Een opmerkelijk aantal Nobelprijswinnaars in de exacte wetenschap lijkt uitgesproken vreemde ideeën te koesteren. De zogenoemde ‘Nobelziekte’ biedt interessante lessen voor wetenschappers en voor skeptici.
door Candice Basterfield, Scott Lilienfeld, Shauna Bowes en Thomas Costello – Skepter 33.3 (2020)
GEEN wetenschappelijke prijs staat in hoger aanzien dan de Nobelprijs. In de ogen van het publiek is deze prijs, vooral in de drie traditionele wetenschapscategorieën scheikunde, natuurkunde en fysiologie of geneeskunde, vrijwel synoniem met wetenschappelijke genialiteit. Anderzijds, de lotgevallen van sommige van de inmiddels meer dan zeshonderd Nobelisten in de harde wetenschappen roepen een interessante vraag op: in hoeverre immuniseren opmerkelijke niveaus van intelligentie individuen tegen even opmerkelijke hiaten in het kritisch denken? Laten we het zo zeggen: de prijs biedt geen volledige bescherming tegen besmetting met twijfelachtige ideeën.
David Gorski, redacteur van de website Sciencebasedmedicine, heeft hiervoor in 2012 de term ‘Nobelziekte’ gemunt. Wij nemen deze term over, zij het met enige aarzeling: het suggereert een beetje dat Nobelwinnaars alleen al door het winnen van de prijs vatbaarder worden voor onzin of het krachtig uitdragen daarvan, maar het ontbreekt vooralsnog aan voldoende data om daar iets over te zeggen.
Casestudies
In dit artikel onderzoeken we de iets beperktere vraag of en in hoeverre het winnen van de Nobelprijs, opgevat als kenmerk van wetenschappelijke genialiteit, onverenigbaar is met irrationaliteit.
Hiervoor putten we uit biografieën van verschillende prijswinnaars die inderdaad lijken te zijn bevangen door de ‘Nobelziekte’. Nogmaals, we zijn ons bewust van de beperkingen van dergelijke casestudies: we weten niet hoe representatief ze zijn, en ze kunnen gemakkelijk zo worden geselecteerd dat ze een hypothese ondersteunen. Anderzijds, de door ons gepresenteerde gevallen wekken op zijn minst de indruk dat intellectuele toppen niet onverenigbaar zijn met diepe dalen in skeptisch denken.
Hier bieden wij korte beschrijvingen van een achttal Nobelprijswinnaars in de exacte wetenschappen die vreemde ideeën omarmden. Michael Shermer heeft ‘vreemde ideeën’ ooit gedefinieerd als beweringen die
- worden verworpen door vrijwel alle wetenschappelijke experts;
- logisch onmogelijk zijn of in ieder geval zeer onwaarschijnlijk;
- grotendeels of uitsluitend gebaseerd zijn op anekdotisch of onbevestigd bewijsmateriaal.
Omdat het louter openstaan voor vreemde ideeën, zoals de mogelijkheid van buitenzintuiglijke waarneming, niet per se duidt op verlies van kritisch denkvermogen, richten we ons op Nobelprijswinnaars die zich meer dan voorbijgaand hebben gehecht aan een of meer vreemde ideeën.
LINUS Pauling (1901–1994) ontving in 1954 de Nobelprijs voor de scheikunde voor onderzoek naar de chemische bindingen en in 1962 de Nobelprijs voor de vrede. In 1941 werd bij Pauling chronische nierontsteking geconstateerd. Hij ging over op een zoutloos, eiwit arm dieet en nam vitaminesupplementen in — vooral dankzij die pillen, vond hij, knapte hij enorm op. Later beweerde hij dat duizend milligram vitamine C per dag het aantal verkoudheden met bijna de helft kan verminderen. Hij nam naar verluidt zeker 12 gram vitamine C per dag, ver boven de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid. Studies in de jaren zeventig en tachtig door Pauling en psychiater Ewan Cameron leken zelfs uit te wijzen dat megadoses vitamine C het leven van terminale kankerpatiënten konden verlengen. Het probleem met die trials was steeds, dat de controlegroep niet goed overeenkwam met de onderzoeksgroep — op leeftijd, ziektestadium en mobiliteit — waardoor de gegevens vrijwel niet te interpreteren zijn. Bovendien wordt overtollig vitamine C via de urine uitgescheiden, wat hoge dosering 27weinig zinvol maakt. Het meest recente overzichtsartikel stelt dat er geen bewijs is voor de werkzaamheid van vitamine C op onder meer levensverwachting en kwaliteit van leven bij kankerpatiënten, maar dat het weinig kwaad kan.
Pauling had ook het idee dat de cijfers van studenten verbeterden als die gedurende enkele maanden veel sinaasappelsap dronken.
WILLIAM Shockley (1910–1989) ontving in 1956 een gedeelde Nobelprijs voor de uitvinding van de transistor. In de jaren zeventig, als hoogleraar aan de Stanford-universiteit verschoven Shockleys interesses naar de genetica. Hij beargumenteerde zonder voorbehoud dat het verschil in intelligentie tussen blanken en zwarten volledig of dan toch grotendeels genetisch bepaald is. In een artikel uit 1972 legde hij het haarfijn uit: ‘De natuur heeft groepen van individuen kleurcodes gegeven, zodat gemakkelijk statistisch betrouwbare voorspellingen van hun aanpassingsvermogen aan intellectuele beloningen en vervullende levens kunnen worden gemaakt waar de pragmatisch ingestelde gewone man iets aan heeft.’ Zijn onderzoek had hem, zo citeerde New Scientist hem in februari 1973, ‘onontkoombaar geleid tot de opinie dat de belangrijkste oorzaak van de intellectuele en sociale tekortkomingen van de Amerikaanse neger erfelijk en raciaal-genetisch van oorsprong zijn en dus grotendeels niet te verhelpen door praktische verbeteringen in omstandigheden.’ Shockley waarschuwde dat zwarten zich sneller voortplantten dan blanken, waardoor de gemiddelde intelligentie afnam. Hij propageerde verschillende oplossingen, waaronder het bieden van financiële prikkels aan ‘genetisch achtergestelde groepen’ om zich te laten steriliseren.
Shockley was een fervent voorstander van de leugendetectortest — volgens zijn biograaf Joel Shurkin (Broken genius, 1997) stelde hij ooit voor om Nobelprijswinnaars aan de leugendetector te leggen en ze te vragen: ‘Als je zegt dat er geen rasverschil is in IQ, geloof je dat dan echt?’
JAMES Watson (1928) heeft, net als Shockley, een aantal zeer dubieuze beweringen over ras naar voren gebracht. Watson, die met Francis Crick in 1962 de Nobelprijs kreeg voor het ophelderen van de structuur van het DNA, heeft altijd volgehouden dat zwarten inherent minder intelligent zijn dan blanken, een opvatting die hij nog in een documentaire uit 2018 heeft herhaald. Watson heeft ook geopperd dat zwaarlijvige mensen minder ambitieus zijn dan slanke, dat blootstelling aan zonlicht in equatoriale gebieden de seksuele driften verhoogt en, in een beruchte lezing in 2001, dat mensen met een donkere huid een sterkere geslachtsdrift hebben dan mensen met een lichte huid (vanwege de hogere niveaus van melanine).
BRIAN Josephson (1940) won in 1973 de Nobelprijs voor natuurkunde voor een kwantummechanische ontdekking. Al in de late jaren zestig was Josephson een volgeling geworden van Maharishi Mahesh Yogi, de bedenker van Transcendente Meditatie. In het begin van de jaren zeventig lanceerde Josephson het ‘Mind-Matter Unification Project’ in Cambridge om de relatie tussen kwantummechanica en bewustzijn te onderzoeken — eigenlijk vertoonde Josephson dus al symptomen van de Nobelziekte voor de prijsuitreiking. In een boekje bij de honderdste verjaardag van de Nobelprijs merkte Josephson op dat hij hard werkte om het Verenigd Koninkrijk in de voorhoede van het onderzoek naar telepathie te houden.
Bovendien is Josephson een uitgesproken aanhanger van het ‘geheugen van water’, een mechanisme dat wordt aangeroepen als verklaring voor de werking van homeopathie (zie bijvoorbeeld Skepter 2019, nr. 2). Hij geloofde ook in ‘koude fusie’, het onhoudbaar gebleken idee dat atoomkernen kunnen versmelten bij kamertemperatuur.
NIKOLAAS Tinbergen (1907–1988) kreeg in 1973 een Nobelprijs voor zijn onderzoek naar diergedrag. Later paste Tinbergen zijn theorieën toe op autistische stoornissen: die waren, zei hij, een gevolg van omgevingsinvloeden en niet van vooral genetische en neurologische factoren. Zijn werk culmineerde in 1985 in het boek Autistic children: new hope for a cure, dat ‘holding-therapie’ aanbeval als behandeling voor autisme. Die techniek is gebaseerd op de ongefundeerde stelling dat autisme wordt veroorzaakt door een gebrekkige hechting van het kind aan de moeder, wat leidt tot interpersoonlijke ontwenningsverschijnselen en communicatieproblemen.
Volgens Tinbergen moeten ouders, om autisme te genezen, hun kind lange tijd stevig vasthouden terwijl ze proberen oogcontact te maken, zelfs als het zich daartegen verzet. Inmiddels is duidelijk dat de therapie weinig effectief is en fysiek gevaarlijk kan zijn (zie Skepter 2019, nr. 1).
KARY Mullis (1944–2019) kreeg in 1993 een Nobelprijs voor het bedenken van een methode om snel kopieën van stukken DNA te maken. Mullis vond niet dat aids wordt veroorzaakt door hiv. Hij beweerde dat het virus amper aantoonbaar is bij mensen met AIDS: ‘Over een aantal jaren zullen de mensen onze acceptatie van de hiv-theorie van aids net zo dom vinden als wij degenen die Galilei hebben geëxcommuniceerd,’ zei hij in zijn autobiografie, Dancing naked in the mind field uit 1998.
Mullis stelde dat de mens niet verantwoordelijk was voor de opwarming van de aarde — ‘wij hebben geen goede reden om te denken dat we het klimaat begrijpen’ — maar wel dat hij ooit een lichtgevende en sprekende wasbeer was tegengekomen, die hem aansprak met ‘doctor’ en waarschijnlijk een buitenaards wezen was. In zijn boek belijdt Mullis ook het geloof in de astrologie en vraagt hij zich af: ‘Hoe kan een instelling voor hoger onderwijs iemand een doctoraat in de psychologie geven zonder op zijn minst een paar cursussen astrologie?’
LOUIS Ignarro (1941) kreeg in 1998 een Nobelprijs voor zijn ontdekkingen over het belang van stikstofmonoxide voor de hartfunctie. Enkele jaren na het ontvangen van de prijs liet Ignarro zich inhuren als consulent voor Herbalife, een bedrijf dat alternatieve voedingssupplementen en vitamines ontwikkelt en op de markt brengt. Als lid van de wetenschappelijke adviesraad maakte Ignarro reclame voor het voedingssupplement Niteworks, dat de productie van stikstofmonoxide in het lichaam zou stimuleren. In 2004 publiceerde Ignarro een onderzoek naar de ingrediënten van Niteworks zonder zijn belangenverstrengeling met Herbalife te vermelden. Het onderzoek was uitgevoerd in muizen — maar, zei Ignarro parmantig in het begeleidende persbericht van zijn universiteit: ‘Wat goed is voor muizen, is goed voor mensen.’
LUC Montagnier (1932) kreeg in 2008 de Nobelprijs voor de ontdekking van hiv als oorzaak van aids. Over homeopathie zei hij in een interview met Science in 2010: ‘Ik kan niet zeggen dat homeopathie helemaal klopt. Wat ik nu wel kan zeggen is dat de hoge verdunningen terecht zijn. Hoge verdunningen van iets zijn niet niets.’
Montagnier beweerde verder dat de meeste neurologische ziekten voortkomen uit elektromagnetische golven die worden uitgezonden door viraal of bacterieel DNA. Ook hij heeft een mening over autisme: dat kan worden behandeld met antibiotica — en veroorzaakt door vaccins.
Natuurlijk kunnen ook niet-wetenschappers aan vreemde ideeën ten prooi vallen, en kunnen ook niet-Nobelprijswinnende geleerden geïnfecteerd raken. En niet elk ‘vreemd idee’ is even vreemd. Maar de Nobelziekte doet vermoeden dat, zoals Robert Sternberg het zei, hoge niveaus van algemene intelligentie hoge niveaus van irrationeel denken niet uitsluiten. Intelligentie lijkt slechts in bescheiden mate gecorreleerd met immuniteit voor cognitieve vertekening — ook slimme mensen kunnen ten prooi kunnen vallen aan denkfouten, vooral wanneer ze er zeker van zijn dat ze het bij het rechte eind hebben. Hoewel ze misschien heel goed in staat zijn om ideeën aan onderzoek te onderwerpen, voelen ze zich daartoe niet altijd geroepen.
Het zou ook nog kunnen dat intelligente mensen een iets grotere blinde vlek hebben dan andere mensen, wat betekent dat ze zich minder bewust zijn van hun neiging tot bias. Er is ook wel betoogd dat hoge niveaus van intelligentie de kans op het falen van kritisch denken kunnen verhogen. Ongefundeerd optimisme ontstaat wanneer mensen geloven dat ze zich, omdat ze slim zijn, geen zorgen hoeven te maken over intellectuele fouten. Het gevoel van alwetendheid ontstaat wanneer mensen geloven dat ze zo intelligent zijn dat ze vrijwel alles weten en geen tegenspraak hoeven te dulden. Het gevoel van onkwetsbaarheid ontstaat wanneer mensen geloven dat ze zo slim zijn dat ze geen fouten kunnen maken.
Als Sternberg gelijk heeft, kunnen de Nobelprijswinnaars juist op grond van hun hoge intelligentie gevaar lopen voor eigenaardige ideeën, vooral als ze ook een tekort aan bescheidenheid vertonen. Wie expert is in één domein, maakt licht de fout te denken dat ook andere domeinen een open boek zijn.
Tot slot herinnert onze weliswaar beperkte steekproef van Nobelziektegevallen ons eraan dat we intelligentie niet moeten verwarren met rationaliteit, en zelfvertrouwen niet met gelijk. Ze herinneren ons er ook aan dat we moeten blijven opletten onze skepsis niet op te geven, zelfs niet tegenover uitspraken van de hoogst gelauwerde geleerden.
Meer grote geesten
DE Duitser Phillip Lenard (natuurkunde 1905) was voorstander van eugenetica en rassentheorieën maar tegenstander van de theorieën van Einstein, die hij als ‘jodenfysica’ omschreef. De Fransman Alexis Carrel (geneeskunde 1912) propageerde al in 1935 oplichters en zwakzinnigen te vergassen en collaboreerde met de nazi’s.
De Portugese neurochirurg Egas Moniz (geneeskunde 1949) hoorde op een conferentie dat het verbreken van de verbindingen tussen de frontale lobben en de rest van de hersenen chimpansees volgzaam maakte; hij werd enthousiast voorstander van lobotomie ter behandeling van allerlei geestesziekten bij de mens.
Julian Schwinger (natuurkunde 1966) verdiepte zich in de theoretische kant van de koude kernfusie, Ivar Giæver (natuurkunde 1973) noemt de opwarming van de aarde ‘de nieuwe godsdienst’. Arthur Schawlow (natuurkunde 1981) gelooft in gefaciliteerde communicatie voor autisme (hij verscheen in de documentaire Prisoners of silence uit 1994, zie ook Skepter 2010, nr. 2), Richard Smalley (scheikunde 1996) predikte op het eind van zijn leven het creationisme.
En Wolfgang Pauli (natuurkunde 1945) stelde met Carl Jung het idee van synchroniciteit voor: een mystiek fenomeen waarbij gebeurtenissen die als toevalligheden worden bestempeld een acausale verbinding tussen mentale en fysieke ervaringen zouden onthullen.
Een versie van dit artikel verscheen eerder in Skeptical Inquirer van mei/juni 2020. Afbeeldingen:Wikimedia Commons.
Literatuur
Shermer M. Why smart people believe weird things. Skeptic 2003;10:62–73.
Van Gorkom GNY, Lookermans EL, Van Elssen CMHJ, Bos GMJ. The effect of vitamin C (ascorbic acid) in the treatment of patients with cancer: a systematic review. Nutrients 2019;11:977, PMID 31035414.
Shockley W. Dysgenics, geneticity, raceology: a challenge to the intellectual responsibility of educators. The Phi Delta Kappan 1972;53:297–307.
Enserink M. French Nobelist escapes ‘intellectual terror’ to pursue radical ideas in China. Science 2010;330:1732–1733, PMID 21205644.
Sternberg, R.J. Why smart people can be so foolish. European Psychologist 2004;9: 145–150.