door Rob Nanninga (12/11/2012)
Reiki is een gecompliceerd soort handoplegging waarbij universele levensenergie wordt doorgegeven en energetische blokkades worden opgeheven. Uit een recente enquête onder 800 Amerikaanse ziekenhuizen bleek dat 15 procent reiki aanbood. Verscheidene oncologische afdelingen zien het als een manier om het welbevinden van patiënten te bevorderen.
Anita Catlin (2011), professor of nursing aan een universiteit in Californië, leidde een onderzoek waarbij reiki met pseudo-reiki werd vergeleken. De reikibehandeling werd uitgevoerd door een oncologisch verpleegkundige die in reiki was opgeleid en daar ook les in gaf. Zij volgde een vast protocol van twintig minuten, waarbij ze haar handen in verschillende posities op het lichaam van de patiënt plaatste. Ze begon met het hoofd en werkte over de kleding heen naar beneden. Zes veronderstelde energiecentra werden behandeld, waaronder de kruinchakra, de keelchakra en de hartchakra.
De pseudotherapeut was eveneens een oncologisch verpleegkundige. Zij volgde hetzelfde voorgeschreven protocol. Er werden vier reiki-instructeurs ingeschakeld om ervoor te zorgen dat ze vrijwel precies hetzelfde deed als de echte therapeut. Dr. Catlin zorgde er ook voor dat beide behandelaars in zoveel mogelijk opzichten op elkaar leken. Een verschil was dat de placebobehandelaar niet in levensenergieën geloofde, geen reiki-inwijding had ontvangen, en tijdens de behandeling in gedachten rekensommen maakte of een boodschappenlijst opstelde.
De patiënten waren naar een kliniek gekomen voor een infuus met chemotherapie. Daar werden ze op de hoogte gesteld van de mogelijkheid aan het onderzoek deel te nemen. In totaal waren er 189 patiënten die eraan meededen. Zij moesten eerst een Comfort Questionnaire en een Well-Being Analog Scale invullen, met allerlei vragen over hoe ze zich voelden. Een op de drie deelnemers ontving alleen chemotherapie en werd verder niet behandeld. De rest kreeg reiki of pseudo-reiki terwijl ze aan het infuus lagen. Er was ook een reguliere verpleegkundige aanwezig, maar zij wist niet wie de echte reikibehandelaar was.
De dagen waarop reiki, pseudo-reiki of niets werd gegeven, waren aselect gekozen. De behandeling die de patiënten kregen, hing af van de dag waarop ze naar de kliniek kwamen, want het was praktisch gezien niet goed mogelijk om voor elke patiënt een afzonderlijke toevalskeuze te maken. Na afloop van de handopleggingen liet men de patiënten de eerdere vragenlijsten opnieuw invullen om het effect van de behandeling te meten.
Een reiki-sessie bleek het mentale welzijn van de patiënten significant te verbeteren. Maar dat gold in precies dezelfde mate voor de pseudo-reiki. Vermoedelijk was Catlin er goed in geslaagd om uiterlijke verschillen tussen echt en nep te elimineren. Op het lichamelijk welzijn had de behandeling minder effect. Al boekte de pseudo-reiki als enige een significant resultaat wat betreft ‘physical comfort’. De namaakbehandeling was dus toevallig nog iets effectiever dan de echte. Catlin concludeerde dat men het welzijn van de patiënten kan bevorderen door ze wat extra aandacht te geven.
______________
Dit stukje is ook verschenen als kadertekst bij het artikel Therapeutic Touch: evidence based of paranormaal? dat in Skepter 25/1 verscheen.
Oorspronkelijk was dit artikel gepubliceerd op het (oude) Skepsis-blog en bestond de mogelijkheid om daaronder in discussie te gaan, waar geregeld uitvoerig gebruik van werd gemaakt. De discussie onder dit bericht kan de geïnteresseerde teruglezen in deze pdf (35 pagina’s).