Spontane menselijke confabulatie

De zelfontbranding van Phyllis Newcombe

door Jan Willem Nienhuys – Skepter 13.1 (2000)

vlammenVolgens een wijdverbreid verhaal zou een jonge vrouw vanzelf in brand gevlogen zijn in een volle discotheek in Soho en in een oogwenk verteerd zijn, aan het eind van de jaren ’50. Wat gebeurde er werkelijk?

De geschiedenis van Maybelle Andrews, die op zo’n tragische en raadselachtige wijze aan haar eind kwam, circuleerde al in diverse versies in de onderwereld van sterkeverhalenboeken. In april 1999 stond het in het respectabele blad Onze Taal, als illustratie bij een discussie over een woord voor spontane menselijke ontbranding. De auteur had het ontleend aan het personeelsblad van de brandweer van Lelystad. Dat gaf het verhaal een zweem van betrouwbaarheid. Van de brandweer verwacht je nu eenmaal geen bakerpraatjes.

Ik heb dit verhaal nagetrokken en ik denk dat ik uitgevonden heb waar het verhaal vandaan komt en hoe het zijn weg naar Lelystad en Onze Taal vond.

De schepping van een griezelverhaal

Waar komt de geschiedenis van Maybelle Andrews vandaan? Het verhaal is onwaarschijnlijk. Om te beginnen kan een mens niet zomaar in vijf minuten verbranden. Afgezien van de hoge temperatuur die een dergelijk kort tijdsbestek vereist zou – gezien de verbrandingswaarde van het menselijk lichaam – het effect hetzelfde zijn als het verbranden van pakweg 10 liter benzine in dezelfde tijd. De hele dansgelegenheid zou in de as zijn gelegd, en alle aanwezigen zouden gestikt zijn door zuurstofgebrek en rookvergiftiging.

Het verhaal van Maybelle Andrews is niet uniek. Een gelijkaardig verhaal wordt verteld over Phyllis Newcombe uit Chelmsford nabij London. Die vloog in 1938 in brand bij het verlaten van een danszaal in de Shire Hall in haar woonplaats.

Het bericht over Phyllis’ ongeluk trok de aandacht van de wereld buiten Essex door een verslagje van de inquest (een gerechtelijk onderzoek naar een doodsoorzaak onder leiding van een beambte van de kroon, de Coroner) op 20 september in de Daily Telegraph. Dit verhaal was wat onduidelijk. Het vermeldde de sterfdatum van Phyllis niet, en besteedde veel aandacht aan het detail dat het wel twintig minuten had geduurd voor de ambulance kwam. Dat kan bij oppervlakkige lezers een verkeerde indruk gewekt hebben dat de ambulance eigenlijk te laat was om Phyllis nog te redden.

De eerste schrijver die Phyllis Newcombe bespreekt is sf-auteur Eric Frank Russell. In het nummer van mei 1942 van het blad Tomorrow beschreef hij allerhande mysterieuze overlijdensgevallen, inclusief raadselachtige verbrandingen. Hij somde er 19 op (allemaal uit 1938 en de eerste week van 1939), bijeengesprokkeld uit diverse Britse dagbladen.

Hij noemt Phyllis niet met name: ‘een vrouw dodelijk verbrand midden op een dansvloer’ gevolgd door een citaat van Coroner Beccles zoals dat in de Daily Telegraph had gestaan. Een nieuwe versie van Russells artikel werd geplaatst in Fate (december 1950), en nog eens in een Britse herdruk van Fate uit maart 1955. In Fate is de ‘dance hall’ veranderd in ’the middle of a dance floor’, en is ook het citaat van Beccles veranderd.

In Great World Mysteries (1957) van dezelfde auteur wordt het verhaal sterk uitgebreid, met een sfeertekening van de dansgelegenheid (‘Couples glided around the floor, others chatted and sipped soft drinks’) en de opmerking dat het (nog steeds naamloze) slachtoffer niet rookte en niet met een sigaret in contact was geweest en dat niemand haar kon redden. Volgens deze versie hadden de vlammen geloeid alsof het slachtoffer een soldeerbrander was.

Deze versie is waarschijnlijk de bron geweest voor een artikel door de Amerikaanse auteur Allan W. Eckert uit mei 1964 in True. Eckert verzint er van alles bij. Hij dateert het ongeluk op 20 september, maakt er een ‘volle dansvloer’ van, laat het arme meisje in blauwe vlammen uitbarsten (soldeerbrander?), en geluidloos in elkaar zakken. Niemand – noch haar begeleider noch andere omstanders – kon de vlammen uitmaken en ze was binnen een paar minuten tot as vergaan. Eckert verzint ook nog de voornaam ‘Leslie’ voor Beccles. Eckerts artikel werd verluchtigd met een paginagrote afbeelding van een theatraal in elkaar zakkende en door vlammen omgeven Marilyn Monroe.

Toen ik Eckert e-mailde om tekst en bron voor zijn verhaal (dat ik aanvankelijk slechts kende uit citaat) e-mailde hij terug dat hij zijn aantekeningen kwijt was, en zelfs geen kopie van zijn eigen artikel meer had.

De schepper van de Bermuda Driehoek, Vincent Gaddis, combineert in Mysterious Fires and Lights (1967) de versie van Eckert (blauwe vlammen, hoopje as) met die van Russell (midden van de dansvloer, initialen L.F. van Beccles). Gaddis doet zich voor als geleerde door als bron de Daily Telegraph op te geven, maar gezien wat hij ervan bakt heeft hij die nooit onder ogen gehad.

Maybelle Andrews

We vinden Maybelle Andrews in een paperback van Emile C. Schurmacher uit 1967 getiteldStrange Unsolved Mysteries (een boek dat in slechts één Amerikaanse bibliotheek in te zien was, en niet uitleenbaar). Schurmacher noemt zes gevallen uit Great World Mysteries. Sommige zijn woordelijk identiek met die van Russell, andere zijn iets anders maar inhoudelijk hetzelfde, en Schurmacher lijkt de bronnen van Russell door elkaar te halen. Hij smukt het verhaal van Phyllis verder op. Zijn verhaal maakt de indruk dat hij het krantenbericht uit de Daily Telegraph wel heeft gelezen, maar het niet bij de hand had. Hij geeft er geen bron voor en ook geen datum, alleen ‘October’. Phyllis Newcombe, oud 22 jaar, die een snoepwinkel beheerde die eigendom was van haar vader wordt de typiste Maybelle Andrews (19), haar verloofde Henry McAusland wordt Billy Clifford (22), een danszaal in de Shire Hall wordt een nachtclub in Soho waar men de watusi danst, en de omstanders proberen het vuur met hun handen en jassen uit te maken maar Maybelle sterft in de ambulance. Schurmacher beschrijft in pakkend detail hoe Billy met zijn verbrande handen in het verband getuigenis aflegt op de inquest. (De Telegraph noemde wel de verloofde als assistent bij het doven van het vuur, maar lokale kranten die veel uitvoeriger berichtten zwegen daarover.) De opmerkingen van de Coroner worden wat aangevuld, en hij heet opeens James F. Duncan. Toevallig staat er op pagina 134 van Russells boek een verbrandingsslachtoffer James Duncan uit Ballina in Ierland pal tegenover Beccles op pagina 135, en ook in Fate staan Duncan en Beccles naast elkaar.

Het is uitgesloten dat een Maybelle Andrews (of iemand met een gelijkende naam) in Londen is overleden in 1938 of in de jaren ’50 (zoals Schurmacher later schreef in een boek van Reader’s Digest). Doorzoeken van de Britse overlijdensregisters leverde geen spoor op van iemand die bij benadering Maybelle Andrews heet in de periodes 1936-1946 en 1955-1960. Ook de Britse onderzoeker Melvin Harris heeft tevergeefs naar Maybelle gezocht en denkt dat het Phyllis is.

De volgende draai aan het rad van fantasie is afkomstig van Michael Harrison. In Fire from Heaven (1976) beweert hij dat hij zijn informatie uit de Daily Telegraph heeft en bedankt zelfs de documentaliste van die krant voor haar hulp. In zijn verhaal combineert hij echter de blauwe vlammen van Eckert met de verloofde die de vlammen met blote handen uit probeert te maken van Schurmacher, en bij Harrison is Phyllis in twee minuten dood. De flaptekst van Harrisons boek vermeldt drie gevallen als lekkermakers, en een daarvan is de gruwelijke fantasie (blauwe vlammen, hoopje as in minuten) over Phyllis Newcombe. Harrison smukt het verhaal nog verder op. Hij maakt van het feest een ‘weekly hop’ (met aanhalingstekens alsof hij een bron citeert) en beschrijft de inquest als een strijd tussen een vooringenomen Coroner die zonder meer uitging van een ongeluk met een peuk en een standvastige en onderzoekende vader die volhield dat het geen sigaret had kunnen zijn. Vervolgens meet Harrison de wonderlijke parallellen uit met het geval van Maybelle Andrews. Hij vermoedt zelfs dat het vuur uit de hemel wordt aangetrokken door de ritmisch roterende bewegingen van dansers!

Spontaneous Human Combustion van Jenny Randles en Peter Hough zag het licht in 1992. Ook zij noemen de gevallen van Phyllis en Maybelle, maar komen er eerlijk voor uit dat ze het integraal van Harrison hebben overgeschreven, behalve dat ze als datum ‘einde jaren 1950’ geven, waar Harrison niets over zegt. Zij gebruiken de gevallen van Phyllis en Maybelle om hun vermoeden te ondersteunen dat muziek en dans gevaarlijke kundalini-energie aantrekken.

Ablaze! (1995) van Larry E. Arnold is een boek van 500 pagina’s tjokvol met een onoverzichtelijke massa beschrijvingen, zonder index en met verwarde bronvermeldingen.

Van de bronnen die hij vermeldt weet je niet of hij ze zelf gezien heeft of dat hij ze weer heeft gekopieerd van derden. Ook hij beschrijft (op pagina 200-201) het ongeluk van Phyllis Newcombe. Hij doet alsof hij weet wat er in de Daily Telegraph stond, maar hij schijnt al zijn informatie te ontlenen aan Russell, Eckert en vooral aan Harrison en diens verdraaiingen. Alleen het citaat van Beecles [sic] is zoals het in de Telegraph en in Russells stuk uit 1942 stond. Arnold heeft echter ook lokale kranten gelezen (Essex Chronicle van 2 september en Essex Weekly News van 2 en 23 september), en hij verbaast zich erover dat die verhalen zoveel verschillen van wat Harrison vertelt. Dat mensen dingen kunnen verzinnen wordt door verkopers van paranomale praatjes wel vaker voor al te fantastisch gehouden. Arnold voert Maybelle Andrews ook op (nu weer als een geval uit oktober 1938) met als bron een persoonlijke mededeling van journalist Michael Harrison, die zich nog precies de woorden ‘herinnert’ van Coroner James F. Duncan, toevallig exact zoals Schurmacher ze weergaf. Zes regels verderop staat dan in Ablaze! de ‘andere’ James Duncan zonder dat deze wonderbaarlijke samenloop bij Arnold bellen doet rinkelen.

En zo gaat het maar door. Colin Wilson schrijft in The Occult (1971) Schurmacher over, Lynn Picknett (‘a leading authority on the paranormal’ volgens de flaptekst) schrijft inFlights of Fancy? (1987) Harrison weer over en situeert geheel op eigen inititief Maybelle in de jaren ’20. Nigel Blundell vat Phyllis en Maybelle samen in zes regels in The Supernatural(1996). In Mysteries of the Unexplained (1982) van Reader’s Digest wordt de tragedie in Chelmsford eveneens uit Harrison overgeschreven (met nauwkeurige verwijzingen naar Gaddis en Eckert). In Strange Stories, Amazing Facts (1976) van Reader’s Digest vinden we Schurmacher (1967) vrijwel letterlijk gekopieerd door Schurmacher zelf. Hij dateert het nu eind jaren 1950, waar Randles en Hough hun datum misschien vandaan hebben. ‘One of London’s Soho nightspots’ wordt enigszins anachronistisch ‘a London discotheque’. In 1967 sterft Maybelle nog door het inademen van rook, maar in 1976 heet het dat ze aan eerstegraads brandwonden bezwijkt voor de vlammen gedoofd zijn. Je vraagt je af waarom ogenblikkelijke dood door eerstegraads brandwonden niet meteen van de Reader’s Digestnaar de medische annalen is bevorderd. Hetzelfde jaar 1967 verscheen de Nederlandse vertaling: Vreemde Verhalen, Bizarre Feiten, zonder enige bronvermelding en zonder eerstegraads brandwonden. Onder het hoofdje ‘Vreemde gevallen van menselijke brandbommen’ staat daar dan de inspiratie voor een column in het nummer van juni 1991 van Flevo-alarm, het personeelsblad van de brandweer van Lelystad.

Het ware verhaal van Phyllis

Wie echter de plaatselijke kranten leest over de tragedie van Phyllis ziet een heel ander verhaal.

Eind augustus 1938 begon het Engelse voetbalseizoen weer, en Chelmsford City F.C. speelde zijn eerste match op zaterdag 27 augustus. Ter gelegenheid daarvan organiseerde de C.C. Supporters’ Club een bal in de eerbiedwaardige Shire Hall (helemaal geen ‘weekly hop’ zoals Harrison dacht). De burgemeester van Chelmsford en andere notabelen luisterden het feest op. Onder de vierhonderd aanwezigen was ook Phyllis Newcombe en haar verloofde Henry McAusland (‘Mack’ voor zijn vrienden). Phyllis had voor de gelegenheid haar mooiste jurk aangetrokken, een wijd uitstaande en tot de grond reikende tulen japon met satijnen onderrok en een opvallende donkerblauwe sjerp.

Toen het feest om middernacht afgelopen was bleven Phyllis en Mack nog wat napraten om zo het gedrang van de vertrekkende gasten te vermijden, maar stapten toen ook op. Mack liep een paar passen voor Phyllis uit, maar toen hij de trap bereikt had (de balzaal was op de eerste verdieping van Shire Hall), vier tot vijf meter van de uitgang van de balzaal, hoorde hij Phyllis een gil slaken. Hij draaide zich om en zag de tule van haar jurk aan de voorzijde, vlak bij de grond, fel en heftig branden. Phyllis holde terug naar de balzaal waar nog zo’n twintig mensen in groepjes stonden te praten. De aanwezigen zagen haar in lichterlaaie binnenstrompelen en op de drempel in elkaar zakken. Mr. Herbert Jewell, bestuurslid van de voetbalclub, en vijf anderen, clubspelers, schoten onmiddellijk te hulp. Ze wikkelden Phyllis in jassen om de vlammen te doven, waarbij ze zelf ook verschroeide oogharen, wenkbrauwen en wangen opliepen. Een ambulance werd gebeld. Die arriveerde na twintig minuten en bracht Phyllis naar het ziekenhuis van Chelmsford, waar bleek dat ze ernstige brandwonden op haar benen, armen en bovenlichaam had.

Aanvankelijk knapte ze redelijk snel weer op (haar zuster Edna die nu in Californië woont, vertelde hoe Phyllis champagne dronk), maar er kwam sepsis bij de wonden, resulterende in een fatale longontsteking. Zelfs nu nog, in de tijd van antibiotica, is dood door sepsis een gevreesde en niet denkbeeldige afloop van ernstige verbranding. Phyllis overleed op donderdag 15 september 1938. Op de inquest, maandag 19 september 1938, werd getracht erachter te komen hoe dit tragische ongeval had kunnen gebeuren. De inquest werd gehouden in diezelfde Shire Hall die al sinds 1791 een ‘Crown Court’ was.

De uitgang van de balzaal. Mack stond bovenaan de trap toen een paar passen achter hem de jurk van Phyllis vlam vatte.
De uitgang van de balzaal. Mack stond bovenaan de trap toen een paar passen achter hem de jurk van Phyllis vlam vatte.

Vlak na het ongeluk was al het vermoeden geuit dat de jurk in brand was gevlogen door contact met een sigarettenpeuk of brandende lucifer die vanaf een hogere plaats in het trappenhuis achteloos naar beneden was gegooid. Getuigen hadden daar echter niemand zien staan, en bovendien had Phyllis’ vader George proeven met de stof van de jurk gedaan, en vastgesteld dat deze stof niet door contact met een sigaret kon ontvlammen, en dus al helemaal niet door een vluchtig contact zoals met een vallende peuk of doordat de zoom van de jurk over een liggende peuk zwierde. Het is hoe dan ook vrijwel onmogelijk om met een brandende sigaret textiel te doen vlam vatten. George herhaalde zijn proef in de rechtzaal, ten overstaan van Coroner L.F. Beccle (niet ‘Beccles’ zoals in de Daily Telegraph had gestaan). McAusland dacht dat de jurk misschien extra brandbaar was geworden omdat die zes weken eerder chemisch gereinigd was, maar daar wilde de Coroner niet aan. Een lucifer die van een hogere plek (een soort overloop of balkon boven het trappenhuis) naar beneden gegooid zou zijn, zou halverwege de val al zijn uitgedoofd volgens de Coroner. Bovendien was Phyllis’ jurk in brand gevlogen op een plek die helemaal niet onder de trap of de overloop was. Coroner Beccle dacht dat het vuur waarschijnlijk ontstaan was door een op de grond liggende brandende lucifer.

Hoe zou een brandende lucifer op de grond terecht komen? Daar moeten we naar raden. In de balzaal was roken verboden, maar het normale gedrag van rokers is om ogenblikkelijk op te steken als ze weer mogen (en vrijwel nooit een op dat ogenblik brandende peuk weggooien). Een daartoe aangestoken lucifer wordt ‘uitgemaakt’ met een losse zwaai uit de pols en dan gedachteloos op de grond gegooid. Tien tegen een gaat de lucifer dan meteen uit, vaak door de schok van het contact met een stenen vloer. Als een lucifer op een niet al te harde ondergrond valt, kan hij soms nog vijf tellen blijven branden. De vloer bij de uitgang van de balzaal werd door een getuige beschreven als van ‘rubber’. Als mijn vermoeden klopt is de brandhaard dus een lucifer geweest die achteloos op de grond is gegooid door iemand die hooguit vijf passen voor haar uitliep, en is Phyllis een indirect slachtoffer van nicotinisme geweest.

Coroner Beccle vroeg nog of er ook een verbrande lucifer gevonden was. Maar politieagent Thorogood verklaarde dat hij er geen had gevonden (en trouwens ook geen sigarettenpeuken) op de plek waar de jurk van Phyllis in brand vloog.

Dat is niet zo vreemd. Er moet nogal wat heen en weer gelopen zijn vlak na het ongeluk, en dan kan een lucifer die nog heeft liggen branden op de grond vertrapt zijn. Bij branden is het heel gewoon dat de precieze brandhaard niet meer gevonden wordt. In dit geval kan de langs de grond zwierende zoom van de jurk de lucifer (of wat ervan over was) ook nog verplaatst hebben.

Hoewel er dus wel een voor de hand liggende verklaring was van het ongeluk, bleef het natuurlijk een bijzondere samenloop van omstandigheden, en is er alleen indirect bewijs voor de toedracht: de plaats waar het vuur op de jurk het eerst werd gezien en het feit dat alleen open vuur de stof kon doen ontvlammen. Coroner Beccle gaf als commentaar ‘In all my experience I have not met anything so very mysterious as this.’

Het ligt voor de hand dat ik niet de eerste ben die de toedracht heeft proberen te raden. Mogelijk heeft Phyllis het ook geweten. In het ziekenhuis vroeg Mack haar of ze niet wist welke ellendeling die peuk gegooid had. Ze antwoordde: ‘Ach wat doet dat er toe, als ik maar weer beter word.’ Het antwoord suggereert dat ze het wel wist, maar zo lief was dat ze het niet wou zeggen.

Phyllis werd op woensdag 21 september begraven onder grote belangstelling, zowel bij de uitvaartdienst in de kathedraal van Chelmsford als op de begraafplaats zelf. De krant meldde dat er zestig bloemstukken waren bezorgd. Het ongeluk was een enorme schok geweest voor de ouders van Phyllis, die op het ogenblik van het ongeluk niet thuis geweest waren, maar met Edna en mogelijk ook haar broers vakantie vierden aan het strand. Mack kwam als RAF-piloot om in 1943. Het graf van Phyllis is naamloos, en de officiële geschiedenis van Shire Hall noemt het incident zonder haar naam te noemen.

Vurige drietand

Het geval van Phyllis is geen geïsoleerd geval van confabulatie. Bij mijn naspeuringen ben ik op andere aantoonbare verzinsels gestuit. Neem bijvoorbeeld het geval van Willem ten Bruik. Russell schrijft in 1950 dat de Nederlander Willy Ten Bruik totaal verbrand uit zijn auto nabij Nimegen [sic] was gehaald, terwijl de auto zelf weinig schade had. Het verhaal zou ontleend zijn aan een vertaald stukje uit een Nederlandse krant. Het is onduidelijk of hem dat in april 1938 was toegezonden, of dat het toen gebeurde. In 1957 heet het dat het in 1938 gebeurde, maar dat hij het verhaal in 1941 kreeg toegezonden zonder bronvermelding. Dit is al enigszins vreemd want postverkeer tussen Nederland en Engeland functioneerde niet optimaal in dit tijd.

Gaddis (1967) ontleent aan een artikel van Michael MacDougall in een Amerikaanse krant (de Sunday Star-Ledger van 13 maart 1966, een lokale krant van Newark, New Jersey) dat William Ten Bruik in een Volkswagen stierf. MacDougall wist zelfs dat het ongeluk in de middag van 7 april 1938 exact om 3 uur 14 gebeurde in Nijmegen. Dit is vreemd om wel drie redenen.

In de eerste plaats werd het ontwerp van Ferdinand Porsche pas in de zomer van 1938 in New York tentoongesteld (waar het ironisch ‘beetle’ werd genoemd door de New York Timesvan 3 juli). De eerste steen voor de fabriek werd op 26 mei gelegd door Hitler en pas na de wereldoorlog kwam de productie voor burgers op gang, en in 1947 werden de eerste 56 Kevers aan de gebroeders Pon (de importeur) geleverd.

In de tweede plaats komt de naam Ten Bruik in Nederland niet voor, althans niet in de telefoonboeken van Nederland. Ten Brink en Bruikman wel, maar geen Ten Bruik. Ten Bruik is hoe dan ook een rare naam omdat ‘bruik’ natuurlijk geen plek is.

Ten derde hebben naspeuringen bij de gemeentes en de politie van Nijmegen en Beek en bij de regionale pers geen krantenbericht of overlijdensgeval opgeleverd dat hiermee correspondeert. Ze kennen daar dit verhaal wel, en er wordt regelmatig naar gevraagd (UFO-onderzoeker Philip Klass was al in 1967 op zoek naar de bron van het Ten-Bruik-verhaal), en er is in oude kranten en archieven gezocht, maar tevergeefs.

Het verhaal van Willem ten Bruik wordt verteld in verband met twee andere verbrandingen in voertuigen, een in Upton-by-Chester en de andere betrof stuurman John Greeley aan boord van het S.S. Ulrich in de Ierse Zee. Het bijzondere van de drie gevallen zou zijn dat ze exact op hetzelfde tijdstip gebeurden. In Upton-by-Chester zou ene George Turner in zijn vrachtwagen verbrand zijn. Alleen, het was Edgar Beattie om 5 uur ’s middags op 4 april. De datum 7 april is die van het bericht uit de Liverpool Echo, de bron voor Russell, die het verhaal noemt. Schurmacher noemt dit geval ook, en voorziet het van de naam A.F. Smith; kennelijk vindt Schurmacher F. een pakkende initiaal. Wat er ook in de Ierse Zee op 7 april 1938 gebeurde, het kan niet aan boord van de S.S. Ulrich geweest zijn, want dat schip bestond niet, en Larry Arnold verhaalt dat hij geen sterfgevallen van Turner of Greeley heeft kunnen achterhalen. Met de gelijktijdigheid van de ongelukken is het ook al niet zo best gesteld, want hoewel Greeley, Turner en Ten Bruik op repectievelijk 13:14, 14:14, 15:14 zouden zijn overleden – zogenaamd in verschillende tijdzones dus eigenlijk simultaan – zitten de Ierse Zee en Groot-Brittannië toch echt in dezelfde tijdzone, en bovendien liep Nederland toen 20 minuten (en geen heel uur) voor op Greenwich.

driehoekHarrison poetst ook dit verhaal nog verder op. Hij verwijt Russell dat die de wonderlijke geografische samenloop van de omstandigheden van de dood van genoemd drietal over het hoofd heeft gezien. Daaruit blijkt dat hij niet kan lezen, want de S.S. Ulrich en Greeley komen helemaal niet voor bij Russell. Harrison constateert dat de drie ongelukken niet alleen gelijktijdig geschiedden, maar ook nog eens op de hoekpunten van een gelijkzijdige driehoek, en dat de namen van de plekken (Upton-near-Chester, Ubbergen, Ulrich) met dezelfde klank begonnen. Toen Arnold hem erop wees dat dit niet erg klopte met de kaart en recensent Bob Rickard Harrison belachelijk maakte met die ‘zelfde klank’, corrigeerde Harrison de volgende druk (zijn stapel onzin had goed verkocht, kennelijk) en veranderde ‘gelijkzijdig’ in ‘gelijkbenig’, door Nijmegen in de buurt van Antwerpen situeren. Bovendien merkte hij op dat het echt wel dezelfde klank was: driemaal een oe-klank, vanwege het dialect van de omgeving van Upton-by-Chester. Wij Nederlanders gingen stiekem achter zijn rug gewoon door met Ubbergen niet op z’n Duits uit te spreken.

Ik laat de bespreking van de mysterieuze drietand van fictie die de aarde op die gedenkwaardige 7 april getroffen zou hebben nu maar verder rusten.

Waar het me om gaat is te illustreren dat wie verhalen van spontane menselijke ontbranding of andere sterke verhalen nazoekt of probeert te verklaren, er rekening mee moet houden dat deze verhalen buitengewoon sterk verdraaid kunnen zijn. Creatieve schrijvers veranderen tal van details of laten ze weg of voegen ze toe, en schrijven van elkaar over waardoor de verdraaiingen cumulatief werken. Ze zouden hun kromme onlogische gruwelverhalen over zogenaamd wonderbaarlijke gebeurtenissen aan de straatstenen niet kwijtraken als ze niet voorwendden dat ze echt gebeurd waren.

Ik zie ze als lijkenpikkers die azen op de dood en ellende van mensen uitsluitend om er geld en roem mee binnen te halen of anderen te bekeren tot hun belachelijke bijgeloven.

Bronnen

De speurtocht naar de waarheid omtrent Phyllis is een gezamenlijke en internationale inspanning geweest van vele behulpzame skeptici en anderen. Ik wil de volgende mensen bedanken: Mike Ashley, Henriëtte de Brouwer, Andries Brouwer, Scott Campbell, Edna Conolly (geboren Newcombe), Peter van Dijk, Marcel van Genderen, Mike Hutchinson, Marcel de Jong, C. Kostelijk, Dennis K. Lien, Clare and Ian Martin, Edna Newcombe (schoonzuster van Phyllis), Joe Nickell, Ed Oomes, H. Rullman, Ranjit Sandhu, Andy Sawyer, Margareth Schroth, Wayne Spencer.

Noot voor deze webversie:

Alle gebruikte bronnen (de hieronder geciteerde krantenartikelen en de relevante passages uit de geciteerde werken) staan integraal en letterlijk geciteerd elders op de website van Skepsis.

De volgende krantenartikelen werden gebruikt:

  • Girl in flames at Shire Hall dance. The Essex Chronicle, Sept. 2, 1938.
  • A human torch: Chelmsford woman badly burned. The Essex Weekly News, September 2, 1938.
  • Supporters’ Club dance. The Essex Weekly News, September 2, 1938.
  • Death following burns: Girl whose dress caught fire: tragedy after dance at Chelmsford. The Essex Weekly News, September 16, 1938.
  • Young woman dies: burned at Shire Hall dance. The Essex Chronicle, September 16, 1938.
  • Girl burned in ball dress: A Coroner’s “most mysterious case: town in need of official ambulance. The Daily Telegraph and Morning Post, September 20, 1938.
  • Unsolved mystery of dancer’s death: dress which burst into flames: Coroner’s comments at Chelmsford inquest. The Essex Weekly News, September 23, 1938.
  • Deaths, Newcombe & Mr. and Mrs. Geo Newcombe. The Essex Chronicle, September 23, 1938.
  • Dance tragedy: Dress material experiments at inquest. The Essex Chronicle, September 23, 1938.
  • Riddle of the burning death (review of Fire from Heaven). The Evening News, February 4, 1978.

Verder werden geraadpleegd:

  • Larry E. Arnold, Ablaze!: The mysterious Fires of Spontaneous Human Combustion. M. Evans and Co., Inc., New York, NY., 1995.
  • Nigel Blundell, Fact or Fiction? Supernatural. Sunburst Books, London, 1996.
  • Allan W. Eckert, The Baffling Burning Death. True The Man’s Magazine, May 1964. p.32-33, 104-107,112.
  • Vincent H. Gaddis, Mysterious Fires and Lights. Dell Publishing Co., Inc. 1968. (first printing David McKay Co. Inc., 1967.)
  • Michael Harrison, Fire from Heaven: A Study of Spontaneous Combustion in Human Beings. Methuen, New York etc., 1978 (first edition Sidgwick and Jackson, Ltd. 1976, revised edition Pan Books, London, 1977.)
  • Philip J. Klass, UFOs Explained. Random House, New York, 1974.
  • Lynn Picknett, Flights of Fancy? : 100 years of paranormal experiences. Ward Lock Limited, London, 1987.
  • Reader’s Digest, Strange Stories, Amazing facts: Stories that are bizarre, unusual, odd, astonishing, and often incredible. The Reader’s Digest Association, Pleasantville, NY, 1976.
  • Reader’s Digest. Mysteries of the Unexplained: How ordinary men and women have experienced the strange, the uncanny and the incredible. The Reader’s Digest Association, Pleasantville, NY, 1976.
  • Jenny Randles and Peter Hough, Spontaneous Human Combustion. Robert Hale, London, 1992.
  • R.J.M. Rickard, Review of Fire from Heaven. Fortean Times 16 (June 1976), p.24-26.
  • R.J.M. Rickard, Fire from Heaven – a critique [of the revised paperback edition]. Fortean Times 23 (Autumn 1977), p.26-28.
  • Eric Frank Russell, Invisible Death. Tomorrow, A Journal for the World Citizen of the New Age, May 1942, p.8-11.
  • Eric Frank Russell, Invisible Death. Fate 3(8), December 1950, p.4-12.
  • Eric Frank Russell, Great World Mysteries. Dobson, London, 1957.
  • Ivan Sanderson, Investigating the unexplained. Prentice Hall, Inc., Englewood Cliffs, NY, 1972.
  • Emile C. Schurmacher, Strange Unsolved Mysteries. Paperback Library, Inc., New York, NY, 1967.
  • Colin Wilson, The Occult: A History. Random House, New York, NY, 1971.

Een Engelse versie verscheen in Skeptical Inquirer, 25(2), mrt./apr. 2001.

Uit: Skepter 13.1 (2000)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Jan Willem Nienhuys is redacteur van Skepter en secretaris van Skepsis