5/5/2000
Boekbespreking
door Govert Schilling
Richard W. Noone, 5/5/2000. Ice: the ultimate disaster. Three River Press, New York, 1997, ISBN 0-609-80067-1, ƒ 50.-
Nog zo’n tweeënhalf jaar en het is zover: de ‘ontsloping van de aardbol’ door een opmerkelijke samenstand der planeten. Richard Noone weet er alles van. Waarschijnlijk zelfs meer dan hem lief is.
Minstens 250.000 mensen moeten in het voorjaar van het jaar 2000 de lucht in. Letterlijk wel te verstaan. In het Amerikaanse stadje Stelle wordt hard gewerkt aan de ontwikkeling van speciale vliegtuigen die gedurende een week of twee 20 kilometer boven het aardoppervlak kunnen verblijven. Na die twee weken is de kust weer veilig en kunnen de leden van de Broederschap terugkeren naar hun planeet, die dan echter onherkenbaar van uiterlijk zal zijn veranderd.
In Stelle, zo’n honderd kilometer ten zuiden van Chicago, weten ze dat in het voorjaar van het jaar 2000 de wereld vergaat. De zuidpool is topzwaar geworden, en als gevolg van een zeldzame planeetsamenstand begint de hele aardkorst op 5 mei te verschuiven, met alle gevolgen van dien. En zeg niet dat je niet gewaarschuwd bent, want 6000 jaar geleden is het allemaal al voorspeld door de bouwers van de Egyptische piramiden.
Hoe de vork precies in de steel zit, valt te lezen in 5/5/2000. Ice: the ultimate disaster van Richard Noone. Vijftien jaar geleden verscheen het boek ook al, maar toen zonder de omineuze datum in de titel. Nu het nieuwe millennium voor de deur staat, is er kennelijk reden om de mensheid opnieuw de stuipen op het lijf te jagen, met magisch jaartal en al.
Dat planeetsamenstanden voor kommer en kwel op aarde kunnen zorgen, is algemeen bekend. Ruim 200 jaar geleden raakte de Friese boerenbevolking in paniek toen dominee Eelco Altena uit Bozum onder het pseudoniem ‘Een liefhebber der waarheid’ een boekje het licht deed zien met de onheilspellende titel: Godgeleerde en Philosophische bedenkingen over de Conjunctie van de Planeten Jupiter, Mars, Venus, Mercurius en de Maan, op den agsten May staande te gebeuren en wel over de Mogelijke en Waarschijnlijke Sterre- en Natuurkundige gevolgen deezer Conjunctie, waaruit opgemaakt kan worden, dat die niet alleen invloed kan hebben op onzen Aardbol, maar ook op het ganze zonnestelsel, waartoe wij behooren, en eene voorbereiding of een beginmaking van de ontsloping of vernieling van hetzelfde, ten deele of geheel zou kunnen zijn. Dat was schrikken, totdat wolkammer en amateurastronoom Eise Eisinga uit Franeker met zijn zelfgebouwde planetarium kon laten zien dat de aarde niets te vrezen heeft van een schijnbare samenscholing van planeten. De 8ste mei 1774 verliep zonder noemenswaardige incidenten.
In 1974 leek het echter opnieuw raak. In dat jaar verscheen het boek The Jupiter Effect, nota bene van de hand van astronoom John Gribbin en co-auteur Stephen Plagemann, waarin werd voorspeld dat eind 1982 alle planeten aan één kant van de zon zouden staan, met mogelijk desastreuze gevolgen voor de zon zelf. Gribbin, inmiddels een succesvol wetenschapsjournalist, wordt niet graag herinnerd aan zijn bijdrage aan het boek (dat vernietigende recensies kreeg in de wetenschappelijke pers). De planeten kwamen en gingen, en de zon scheen in 1983 onverminderd voort.
Noones boek is heel andere koek dan dat semi-wetenschappelijke van Gribbin en Plagemann. Het is pseudo-wetenschap op z’n best, en verplichte kost voor liefhebbers van het genre. In een kleine vierhonderd pagina’s, verluchtigd met archaïsche gravures, complexe lijntekeningen en wazige zwartwitfoto’s, brengt de auteur ons in contact met vele wonderen. Een greep uit de inhoud wekt de indruk dat we met een encyclopedie van de pseudo-wetenschappen te maken hebben, want we ontmoeten we er onder andere het verloren continent Mu/Atlantis, Immanuel Velikovsky, de wereldkaart van Piri Re’is, Erich von Däniken, wichelroedelopers, pyramid power, kirlianfotografie, de CIA, de Kabbalah, Jezus van Nazareth, reïncarnatie, numerologie, de Zondvloed, de plagen van Egypte, Piltdown Man, de steen van Rosetta, Stonehenge, de Tempeliers, vrijmetselaars, de I Ching, de Rozenkruisers, de mystieke geschriften van Herodotus en de hoge intelligentie van de Cro-Magnonmens.
De stijl is beproefd. Serieuze wetenschappers worden steevast afgeschilderd als conservatieve lieden die niet weten waar ze eigenlijk mee bezig zijn (egyptologen zonder olifantshuid kunnen het boek maar beter ongelezen laten); onderzoekers die ‘het licht’ hebben gezien, hebben indrukwekkende titels en werken op vooraanstaande instituten; feiten, halve waarheden en verzinsels worden aaneengeregen ter ondersteuning van uit de lucht gegrepen hypothesen; de argeloze lezer wordt in verwarring gebracht door lange reeksen vragen en vermoedens die zo worden verwoord dat de gewenste verklaring zich bijna automatisch aandient; citaten worden uit hun verband gerukt, waardoor het zelfs lijkt alsof een aarts-skepticus als Carl Sagan in de wilde theorieën van Noone gelooft en interviews met collega-fantasten zijn letterlijk uitgeschreven om een zweem van authenticiteit te creëren.
In grote lijnen komt Noones theorie erop neer dat er in het jaar 4000 voor Christus ook een pole shift (‘poolloop’) heeft plaatsgevonden (arme bewoners van Mu/Atlantis), en dat de grote piramide van Cheops gebouwd is als waarschuwing aan de mensheid. Want uit een nauwkeurige studie van de beweging van de maanschaduw hadden de leden van een geheime Egyptische broederschap opgemaakt dat de catastrofe zich zesduizend jaar later zou herhalen. Op 5 mei 2000 is het ‘de eerste keer in zesduizend jaar dat alle planeten in het zonnestelsel vrijwel op één rechte lijn staan.’ Dat vraagt natuurlijk om moeilijkheden. Gelukkig is de geheime boodschap van de piramiden via obscure wegen bewaard gebleven en heeft zij Richard Kieninger bereikt, die in 1963 The Ultimate Frontier schreef. In dat boek kondigde Kieninger de oprichting van twee leefgemeenschappen aan, één in Stelle, Illinois, en de ander in Adelphi, Texas. De volgelingen van Kieninger werken aan de redding van de mensheid, en zullen de ‘ontsloping van de aardbol’ hopelijk vanuit de hoogte gadeslaan, om pas terug te keren wanneer Antarctica op de evenaar ligt en de oceanen weer tot bedaren zijn gekomen.
Hoewel alles in Noones boek gericht is op de op handen zijnde catastrofe, gaat het voor het overgrote deel toch gewoon over de onopgeloste geheimen van de grote piramide. Er wordt heerlijk gegoocheld met getallen (je moet wel alle maten in inches uitdrukken, anders blijft er van een deel van de numerologie weinig heel); de piramiden in Midden-Amerika zijn natuurlijk van de partij, en er wordt een heel legertje van architecten en bouwkundigen voor het voetlicht gehaald die uitleggen waarom het eerste wereldwonder nooit gebouwd kan zijn op de manier die egyptologen ons willen doen geloven. De ‘mysterieuze’ rode kleurstof waarmee de piramide oorspronkelijk bedekt was, was natuurlijk afkomstig van de ‘komeet Venus’, die volgens Velikovsky immers vlak langs de aarde scheerde en voor ‘regens van bloed’ zorgde – zie ook Exodus. Verder wordt de grote piramide afwisselend afgeschilderd als een prehistorische machine (Noone: ‘a physico-mathematical facility’), een kolossale inductiespoel, een schaalmodel van het noordelijk halfrond van de aarde, en een ingenieuze waterpomp.
Kostelijk leesvoer, al begint het na tweehonderd pagina’s wel enigszins te vervelen. Jammer genoeg komt het ‘Orion mysterie’ (de piramiden zouden samen een kaart van de sterrenhemel vormen) nauwelijks ter sprake, en ben ik ook de boeiende theorie van het leylijnennetwerk tussen de Cheopspiramide en Stonehenge niet tegengekomen. Daarentegen krijgt de Lijkwade van Turijn royaal aandacht (die Jezuskop blijkt ook in de piramide voor te komen!) alsmede de ontdekking dat dinosauriërs en mensen tegelijkertijd hebben geleefd (handig, zulke beesten, als je piramiden wilt bouwen).
Maar hoe zit het nu met 5 mei 2000? Komt die planeetsamenstand er echt, en heeft dat dan helemáál geen invloed op de aarde? Het antwoord op die vraag werd 36 jaar geleden al gegeven door de Belgische astronoom en rekenaar Jean Meeus. Die rekende toen al (zonder zakrekenmachine o.i.d.) uit dat de zeven ‘klassieke planeten’ (zon, maan, Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus) op vrijdag 5 mei 2000 binnen een gebied van dertig graden aan de hemel staan, gezien vanaf de aarde. Meeus was niet alleen de eerste die deze samenstand opspoorde (Noone denkt dat de Amerikaanse astronoom Julius Staal het bedacht had), maar hij rekende ook voor dat de extra getijdenkracht op de aarde als gevolg van de planeetsamenstand een zesde promille bedraagt van de ‘normale’ getijdenkrachten. Geen enkele reden tot paniek dus.
Het aardigste van Meeus’ publicatie (in het Amerikaanse tijdschrift Sky & Telescope van december 1961; een update is te vinden in het nummer van augustus 1997) is echter dat hij laat zien dat zulke groeperingen helemaal niet zo zeldzaam zijn. Tussen het jaar 1 en het jaar 2100 komen er bijna elke eeuw wel een of twee voor (Meeus onderzocht alleen de groeperingen waarbij de zeven hemellichamen binnen 30 graden bij elkaar aan de hemel staan). De ‘krapste’ vond plaats op 15 september 1186: iets meer dan elf graden. De meest indrukwekkende op… 5 februari 1962!
De samenstand van 5/2/1962 (er is nooit een boek verschenen met die titel…) was extra bijzonder omdat er ook nog een totale zonsverduistering plaatsvond. Bij alle andere door Meeus onderzochte samenstanden (inclusief die van 5 mei 2000) worden de planeten volledig overstraald door de zon, en is er met het blote oog dus niets van het verschijnsel te zien. Maar op die vijfde februari 1962 bevond de maan zich exact voor de zon, en waren de vijf planeten midden op de dag zichtbaar.
In 5/5/2000 lees je vanzelfsprekend niets over al deze andere samenstanden. Noone lijkt echter behoorlijk goed thuis te zijn in de materie, dus het is heel onwaarschijnlijk dat hij niets weet of wist van 5/2/1962. Maar ja, elke auteur weet het: de kunst van het schrijven bestaat uit het weglaten… Het zou me dan ook niet verbazen wanneer het boek in de loop van de volgende eeuw gewoon nóg een keer verschijnt, onder de titel 2/11/2100. Ook aan de vooravond van de tweeëntwintigste eeuw staan de planeten dicht bij elkaar aan de hemel, dus dit piramidale doemboek is in een handomdraai te actualiseren.
Op het Skepsis-congres 1997 hield Govert Schilling ook een korte lezing over dit onderwerp: