergeten zijn medicamenten mee te nemen. Ze genas sneller dan gebruikelijk.
Zachtzinnige bottenkraker
In zijn autobiografie schreef Still meermaals dat hij op 22 juni 1874 om tien uur ’s ochtends de vlag van de osteopathie hees. Vanaf die dag stopte hij met de reguliere geneeskunde en gaf hij zijn patiënten geen medicijnen meer. Dit besluit bracht hem niet meteen roem en rijkdom. De meeste patiënten verlieten hem, zijn broer James verklaarde hem voor gek, dominees zagen in zijn methoden het werk van de duivel en artsen beschuldigden hem van fraude. De Baker University in Baldwin, die in 1858 met hulp van de familie Still was gebouwd, wilde hem zelfs niet de kans geven om zijn ideeën binnen de universiteitsmuren uit te leggen.
Still verhuisde naar Kirksville in de naburige staat Missouri, niet ver van waar hij in zijn jeugd had gewoond, in de hoop dat hij daar beter geaccepteerd zou worden. Om aan de kost te komen reisde hij jarenlang rond in het noordoosten van de staat, waar hij op marktpleinen en in winkels zijn medicijnloze therapie predikte. Still was een charismatisch redenaar die graag in metaforen en parabelen sprak. Hij was altijd in stemmig zwart gekleed met hoge laarzen, gebruikte een lange wandelstaf en droeg een zak met een complete set menselijke botten over zijn schouder. Vaak was hij lange tijd van huis en zijn inkomsten waren gering, mede omdat hij de armste patiënten meestal niets voor zijn diensten in rekening bracht. Later werd hij regelmatig vergezeld door zijn zonen, die ook met een tas vol botten zeulden om zijn uitleg van visuele ondersteuning te voorzien.
Aanvankelijk had Still nog geen eigen methode ontwikkeld en sprak hij ook nog niet over osteopathie. Hij paste op mesmerisme lijkende massagetechnieken toe en bood zich aan als ‘magnetic healer’, al was hij waarschijnlijk minder geïnteressseerd in het dierlijk magnetisme dan in de elektriciteit van de zenuwen. In zijn autobiografie rept hij hier overigens met geen woord over en maakt hij duidelijk dat hij niets van hypnose en mesmerisme moest hebben: ‘Ontdoe je geest voor eens en voor altijd van zulke zaken.’
Rond 1883 begon hij zich te interesseren voor ‘bonesetting’ en noemde hij zich ‘lightning bone setter’. Bonesetting was een oud ambacht dat gewoonlijk binnen een familie van generatie op generatie werd doorgegeven. Bonesetters behandelden niet alleen gebroken of verstuikte ledematen, maar ook allerlei pijnklachten en ziekten. Het is niet bekend of Still bij een bonesetter in de leer is geweest. Misschien had hij er alleen een boek over gelezen. Hij ging zijn patiënten geleidelijk volgens een vaste methode behandelen, die zachtzinniger was dan de werkwijze van andere bottenkrakers. Het is niet meer te achterhalen in hoeverre zijn resultaten verbeterden, maar de behandelwijze werd wel een commercieel succes en zijn populariteit nam toe.
De vrouw van de dominee van Kirksville riep zijn hulp in toen haar dochterje niet meer kon lopen. Ze deed dat achter de rug van haar man om, want hij had geen vertrouwen in alternatieve genezers. Still slaagde erin het probleem meteen op te lossen door de ruggengraat van het meisje te behandelen. Het is niet duidelijk wat haar mankeerde, maar de snelle genezing zorgde ervoor dat hij ook in zijn woonplaats erkenning kreeg. Hij vestigde daar in 1887 een praktijk en hoefde niet meer op pad.
Wettelijk erkend
In 1885 had Andrew Still bedacht dat zijn therapie osteopathie moest heten, zoals er ook homeopathie en allopathie bestond. ‘Osteon’ is het Griekse woord voor ‘bot’ en ‘pathos’ betekent ‘lijden’. Men zou dus verwachten dat osteopathie een botziekte is, maar volgens Still kon het ‘botgebruik’ betekenen. Hij gaf echter toe dat het hem niet uitmaakte wat taalkundigen ervan dachten, omdat hij osteopathie een mooie naam vond voor zijn wetenschap.
Still werd geassisteerd door drie zonen en een dochter, die het vak bij hem in de praktijk leerden. De praktijk liep zo goed dat hij in 1889 een kliniek opende waar patiënten vanuit de wijde omtrek per trein naartoe reisden. Hij besloot de osteopathie ook aan buitenstaanders te onderwijzen. Zijn eerste student was een jongeman zonder enige medische kennis, maar met een ondernemende vader, die Still honderd dollar aanbood om zijn zoon het vak bij te brengen. Niet lang daarna meldde zich een tweede student, die door Still van astma was genezen. Hij gaf ze anatomieles en bracht ze de beginselen van zijn leer bij.
In 1892 kreeg Still bezoek van Dr. William Smith, een briljante anatoom die in het Schotse Edinburgh als arts was afgestudeerd. Smith raakte onder de indruk van Stills methoden en bood aan een cursus anatomie te geven. Hij zorgde ervoor dat er in Kirksville een echte opleiding van de grond kwam, de American School of Osteopathy. De studie duurde twee keer vijf maanden en er werden slechts twee vakken onderwezen, anatomie en osteopathie. In 1894 werd de school officieel erkend en reikte Still de eerste diploma’s uit. In hetzelfde jaar verscheen ook het eerste nummer van The Journal of Osteopathy. Daniel David Palmer, een ‘magnetic healer’ uit Iowa, kwam in 1893 naar Kirksville, waar hij zich voordeed als patiënt. Twee jaar later presenteerde hij zich als de ontdekker van de chiropraxie en evenals Still stichtte hij ook een eigen school.
In 1895 moest er een nieuw gebouw komen om de 30.000 behandelingen die dat jaar werden uitgevoerd ruimte te bieden. In 1897 werden er nog twee vleugels aangebouwd, waardoor het gebouw driemaal zo groot werd en men 400 mensen per dag kon behandelen. De osteopathie verspreidde zich ook naar andere delen van het land. Een zoon van Still startte in 1894 een opleiding in Minnesota. Al voor het einde van de eeuw werden er eveneens scholen gesticht in tien andere plaatsen, waaronder grote steden als Denver, Boston, Philadelphia en San Francisco. Ook in Frankrijk, Duitsland en Canada waren al osteopaten actief.
Er waren betrekkelijk veel vrouwen die een opleiding tot osteopaat volgden. Daar had Still geen bezwaar tegen, want hij was een verdediger van vrouwenrechten. De osteopaten hadden aanvankelijk nog geen vergunning om als medicus te werken. Ze werden soms gearresteerd, maar gewoonlijk vrijgesproken door de rechtbank omdat ze geen medicijnen toedienden en ook geen chirurgische ingrepen uitvoerden. De staat Missouri nam in 1895 een wet aan waarin osteopathie werd erkend, maar de gouverneur sprak daarover zijn veto uit. Hij weigerde de behandelmethode te registreren omdat hij de opleiding tot Doctor of Osteopathy ver onder de maat vond. Still besloot daarom het curriculum met een jaar uit te breiden. Er werden bevoegde docenten aangetrokken die de studenten les konden geven in fysiologie, pathologie, histologie, chemie, verloskunde en chirurgie. Alleen farmacologie stond niet op het programma.
In 1897 lukte het wettelijke erkenning te verkrijgen. De wet werd ondertekend door de nieuwe gouverneur van Missouri. Eerder waren al in twee andere staten soortgelijke wetten aangenomen, als eerste in Vermont (1896), waar een osteopaat de vice-gouverneur en enkele andere hoge overheidsfunctionarissen met succes had behandeld. De osteopaten deden veel lobbywerk en zo’n vijftien jaar later waren er al veertig staten waar men de osteopathie met goedkeuring van de overheid mocht beoefenen. Mississippi was in 1973 de laatste Amerikaanse staat die het wettelijk regelde.
Gods geneeskunde
Toen Still de reguliere geneeskunde in 1874 de rug toekeerde, beschikte hij nog niet over een uitgewerkt alternatief. Hij vertrouwde op de helende werking van de natuur, op zijn anatomische kennis en op een aantal basisregels die hij in de praktijk had ontwikkeld. Uiteindelijk zouden die regels leiden tot drie fundamentele gedachten: (1) de mens is de perfecte machine, (2) aders en andere buisvormige structuren laten voedingselementen hun bestemming bereiken en afvalstoffen het lichaam verlaten, (3) zenuwen spelen een rol in de controle van de vloeistoffen van het lichaam. Aangezien alle organen en weefsels rondom het skelet gerangschikt zijn, bepaalt het beenderstelsel alle relaties binnen het lichaam.
Tijdgenoten verweten Still dat zijn kennis tekort schoot omdat hij geen medische opleiding had genoten. Zelf zag hij dat anders. Juist doordat hij niet officieel geschoold was, werd hij niet misleid, hoefde hij niets af te leren en kon hij openstaan voor nieuwe ideeën. Hij was niet de enige die zijn vertrouwen in de toenmalige geneeskunde had verloren. De tijd was rijp voor veranderingen. Samuel Thomson werkte begin 1800 al met botanische medicijnen uit ‘Gods natuur’. Dr. Wooster Beach vond het eclectisme uit, een combinatie van reguliere geneeskunde, indianentherapieën, bakervrouwenpraktijken en botanische middelen. Begin negentiende eeuw kwamen ook de homeopathie en het mesmerisme vanuit Europa aanwaaien en waren er Britse bonesetters actief. Still kende deze stromingen en is er zeker door beïnvloed. Wat hem bijzonder maakte, was dat hij osteopathie met een solide filosofie onderbouwde.
Still was een bijzonder godsdienstig persoon, al hield hij niet van kerkelijke dogma’s. Hij geloofde ook niet in de verhalen van dominees en priesters die moeders wijsmaakten dat het Gods wil was als hun kind stierf. Waarom zou God zoiets moois scheppen om het daarna weer weg te nemen? Still zag de mens als een door God ontworpen perfecte machine. En God had er ook voor gezorgd dat deze machine makkelijk te herstellen was. Daarom had Still niet het idee dat hij de osteopathie zelf had bedacht. God was de uitvinder en Still was slechts degene die het mechanisme doorzag. Hij was de monteur die wist hoe je een vastgelopen machine weer aan de gang moet krijgen. Medicijnen waren daarbij niet gewenst, want die waren niet alleen giftig, maar ook een belediging voor de wijsheid van God, die alle hulpbronnen al in het menselijk lichaam had geplaatst.
Still dacht bij een machine aan een apparaat dat bestaat uit een energiebron, een pomp en leidingen. Bij mensen waren de hersenen de dynamo. Er was niet meer dan ‘one ounce’ (28 gram) van de schedelinhoud nodig om te kunnen denken. De rest van de hersenen voorzagen het lichaam van vitale energie, die door de zenuwen werd verspreid, en ze konden ook alle benodigde heilzame stoffen verstrekken. Het hart was de motor die het lichaam van bloed voorzag. Het bloed zorgde niet alleen voor de toevoer van voedingsstoffen naar de weefsels, maar via de bloedlichaampjes werden tevens de ziel en de instructies van de wijze hersenen verspreid.
Voor Still was een ziekte geen oorzaak maar een effect, een gevolg van te weinig energie, te weinig voedingsstoffen of een ophoping van afvalstoffen. De behandelaar moest als een monteur op zoek naar de kink in de kabel, een afknelling van een zenuw of een bloedvat. Dit vereiste een persoonlijke benadering, want iedere patiënt is anders. Door manipulatie kunnen de botten in de juiste positie worden teruggezet en ontspannen verkrampte spieren zich. Als de obstructie is opgeheven en de bloedstroom en ‘zenuwkracht’ weer op gang zijn gekomen, keert de balans terug en herstelt het lichaam zichzelf. Dit was Gods eigen geneeskunde.
Succesverhalen
Los van Stills theorieën kan men zich voorstellen dat osteopathie verlichting kan brengen bij vage chronische klachten, zoals lage rugpijn. Still liet er echter geen twijfel over bestaan dat hij veel meer kon genezen, waaronder astma, diverse ‘seizoensziektes’ (mazelen, bof, kinkhoest, difterie), longontsteking, struma, wondroos, nier- en galstenen, vormen van blindheid, huidziektes. In zijn autobiografie beweerde hij dat hij na achttien jaar praktijkervaring nog nooit een geval van astma was tegengekomen dat hij niet met osteopathie kon verhelpen: ‘for asthma Osteopathy is king’.
Hoe is het mogelijk dat hij naar eigen zeggen zoveel mensen genas van ziektes waarop osteopathie volgens moderne inzichten geen effect kan hebben? Hij was lang genoeg arts om astma of infectie- en seizoensziektes te herkennen, dus foutdiagnoses lijken niet voor de hand te liggen. In zijn tijd bestond er voor veel ziektes nog geen effectieve behandeling. Hoewel aderlaten en het spoelen van de ingewanden met kwikchloride niet meer zo populair waren, kwamen reguliere artsen nog niet veel verder dan whisky, opium of cocaïne. Niets doen was vaak de beste optie.
Het lichaam beschikt over zelfregulerende mechanismen en kan zichzelf genezen. Voor Still was het een vaststaand feit dat het lichaam hierin faalt wanneer er zenuwen of vaten bekneld zitten. Deze moeten door de osteopaat worden vrijgemaakt, dan komt het herstelproces vanzelf weer op gang. Het lijkt aannemelijk dat veel patiënten waarbij dit succes opleverde, ook zonder behandeling wel zouden zijn genezen. Dat deze gedachte nooit bij hem opkwam, is vreemd, want hij beschrijft wel situaties waarin patiënten spontaan genazen, bijvoorbeeld van cholera. Hij vertelde ook een anekdote over een notoire dronkaard die hij van zijn drankzucht afhielp door net te doen alsof hij de man een bijzondere behandeling gaf. Bovendien gebruikte hij eerder andere methodes dan osteopathie, waarmee hij naar het scheen eveneens succes boekte.
Het ligt voor de hand dat Still onbewust vooral succesverhalen beschreef, want patiënten die niet genazen, zouden door anderen toch ook niet genezen zijn. Daarnaast duren veel van de seizoensziektes die hij vaak behandelde, meestal maar een paar dagen. Tegen de tijd dat hij met zijn behandeling begon, was de patiënt al weer aan de beterende hand. Hij zal zijn resultaten ook vast wat overdreven hebben om zijn methode aan te prijzen.
In 1903 hield hij een lezing voor een groep spiritisten. Bij deze gelegenheid gaf hij ook een demonstratie van zijn kunnen, waarbij hij naar eigen zeggen verscheidene mensen van hun klachten afhielp, waaronder iemand met astma. Het is de vraag hoe hij ter plekke kon controleren of die astma inderdaad verdwenen was. Daar komt bij dat hij tevens beweerde dat alle spiritistische mediums die hij aan het werk zag, nooit een fout maakten. We moeten zijn uitspraken waarschijnlijk met een korrel zout nemen.
Still was geneigd om heel snel conclusies te trekken uit schamel bewijsmateriaal. Hoewel hij ongetwijfeld een goede waarnemer was, kon één waarneming voor hem al genoeg zijn om een theorie te ontwikkelen. Zo vertelde hij hoe hij eens een ratelslang ving en ontdekte dat deze niet bestand was tegen de ammonia die hij het beest in de bek had gegoten. Daaruit concludeerde hij dat ammonia een goed antidotum tegen slangengif is. Hij adviseerde iedereen die het risico liep door een slang gebeten te worden, een flesje ammonia mee te nemen of bij gebrek daaraan een andere base te gebruiken. De chemische stof was in dit geval toegestaan omdat het bij een slangenbeet ging om een gif dat van buiten in het lichaam binnendrong, en daar had God geen rekening mee gehouden. Helaas zal de ammonia meer kwaad dan goed hebben gedaan.
Een ander voorbeeld waren Stills ideeën over oorsmeer. Men dacht destijds dat dit bittere, dikke spul was bedoeld om binnendringende insecten tegen te houden. Still vond die gedachte te simpel en merkte op dat patiënten met ziektes aan hoofd en nek of met longontsteking droge oorsmeer hadden. Hij behandelde een kindje dat dreigde te sterven aan kroep, een virusontsteking van het strottenhoofd en het luchtpijpslijmvlies, die meestal 3 tot 4 dagen duurt. Twaalf uur lang was hij met glycerine en warm water in de weer om het oorsmeer zachter te maken.
Aangevuld met een osteopathische behandeling leidde dit tot genezing. Ook andere patiënten met keel en longklachten waren gebaat met deze behandeling, waaruit Still concludeerde dat de oorzaak van dit soort aandoeningen in het oorsmeersysteem gezocht moest worden.
Hoewel de ‘evidence based medicine’ pas honderd jaar later werd uitgevonden, lijkt het twijfelachtig dat de gerapporteerde behandelresultaten van Still gecontroleerde klinische proeven zouden hebben doorstaan. Ook osteopaten zullen moeten erkennen dat zijn succesverhalen niet kunnen kloppen. Ze verweren zich door erop te wijzen dat de osteopathie zich sinds Still verder heeft ontwikkeld, maar die ontwikkeling is nog geen fractie van de progressie die de reguliere geneeskunde heeft doorgemaakt. Verbeterde hygiëne, vaccinatie en antibiotica hebben ervoor gezorgd dat de meeste ziektes die Still behandelde tegenwoordig zeldzaam zijn geworden.
Echte dokters
Als autodidact wist Still wel wat van anatomie, maar weinig of niets van fysiologie en pathologie. Hij wist wel dat er lymfevaten bestonden, maar hij had geen idee wat lymfe deed. Hij wist ook niet dat struma (of krop) door jodiumgebrek werd veroorzaakt en dat astma samengaat met luchtvervuiling en allergenen. Een kropgezwel ontstond volgens hem als een bloedvat in de nek ergens door een wervel werd afgekneld. Jicht kwam naar hij meende vooral voor bij mensen die te vaak spullen op hoge planken moesten leggen, al weten we inmiddels dat het samenhangt met een te hoog urinezuurgehalte in het bloed.
Het gemis aan medische kennis had als voordeel dat Still met theorieën kwam die een bioloog of medicus niet snel zou bedenken. Naarmate de wetenschap vordert, moeten behandelmethodes echter telkens opnieuw worden geëvalueerd, aangepast of zelfs afgeschaft. Dankzij de moderne medische wetenschap weten we nu dat Still er flink naast zat met zijn waarnemingen en behandelmethode. Je kunt geen zenuwen en vaten vrijmaken door botten met de hand te verplaatsen. Zelfs als je al hard genoeg duwt om een bot van zijn plek te krijgen, veert het meteen weer terug. Volgens hedendaagse inzichten kan osteopathie hooguit verlichting bieden door de patiënt aandacht te geven en hem actief bij het zorgproces te betrekken.
Andrew Still had niets op met kwakzalvers. Hij maakte ooit een tekening van een patiënt die soep van schapenkoppen kreeg om de mazelen te bestrijden. Ook het ondeskundig gebruik van osteopathie bestempelde hij als kwakzalverij. Het frustreerde hem zeer dat artsen de osteopathie niet wilden erkennen. Maar zijn autobiografie droop van de haat tegen de gevestigde geneeskunde. Volgens hem moest een osteopaat negen van de tien keer eerst de kwalijke gevolgen van de medicijnen genezen. Er was geen compromis mogelijk: je was een osteopaat of een allopaat, maar nooit allebei! Still gaf zwaar af op osteopaten die hun patiënten ook reguliere geneeskunde lieten ondergaan.
Toen Andrew Still eind 1917 stierf, waren er naar schatting 6000 Amerikaanse osteopaten. De meesten van hen beseften geleidelijk dat ze de wetenschappelijke ontwikkelingen niet langer konden negeren. Na een interne strijd besliste de American Osteopathic Association in 1929 dat het gebruik van medicijnen op alle osteopathische scholen moest worden onderwezen. In de loop der jaren begon de opleiding tot dokter in de osteopathie steeds meer te lijken op een reguliere opleiding. Vanaf 1936 stelden de zes overgebleven scholen hogere toelatingseisen en werd de studieduur verlengd. Dit had als voordeel dat osteopaten uiteindelijk zowel door de patiënten als door de overheid werden beschouwd als volwaardige artsen. De manipulatieve therapie werd voor de meeste Amerikaanse osteopaten een bijzaak.
In de jaren 1960 leek het erop dat het onderscheid tussen osteopaten en gewone artsen volledig zou vervagen. In Los Angeles werd de osteopathische opleiding omgezet in een reguliere, meer dan zestig osteopathische ziekenhuizen bekeerden zich eveneens en tweeduizend osteopathische artsen in Californië maakten gebruik van de mogelijkheid hun D.O.-graad om te zetten in een gewone MD (medical doctor). De American Ostepatic Association wist dit tij enigszins te keren door de eigen identiteit weer sterker te benadrukken. Daarbij werd Andrew Still vooral gezien als een medisch filosoof die een holistische benadering predikte, waarbij de arts niet alleen een ziekte behandelt maar ook belangstelling toont voor andere factoren die van invloed zijn op het welzijn van de patiënt.
In Europa staat de osteopathie dichter bij de oorspronkelijke ideeën van Still. Volgens de Franse revalidatiearts Claude Hamonet (2003) is de ideologie die aan osteopathie ten grondslag ligt niet wezenlijk veranderd. Osteopathie kwam voort uit frustratie met de toenmalige gezondheidszorg en ook de huidige populariteit berust waarschijnlijk grotendeels op onvrede met de reguliere geneeskunde, die de patiënt niet de persoonlijke aandacht biedt die hij wenst.
Literatuur
Booth, E.R. (1906). History of osteopathy.
Still, Andrew Taylor (1897). Autobiography of A.T. Still.
Still, Andrew Taylor (1899). Philosophy of osteopathy.
Trowbridge, Carol (1991). Andrew Taylor Still 1828-1917. Kirksville, MO: Thomas Jefferson University Press.
Hamonet, Claude (2003). Andrew Taylor Still and the birth of osteopathy (Baldwin, Kansas, USA, 1855). Joint bone spine, 70, 80-84.
Whorton, James C. (2002). Nature cures. The history of alternative medicine in America. Oxford: Oxford University Press.