Ongewenst succes
De milieubeweging wil meer dan de natuur redden
door Wybren Verstegen
Het gaat een beetje beter met het milieu, maar de milieubeweging heeft er nauwelijks oren naar. Voor haar is het grote doel immers niet zozeer de redding van de natuur, als wel een hopeloos romantisch ‘terug naar de natuur’.
‘Nicht Greenpeace sondern die moderne Chemie rettet täglich hunderttausenden von Menschen das Leben’. Dit is geen uitspraak van de ‘Chlorofielen’, maar van twee journalisten van het vooraanstaande Duitse ecologische tijdschrift Natur. De heren kregen het de afgelopen jaren wat moeilijk met het doemdenken. Op een gegeven moment werd het hun echt te gortig. Dat was toen zij een artikel voorbereidden over het oprukken van de boomgrens in de Alpen ten gevolge van het warmer wordende klimaat. Fraaie alpenweiden zouden kunnen verdwijnen door de gevreesde ‘Bauminvasion’ van oprukkende eiken en beuken.
Bauminvasion? Na jarenlang geschreven te hebben dat de bossen sterven door zure regen, na decennialang geklaagd te hebben dat in Duitsland de inlandse eiken en beuken plaats hadden moeten maken voor snel groeiende dennenhoutplantages, zouden we nu bang moeten zijn voor een invasie van eiken en beuken?
Deze anekdote is te vinden in het leukste hoofdstuk uit het boek Öko-Optimismus van Dirk Maxeiner en Michael Miersch, Die Sprache des Untergangs. Maxeiner en Miersch hebben vol in de roos geschoten. Het boek is reeds aan een herdruk toe en is intussen in Duitsland uitgeroepen tot het ‘meest controversiële wetenschapsboek van het jaar 1996’. Zelf schrijft Dirk Maxeiner nogal verrast te zijn door dit succes. De liberale Die Zeit echter was van oordeel dat dit natuurlijk een keer moest gebeuren. Er zijn inmiddels zoveel voorspellingen niet uitgekomen, er is inmiddels zoveel onzin over de chemie beweerd, dat het een keer mis moest gaan. Wat milieubeweging en onheilsprofessoren over de wereld hebben uitgestort slaat nu als een boemerang terug: de voorspelde hongersnoden, de sterfte van de bossen, het massaal verdwijnen van soorten, de uitputting van grondstoffen, het oprukken van de woestijn; Maxeiner en Miersch zetten overal vraagtekens bij.
Hypocriete elite
Maxeiner en Miersch zijn trouwens nog behoorlijk coulant. Zij erkennen, terecht, nadrukkelijk de positieve rol die de milieubeweging heeft gespeeld in het terugdringen van de vervuiling en het attenderen van de publieke opinie op de gevaren van giftige stoffen en de bedreigingen van de levende natuur. Zo krijgt Greenpeace een forse pluim voor de wijze waarop zij erin is geslaagd de Duitse industrie zover te krijgen dat zij CFK-vrije koelapparatuur ging produceren. De meesten van ons zijn echt wel doordrongen van de noodzaak milieuproblemen op te lossen, de ‘Betonköpfe sterben allmähllich aus’. Professor Korthals uit Wageningen wees er in De ingenieur van 6 november 1996 nog eens op dat de chemische industrie in Nederland niet langer milieuonvriendelijke goederen produceert.
Maar, zeggen Maxeiner en Miersch, de milieubeweging doorziet haar ‘Erfolgsparadox’ niet: de behaalde successen in de strijd om het behoud van de natuur en het terugdringen van de vervuiling halen het doemdenken onderuit. Desalniettemin gaat de milieubeweging maar door met het repeteren van afgekloven vooroordelen en achterhaalde onheilstijdingen tot het iedereen de neus uitkomt. ‘Aber wenn die Alarmisten die Meinungsführerschaft erobert haben, sollten die Schauergeschichte ins Revolutionsmuseum.’ Daarmee heeft de milieubeweging een boek als Öko-Optimismus, vol spot en hoon, vooral aan zichzelf te danken.
Maxeiner en Miersch doen een boekje open over de levensstijl van de Groene Duitse staatsburger die meer vliegtuigkilometers aflegt dan de gemiddelde inwoner van de Bondsrepubliek. Op het hatelijke af wordt hun kruistocht tegen de ‘Ökopharisäer’ als zij melden dat het lezerspubliek van Natur meer dan gemiddeld zijn auto gebruikt en meer dan tweemaal zo vaak golf speelt als de Aldiburger (de Duitse Jan Modaal). Met enig onbehagen moest ook Greenpeace constateren dat onder haar sympathisanten ‘Leute mit einer Diners-Club-Karte und einem 300er Mercedes überrepräsentiert sind’. Ook als het om bont gaat, ageert Öko-Optimismus tegen de huichelarij. Uit het hoofdstuk Mut zum Pels ‘Mit Lederjacken und Lederschuhen wird man sogar bei einer Tierschutzgala vorgelassen. Sobald jedoch Haare an der Tierhaut hangen, wandelt sich der unschuldige Naturstoff in ein bluttriefendes Killerkostum’.
Nog menig ander heilig huisje sneuvelt. Sedert lange tijd is het politiek correct om van mening te zijn dat wij de Derde Wereld uitbuiten, maar Maxeiner en Miersch vegen de vloer aan met dat idee, net zoals zij dat doen met het idee van de duurzame ontwikkeling, het voorzorgprincipe, ‘harmonie’ in de natuur en het ecocentrisme. En alhoewel de auteurs zich schikken in de conclusies van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) dat er een invloed van de mens op het klimaat bespeurbaar is, achten zij ‘Klimamodelle kein Grund zur Panik’.
Rechten van de sla
Het boek van Maxeiner en Miersch past in een trend die al een tijdje aan de gang is. In 1989 bijvoorbeeld verscheen van de hand van de Engelse historica Anna Bramwell het boek Ecology in the 20th Century. Het was in de woorden van een recensie in The Guardian ‘a perverse and dangerous book’. Bramwell besprak vrijwel geen enkel milieuprobleem, maar schetste wel de achtergronden van het ‘groene denken’. Op sarcastische wijze legde zij de wortels van het milieudenken bloot: de invloed van de Romantiek en het protestantisme, de ophemeling van Keltische en Germaanse volkeren en zelfs de invloed van de Indiase cultuur die via de hippies oversloeg naar de Groenen. De meest tot de verbeelding sprekende probleemstelling in haar werk was de nietsontziende vraag of ecologie niet gewoon ‘a German disease’ was. Dit mede omdat het antikapitalistische gedachtegoed binnen de groene beweging op onverwachtse momenten kon doorslaan in de richting van antisemitisme, zoals bij de voormalige woordvoerder van de Franse verts, Jean Brière.
Bramwell confronteerde de milieubeweging met het feit dat ‘groen’ niet per definitie ‘fris’ is. Men zou haar met gemak tot een reactionaire ketter kunnen verklaren, ware het niet dat zij behoorde tot de weinigen die in de jaren ’70, net als bijvoorbeeld de vrouw van Roel van Duijn, daadwerkelijk ‘back to the land’ was gegaan, het harde bestaan op het platteland had leren kennen en vervolgens het boerenbestaan voor gezien hield. Bovendien heeft Bramwell het inmiddels tot coördinator van het Environmental Action Programme for Central and Eastern Europe van de Organization for Economic Cooperation and Development (OECD) geschopt, waardoor het onmogelijk is te beweren dat zij geen hart voor het milieu heeft.
Het boek van Bramwell is weinig gelezen, vooral omdat het bepaald zware kost is. Er wordt nogal wat overhoop gehaald om haar centrale stelling te onderbouwen. Haar boek zou men een speurtocht door het onderbewustzijn van de Groenen kunnen noemen. Wie alleen al de index raadpleegt gaat het duizelen. Tolstoi is te vinden naast Tolkien, Brecht naast Boeddha. De ‘groene ideologie’ beschrijft zij als een zwarte ‘ecological box’ waarin zowel plaats is voor Karl Marx, als voor D.H. Lawrence en Rudolf Steiner. Zelfs voor de ‘groene’ en kitscherige oertijdverhalen van Jane Auel is plaats ingeruimd. Bramwell laat zien hoe diep allerlei tamelijk mythische opvattingen over de Natuur (met een hoofdletter) in onze cultuur zijn geworteld en zou de laatste zijn om zich te verbazen over voormalige prinsessen die op vriendschappelijke voet met oude bomen staan. Over het toekennen van rechten aan de natuur was haar sarcastische mening kort en bondig genoeg: ‘if a river has rights, lettuce has rights.’
‘Als bakstenen’
Het boek van Bramwell is zeker niet populair geworden, maar bij sommigen heeft het een gevoelige snaar geraakt. Tot niet geringe afschuw van de Amerikaanse milieubeweging was één van hen de milieulobbyist professor Wallace Kaufman, evenmin erg bekend in Nederland. Kaufmann werkte voor de Wilderness Society, ageerde tegen het verlenen van vergunningen voor de bouw van kerncentrales, teelt zijn eigen biologische groenten en fruit en voorziet zijn huis van zonne-energie. Het is opmerkelijk dat juist vanuit zo’n hoek één van de venijnigste aanvallen op ‘het milieudenken’ kwam onder de titel No Turning Back. Dismantling the Fantasies of Environmental Thinking.
Het boek is één grote klaagzang over de onzinnige kanten van de ‘groene ideologie’: het gedweep met de natuur, de technofobie, de afkeer van privé-eigendom en kapitalisme, het manipuleren van feiten en het bespelen van de media. Ook het gebrek aan historisch perspectief zit hem hoog wanneer hij met afkeer Donella Meadows (van de Club van Rome) aanhaalt die ooit verklaarde: ‘I don’t know what history says, I wasn’t there’. Bij Bramwell kan men nog hoofdschuddend stilstaan bij de hang naar romantiek binnen de milieubeweging, maar deze voormalige milieulobbyist is een stuk feller en ziet in de gemiddelde Amerikaanse environmentalist een bastaard van de Duitse romantiek en Amerikaanse pr-technieken. De feiten die Wallace Kaufman aan het licht brengt zijn voor de milieubeweging uiterst pijnlijk. Een lange reeks van machiavellistische manipulaties en voorbeelden van machtsmisbruik wordt ons voorgeschoteld. Als voorbeeld geeft Kaufman onder andere de Amerikaanse hype rond het sterven van de bossen door verzuring. Net als in Duitsland werd in de VS groot alarm geslagen rond deze veronderstelde bossterfte totdat begin jaren ’90 in een bekend televisieprogramma (Sixty minutes) uit de doeken werd gedaan dat ook het Amerikaanse Waldsterben een mythe is. De reacties vanuit de milieubeweging op dit bericht waren al net zo eigenaardig als in Europa. Edward Krug, een van de belangrijkste onderzoekers naar het Amerikaanse Waldsterben, verwachtte een zucht van verlichting, maar nee: ‘They fell over me like a ton of bricks’.
Wie wel eens heeft geprobeerd aan te tonen dat milieuproblemen minder ernstig zijn dan de milieubeweging ons wil doen geloven, herkent deze klacht van Krug onmiddellijk. Hoe komt het toch dat milieuorganisaties zo krampachtig reageren op het feit dat de lucht- en de watervervuiling zijn teruggedrongen, statistieken erop wijzen dat het tempo waarin gewervelde diersoorten verdwijnen afneemt, kerncentrales veiliger worden, kortom dat er allerlei ontwikkelingen plaatsvinden die ons hoopvol zouden moeten stemmen?
Volgens Simon Rozendaal, wetenschapsjournalist bij Elseviers Weekblad en Noorderlicht is dat het gevolg van het feit dat de ‘milieumaffia’ inmiddels groot belang heeft bij het instandhouden van het idee dat de aarde sterft. Onderzoeksgelden, macht en banen staan op het spel wanneer het tot het grote publiek zou doordringen dat de vervuiling is teruggedrongen en het gevaar van ‘het broeikaseffect’ steunt op provisorische computermodellen die nog mijlenver afstaan van een wetenschappelijke analyse van het klimaat. Maar Rozendaals idee is vermoedelijk wat al te cynisch. Toen Teo Wams van Milieudefensie de vraag werd voorgelegd of er een complot bestond van milieuwetenschappers, de milieubeweging, de progressieve pers en beleidsmakers, liet hij zich ontvallen: ‘was het maar waar!’
‘Ecologisch Hiroshima’
Het idee dat er een ‘milieumaffia’ zou bestaan is eigenlijk net zo speculatief als de door Greenpeace uitgedragen gedachte dat de green backlash die nu gaande is, veroorzaakt zou zijn door een goed georganiseerde wereldwijde lobby tégen de milieubeweging. Wie in contact heeft gestaan met de milieusceptici in bijvoorbeeld de VS, merkt juist dat zij vinden dat zij gebukt gaan onder gebrek aan fondsen, geringe aandacht van de media, lage verkoopcijfers en tegenwerking vanuit milieudepartementen. Ook in Nederland zijn onder de ‘milieusceptici’ dergelijke tamelijk rancuneuze lieden te vinden. Ten onrechte: er bestaan geen complotten in milieuland.
De onmacht van de milieubeweging om goede berichten over de toestand van het milieu te kunnen waarderen heeft een geheel andere oorzaak, die Anna Bramwell uiteen heeft gezet in een tweede studie, The Fading of the Greens. Met een zeker aplomb stelt zij dat de ‘greens’ in feite helemaal niet geïnteresseerd zijn in milieuproblemen. Dat klinkt op het eerste gezicht onwaarschijnlijk, maar de volgende primaire reactie van een milieuactivist is mij altijd bijgebleven. Op mijn uitspraak dat het broeikaseffect nog wel eens fors mee zou kunnen vallen, volgde de opmerking: ‘dan komen we dus nooit meer van die rotauto’s af!’ De uitspraak van een bij het broeikasdebat betrokken wetenschapper dat het hem niet gaat om klimaatverandering maar om maatschappelijke verandering, was even tekenend.
Milieuproblemen, en vooral doemscenario’s, dienen een hoger doel, namelijk een grondige hervorming van de maatschappij op duurzame basis. Oplossingen die binnen het westerse kapitalistische systeem gevonden worden, schuiven die gewenste hervorming – Wouter van Dieren spreekt bij voorkeur over een revolutie – naar voren. Zoals sociale voorzieningen de angel halen uit het revolutionaire socialisme, zo halen technische oplossingen de noodzaak tot ‘terug naar de natuur’ onderuit, schrijft Bramwell. Dáárom kreeg Edward Krug de milieubeweging over zich heen: hij toonde aan dat een milieuprobleem niet bestond en schoof daarmee de gewenste dag des oordeels voor zich uit.
Waaruit die gewenste maatschappelijke revolutie zou moeten bestaan wordt beschreven in het boek van Kaufman en komt neer op méér overheidsingrijpen, strengere regels, het stoppen van economische groei, het rantsoeneren van ‘schaarse’ grondstoffen, het onderwijzen van de jeugd in ‘ecologische waarden’, et cetera. Het pleidooi van Hylke Tromp voor een groene dictatuur in Trouw van 11 november 1995 blijkt na lezing van Bramwell en Kaufman helaas geen ‘slip of the tongue’.
Kaufman vergelijkt de methoden van de milieubeweging te pas, en ook wel te onpas, met die van communisten. Doemscenario’s vindt hij even wetenschappelijk als het ‘wetenschappelijk socialisme’ van Marx. Bramwell zowel als Kaufman wijzen er voortdurend op dat ‘groen’ en ‘links’ veel met elkaar gemeen hebben. De mislukking van het socialisme met zijn enorme nadruk op de staatsmacht zal volgens beide schrijvers dan ook op termijn de doodsteek voor de milieubeweging blijken. Zij verwijzen daarbij graag naar de statistische studies die in de VS zijn uitgevoerd door de econoom Julian Simon, die in The Resourceful Earth (1984) en The State of Humanity (1995) de vloer aanveegde met allerlei doemscenario’s. Paul Ehrlich voorspelde hongersnoden door overbevolking en de uitputting van grondstoffen, Edward Wilson voorzag het verdwijnen van honderdduizend soorten per jaar en Bernhard Ulrich een ‘ecologisch Hiroshima’ en stervende bossen door de verzuring. Maar grondstoffenvoorraden stijgen, evenals de levensverwachting in de Derde Wereld; er is minder analfabetisme, de lucht- en watervervuiling in het Westen nemen af, er zijn meer bomen op het noordelijk halfrond dan vroeger, de wereldvoedselvoorziening is verbeterd, et cetera. Het is volgens Simon, Bramwell en Kaufman juist het verfoeide westerse kapitalisme dat nog het meest betrokken is bij de bescherming van het milieu, terwijl het communisme met zijn staatsalmacht in dit opzicht pas echt jammerlijk heeft gefaald.
Poëzie, geen wetenschap
Nu kan men bij deze statistische studies van Julian Simon wél een paar grote ideologische vraagtekens zetten, al was het maar omdat The State of Humanity is uitgegeven met medewerking van het Amerikaanse Cato Institute dat zich onder andere tot doel stelt de wetten op de luchtverontreiniging in de VS te versoepelen en dat verder van mening is ‘that all government with the possible exception of the Marine Corps should be privatized’ (aldus Edward Luttwak in het Times Literary Supplement van 29 maart 1996). Dat er mede dankzíj de milieubeweging vooruitgang is geboekt, is een uitspraak die men van Julian Simon niet gauw zal horen. In dat opzicht is Bramwell het eens met Maxeiner en Miersch: de milieubeweging is niet op zijn retour omdat zij ongelijk heeft gehad met haar acties, maar juist omdat zij succesvol is.
Ondanks de successen houdt de beweging vol dat de samenleving een radicale omwenteling nodig heeft en ‘terug naar de natuur’ moet. Maar dat zal er volgens Bramwell niet van komen. Wat de milieubeweging aan goede ideeën heeft voortgebracht, is al grotendeels opgenomen in de samenleving, ‘and greens will be left with the residue: radical, romantic, wrong’.
Hóé verkeerd deze romantische droom van een terugkeer naar de natuur is, wordt op al even polemische wijze uiteengezet in het boek van Stephen Budiansky, Nature’s Keepers. The New Science of Nature Management. Budiansky, een voormalige editor van het wetenschappelijke tijdschrift Nature, trakteert zijn lezers op een interessante uiteenzetting over zo’n tienduizend jaar ecologische geschiedenis waarin de mensheid de natuur op zeer grondige wijze heeft gemanipuleerd, niet het minst in pre-Columbiaans Amerika. Maar hij heeft het vooral gemunt op de meest vooraanstaande Amerikaanse milieuhistoricus, Donald Worster, die in zijn studies benadrukt dat de natuur een ‘eigen ritme’ heeft waar de mens slechts als een olifant in de porseleinkast doorheen kan denderen. De gedachte van Worster dat ecosystemen zich zonder menselijke invloed zouden ontwikkelen in een eigen richting – het befaamde ‘climaxsysteem’ van bossen en koraalriffen – is volstrekt achterhaald volgens Budiansky. Milieuhistorici bedrijven een jaren-vijftig-ecologie, stelt hij.
Worster doet zijn uitspraken volgens hem alleen maar om politieke redenen, omdat hij een argument nodig heeft om mensen uit natuurgebieden te houden. Daar stelt Budiansky op onbarmhartige wijze tegenover dat de natuur niet meer is dan ‘een hutspot van elkaar beconcurrerende soorten’. Het hele idee dat er zoiets bestaat als ‘harmonie’ in of met de natuur is ‘good poetry but bad science’. Razend interessant vind hij het overigens wel, die hutspot: hoe soorten zich aanpassen aan de gekste omstandigheden, profiteren van rampen als bosbranden of aardbevingen, elkaar beconcurreren, in de weg zitten of juist ondersteunen. Maar om te weten hoe dat nu echt zit, moeten we terug naar de wetenschap en de dagdromerijen over de mooie natuur vergeten.
Dalend elan
Mooie natuur is volgens Budiansky vooral te vinden in gemanipuleerde natuur, in beschermde natuurgebieden, parken en dergelijke. Hij moet dan ook niets hebben van het ook in Nederland populaire basisidee van de grote goeroe van de Amerikaanse milieubeweging, Henry Thoreau (1817-1862), dat ‘in wilderness is the preservation of the world’. In dit opzicht zijn Bramwell, Kaufman, Simon, Budiansky, Maxeiner en Miersch het hartgrondig met elkaar eens. Het leven van ‘natuurvolkeren’ is ‘brute, nasty and short’: ongeletterd, bijgelovig, ongezond en in alles het tegendeel van harmonieus. Kaufman gaat speciaal in op Thoreaus klachten over de industriële samenleving en laat zien dat de industrialisatie weliswaar geen aangename fase in de wereldgeschiedenis was, maar wel een fase waarin de levensverwachting steeg, de kindersterfte afnam, het analfabetisme werd teruggedrongen, de huisvesting verbeterde en in het algemeen de levensstandaard van het gewone volk met sprongen steeg. Een proces dat nog steeds gaande is, lezen we in The State of Humanity.
Ondanks alle zorgen over kankerverwekkende chemicaliën wijst Kaufman erop dat volgens de grote kankeronderzoeker in de VS, Bruce Ames, het aantal gevallen van kanker, behalve longkanker, daalt in de westerse wereld. En fijntjes voegt hij er aan toe dat Henry Thoreau, zoals zovelen in zijn tijd, overleed toen hij nog in de veertig was, aan tbc. Het is de moderne, democratische, hoogtechnologische kapitalistische samenleving die bezig is zich te ontworstelen aan de fouten van het verleden. Wie daar onderuit wil en zijn heil zoekt in een ‘terug naar de natuur’, ontkent de geschiedenis, zeggen Bramwell, Budiansky en Kaufman in koor.
Die ‘green backlash’ is ondertussen wel een feit. Vooral met Greenpeace gaat het hard bergafwaarts. Het aantal donateurs in de VS is sinds het begin van de jaren ’90 teruggelopen van 1,2 miljoen naar 400.000, in Nederland van 860.000 naar 536.000. Is dat terecht? Julian Simon schrijft in The State of Humanity ‘The account is not yet closed on the indirect and long-run consequences of ill-founded concern about environmental dangers’. Eén van die consequenties is dat de milieubeweging minder serieus wordt genomen. Het elan is er uit, constateerde Trouw vorig jaar zomer naar aanleiding van het floppen van de zogenaamde Rio +5 conferentie waar de resultaten van de ‘Earth Summit’ van 1992 in Rio de Janeiro werden geëvalueerd.
Wordt mede door toedoen van deze sceptische boeken niet het kind met het badwater weggegooid? Er zijn tenslotte nogal wat ecologische problemen die om een oplossing schreeuwen. Het is niet duidelijk of de milieusceptische boeken daar een positieve bijdrage aan zullen leveren.
Gevaar van bagatelliseren
Het meest zorgwekkende van boeken als die van Julian Simon, Kaufman en al die andere milieusceptici is dat er een sterke smaak van bagatelliseren aan blijft hangen. Dat is tot op zekere hoogte onvermijdelijk. De doemscenario’s van al die betrokken geleerden en milieuorganisaties waren dermate overtrokken dat het nauwelijks meer uit te leggen is dat er wel degelijk grote problemen zijn. Zij vallen in het niet bij wat Paul Ehrlich, Edward Wilson en Bernhard Ulrich ons hebben voorgespiegeld, en toch zijn het serieuze problemen. Wie eenmaal hoort dat het idee dat er honderdduizend soorten per jaar uitsterven een fabeltje is, schrikt niet meer van het wetenschappelijk harde feit dat er jaarlijks in ieder geval één hogere diersoort verdwijnt. Toch is dat nog altijd een tempo dat honderdmaal hoger is dan het natuurlijke. Hetzelfde geldt voor het onderwerp klimaatverandering. Het door prof. Pier Vellinga (in Trouw van 18 oktober 1995) geopperde scenario van een temperatuurstijging tot wel 8 graden Celsius over een eeuw is zó ver verwijderd van de werkelijkheid dat de opwarming van circa 1,5 graden die de broeikassceptici voorspellen nauwelijks meer de moeite lijkt. Toch is dat nog altijd een opwarming waarvan het zeker is dat het de wilde natuur schade toe gaat brengen. Die kan een temperatuurverandering van hooguit één graad bijbenen, maar meer ook niet. Wie eenmaal gehoord heeft dat het Waldsterben een mythe is, loopt ook niet meer te hoop als hij hoort dat door de verzuring allerlei zeldzame planten het gevaar lopen te verdwijnen.
Misschien is dat wel de tragiek van de ‘groene revolutie’ zoals die in gang is gezet door de Club van Rome. Het doemdenken, door Teo Wams beschreven als ‘de meest basale drijfveer van de milieubeweging’, is als strategie dus uiteindelijk een uiterst kortzichtige politiek gebleken. Op korte termijn heeft het tot massale publiciteit, voor onderzoek en maatregelen gezorgd, op lange termijn leidt het tot onverschilligheid en een inzakkende politieke belangstelling. Dat is niet wat de sceptici willen; zij willen alleen af van het alarmisme, het dogmatisme, het doemdenken, de verstarring en de blikvernauwing bij de Groenen. Volgens Bramwell is het milieu in vele West-Europese landen namelijk nog altijd ‘a mess’. Kaufman bepleit een renaissance in onze waardering van de natuur ‘which we have exploited so clumsily’ en Maxeiner en Miersch zijn bang dat de ‘Betonköpfe’ uit zijn op een ‘Rollback’ naar voor-ecologische tijden. En zelfs de ‘optimist’ Julian Simon houdt er rekening mee dat ‘some new pollutant might finish us off’. Het aardige is dat de auteurs diep in hun hart milieukwesties erg hoog blijken te hebben. Budiansky en Kaufman willen niets liever dan een betere en wetenschappelijker bescherming van de natuur bijvoorbeeld. De ‘birdwatcher’ Julian Simon leefde bij zijn bezoek aan Nederland in 1995 ineens op bij het zien van de statistieken die van de terugkeer van bijkans verdwenen roofvogelsoorten verhalen. ‘Die Ökologiebewegung ist zweifellos historisch auf der richtigen Seite’, vindt Dirk Maxeiner. Maar de toekomst van de milieubeweging ziet hij somber in, want, schreef hij in een brief, ‘The less people listen to them, the more they tire them with apocalyptic behaviour’. Voor Bramwell is het doek al gevallen en met een pathetisch gebaar neemt zij ten slotte afscheid van het ‘groene tijdperk’: ‘We should salute the integrity and courage of the Green activists this century. For all the contradictions, dangers, possible evils and authoritarianism that could flow from their activities, they have stood out for the values that matter’.
Literatuur
Bramwell, Anna, Ecology in the 20th Century. A History. Yale University Press, 1989.
Bramwell, Anna, The Fading of the Greens. The Decline of Environmental Politics in the West. Yale University Press 1994.
Budiansky, Stephen, Nature’s Keepers. The New Science of Nature Management. Weidenfeld & Nicolson, Londen 1995.
Kaufman, Wallace, No Turning Back. Dismantling the Fantasies of Environmental Thinking. Basic Books 1994.
Maxeiner, Dirk, en Michael Miersch, Öko-Optimismus. Metropolitan Verlag, Düsseldorf 1996.
Simon, Julian L., (ed.), The State of Humanity. Blackwell, Oxford 1995.
Een versie van deze bijdrage verscheen eerder in de Amsterdamse Boekengids van december 1997.
Uit: Skepter 11.2 (1998)
Reactie Teo Wams
In Skepter 11(4), december 1998, verscheen de volgende reactie.
Verstegen meent waar te nemen dat mensen de laatste tijd genoeg beginnen te krijgen van milieubeweging en milieubeleid door de niet aflatende stortvloed van (niet uitkomende) rampscenario’s. Dat vindt hij een gevaarlijke ontwikkeling. Het is een redenering waarvoor ik een flinke dosis sympathie kan opbrengen. Ook ik heb me in het verleden bij herhaling kritisch uitgelaten over realiteitsgehalte en effect van vergaande rampvoorspellingen. De milieubeweging bedient zich nog maar heel weinig van dit soort verhalen om publiek en beslissers te beïnvloeden. Volgens sommigen zo weinig, dat ten onrechte niemand een verband durft te leggen tussen extreme metereologische verschijnselen van de laatste jaren en klimaatverandering door het broeikaseffect. Er zijn ook nogal wat analisten die juist beweren dat ‘milieu’ een beetje uit is geraakt omdat het onderwerp zo sterk is getechnocratiseerd. Niemand heeft het meer over de wezenlijke bedreigingen en iedereen praat over kilo’s zuurequivalent, beleidsdoelen, jaartallen en geld. Geen wonder dat de burger dan afhaakt. De emotie en de zorg moeten terug in het milieudebat, zeggen deze mensen. Wie er gelijk heeft vind ik moeilijk te bepalen. In ieder geval meen ik dat Verstegens waarschuwing in dit verband gehoord en besproken dient te worden en niet terzijde geschoven.
Waar ik ook met Verstegen sympathiseer, is zijn afkeer van samenzweringstheorieën. Net zoals hij niet veel opheeft met ecosceptici die overal de hand van een reëel bestaande ‘milieumaffia’ zien, zo voel ik weinig voor verhalen in het milieukamp die een wereldwijde samenzwering zien van bedrijfsbelangen, extreem rechtse politici en dubieuze wetenschappers en journalisten. Natuurlijk ontmoeten gelijkgezinden elkaar en natuurlijk zal er wel eens een deal gemaakt worden, maar daarmee heb je nog geen samenzwering. Bovendien: het debat dient gevoerd en gewonnen te worden op inhoudelijke merites. Mijn opmerking ‘was het maar waar’ over het bestaan van een ‘groen complot’ tussen milieubeweging, beleidsmakers en wetenschappers in Nederland moet in dat licht gezien worden. Het werd uitgesproken op ironische toon om te onderstrepen dat zo’n complot mij nooit was opgevallen en dat als het bestond een aantal zaken wellicht wat makkelijker te regelen was geweest.
Aan het eind van het artikel haalt Verstegen mij nogmaals aan waar ik zeg dat doemdenken tot de meest basale drijfveren van de milieubeweging hoort. Ik stel dat zonder aan te geven dat ik met dit feit gelukkig of ongelukkig ben, voor mij is het constatering. Zeker in de jaren ’70 was naast woede over milieuaantasting naast de deur, fundamentele zorg over de toekomst van de planeet voor velen de emotionele drijfveer om actief te worden voor natuur en milieu. Volgens mij is dat overigens geen uniek kenmerk van de milieubeweging. Voor de meeste maatschappelijke bewegingen (vrouwenbeweging, derdewereldbeweging, beweging voor rechten van minderheden en andere) geldt dat zorg en verontwaardiging over misstanden en ‘hoe erg het kan worden als we zo doorgaan’ drijfveren zijn om actief te worden en als burger je nek uit te steken. Verstegen maakt binnen één zin de stap van drijfveer naar strategie en dat lijkt me nu juist discutabel. Want wat een heel integere drijfveer kan zijn voor activisme, hoeft daarmee nog geen effectieve strategie te zijn. Die strategiediscussie is een uitermate prangende, want Verstegens bezwaren mogen dan gerechtvaardigd zijn, er zijn ook vele succesverhalen te vertellen waaruit blijkt dat publiek, media en politiek juist in beweging komen door indringende waarschuwingen over (mogelijke) toekomstige gevaren van vormen van menselijk handelen. Het laatste woord is hierover nog niet gesproken.
Teo Wams, directeur Milieudefensie, Amsterdam.