Hollands magnetisme
De komst van het mesmerisme in Nederland
door Joost Vijselaar
Mesmers ‘dierlijk magnetisme’ maakte ook op sommige Nederlanders diepe indruk. Gijsbert Karel van Hogendorp raakte er zó door gefascineerd dat hij er zijn carrière mee op het spel zette.
De vermoedelijk eerste demonstratie van het dierlijk magnetisme in Nederland vond omstreeks januari 1788 plaats in Den Haag. Dat valt op te maken uit een brief die drie jaar na dato in de Algemene Konst- en Letterbode en wat later in de Oostenrijkse Medicinisch-Chirurgische Zeitung gepubliceerd werd. Volgens het bericht, afkomstig van een zekere Blumauer, was het de predikant van de Nederlandse ambassade in Parijs geweest ‘welke voorgaf, door het dierlijk Magnetismus, vele ongeneeslyke Ziektens te kunnen herstellen.’ Nader onderzoek wijst uit dat het ging om Jacques François Armand, die in 1766 in Den Haag beroepen was en in 1775 als kapelaan bij het Nederlandse consulaat in Parijs aangesteld werd.
Dankzij zijn verblijf in Parijs gedurende de jaren van de bloei van het magnetisme kende hij Mesmers praktijk vermoedelijk uit de eerste hand. In januari 1788 reisde Armand naar ‘s-Gravenhage. Volgens Blumauer was het effect van Armands magnetische seances geweest ‘dat verstandigen er om lachten, en bygelovigen er uiteindelijk de krachteloosheid van ondervonden.’ Niets wijst er op dat Armand iemand heeft weten te overtuigen van het dierlijk magnetisme en dat zijn demonstraties een vervolg hebben gekregen. Zelf was hij in juni 1788 al weer terug op zijn post in Parijs.
In het begin van 1791 kon men in Den Haag wederom kennisnemen van het dierlijk magnetisme. Het was ook nu weer een Fransman, een ‘jong edelman’ die al langere tijd in Holland verbleef, die publiekelijk liet weten ‘de kragt van het Dierlijk Magnetismus te bezitten, en met onbegrypelyke gevolgen te kunnen uitoeffenen.’ Behalve in de hierboven aangehaalde brief uit de Algemene Konst- en Letterbode is er enige informatie over het optreden van deze magnetiseur te vinden in de ‘Journal magnétique’ van een Baron van Zuylen, waarvan delen in het archief van Gijsbert Karel van Hogendorp bewaard zijn. Om welke Van Zuylen het hier ging valt niet meer na te gaan. Uit zijn aantekeningen valt in elk geval op te maken dat het bij de magnetiseur in kwestie ging om een zekere Comte de Brusasc uit Piemont. Hij liet zich in zijn hele aanpak kennen als een vertegenwoordiger van de Nieuwe School van Puységur, die vooral de diagnostische gaven van de magnetische slaapster op de voorgrond plaatste.
Tot aantoonbare navolging door Nederlanders heeft zijn demonstratie in elk geval niet geleid. Anders was dat met de vertoning van het dierlijk magnetisme omstreeks dezelfde tijd in Rotterdam. De magnetische demonstratie in de Maasstad kreeg landelijke bekendheid en in boeken en nieuwsbladen werden er berichten over geplaatst. Daarbij was onder andere het zorgvuldige en omstandige ooggetuigenverslag van de Rotterdamse stadsdokter Johannes Veirac. Voorts zijn er de uiterst gedetailleerde dagboekaantekeningen en andere magnetische geschriften van de tweede pensionaris van de stad Rotterdam, Gijsbert Karel van Hogendorp. Vanaf de derde week dat de somnambulistische experimenten gaande waren, bezocht Van Hogendorp de zittingen en hield daar een minutieus verslag van bij. Het betreft een unieke bron, uit de geschiedschrijving van het dierlijk magnetisme zijn vergelijkbare ‘persoonlijke papieren’ niet bekend.
‘saprijke meisjes’
Rotterdam kende een respectabel aantal natuurwetenschappelijke genootschappen waarvan het in 1769 opgerichte en officieel geoctrooieerde Bataafs Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte veruit het meest eminente was. Veel aandacht ging in deze kringen uit naar de elektriciteitsleer en de mogelijke medische toepassingen van de elektriciteit. De stad kon enige voorlijkheid op wetenschappelijk gebied niet ontzegd worden: zo voerde men er in tegenstelling tot andere steden in Holland al vroeg de fel omstreden variolatie of inoculatie tegen pokken in. Het was een Rotterdamse arts en genootschapscoryfee, Johannes van Noorden die als een der eersten in Nederland in navolging van de Franse gebroeders Montgolfier experimenteerde met de luchtballon, tot deze vinding in 1786 door de overheid verboden werd.
Binnen deze context diende zich in januari 1791 een ‘gewezen officier’ uit het Franse leger aan, De Niphond genaamd, ‘omtrent dertig jaren oud en van eene vlugge en inneemende gestalte.’ Deze vroeg publiekelijk het bewijs te mogen leveren voor het bestaan en de doeltreffendheid van het dierlijk magnetisme.
Uit de stukken van Van Hogendorp blijkt dat dat het doelbewuste motief vormde van de officier om naar Rotterdam te komen. Hij vond gehoor bij genoemde dokter Van Noorden, die de regenten van het stedelijke burgerweeshuis ertoe wist te bewegen om een experimentele behandeling toe te staan. Als proefpersoon werd de 33-jarige wees Barbara, ook wel ‘Bartje’ of ‘Batje’ van Nout uitgekozen, wellicht omdat de eventuele risico’s van de onbekende therapie bij deze ongehuwde en van zorg afhankelijke ‘weesdochter’ minder telden. Haar ziekte paste in elk geval in het bekende indicatiegebied van het magnetisme: al 13 jaar leed Batje namelijk aan toevallen van ‘een ongeregeld zenuwleven’ waarbij alle traditionele geneesmiddelen gefaald hadden.
De heftige stuiptrekkingen, krampen, bezwijmingen en zeker de ‘arc de cercle’ die bij Batje optraden, correspondeerden in alles met het klassiek beeld van de hysterie of ‘vrijstersziekte’, zoals dat onder meer door Lambertus Bicker recent was beschreven. De vrijstersziekte, zo genoemd naar de ongetrouwde staat die volgens de gangbare opvatting een belangrijke voorwaarde voor de hysterie schiep, kwam naar het woord van Bicker vooral voor bij ‘jonge, bloed- en saprijke, teergevoelige en aandoenlijke meisjes, voor al in dien tijd, als de driften werkzaam worden.’ Batje, veroordeeld tot een geïsoleerd leven in het weeshuis, voldeed aan die voorwaarden.
De publiek toegankelijke behandeling voltrok zich geheel volgens de richtlijnen van de Nieuwe School van Mesmers leerling A.M.J. de Chastenet, Marquis de Puységur. Tweemaal per dag magnetiseerde de officier de in een gemakkelijke stoel gezeten wees, waarbij hij zich soms ter vergroting van zijn kracht bediende van een menselijke ketting. Na het verstrijken van enige dagen raakte Batje in magnetische slaap en vertoonden zich bij haar successievelijk de verschillende hogere vermogens. Aangezien zij ‘en rapport’ slechts oor had voor haar Franse magnetiseur en personen die haar aanraakten, trad van meet af aan iemand als tolk op. Aanvankelijk nam Van Noorden die rol op zich, later zou Van Hogendorp de woorden van De Niphond wel vertalen.
Met trommel en pistoolschot
Het karakter van Batjes ‘hogere vermogens’ kwam overeen met het in de Nieuwe School gangbare beeld. Ze vertoonde een vlugger begrip en een dieper inzicht dan haar normale intellectuele ontwikkeling scheen toe te laten. Ze voorspelde de duur van haar slaap alsmede het tijdstip en de omstandigheden van haar genezing. Omstandig beschreef ze de aard van haar kwaal ‘eene aanmerkelijke verzweering des middenrifs’ en de oorzaak daarvan, die gelegen zou zijn geweest in plotse angst en schrik. Zowel bij mens als dier (bijvoorbeeld het paard van De Niphond) wist ze diagnoses te stellen en aanwijzingen te geven met betrekking tot de therapie. Die kon bestaan uit het toepassen van het dierlijk magnetisme, maar ook in het wassen van het hoofd met ‘eau de vie’, het drinken van wijn waarin kaneel had getrokken, een bepaald dieet of aderlating. Opvallend anders dan de gangbare middelen uit de (volks)geneeskunde waren haar voorschriften zeker niet. Batje beschreef voorts het fluïdum als een schijnsel of een stroming en zij wist, naar men zei, feilloos het glas met gemagne-tiseerde wijn te midden van andere aan te wijzen. Zoals gebruikelijk bij somnambules kon zij zich na ontwaken uit de ‘magnetische slaapwandeling’ niets herinneren van hetgeen er in die slaap was voorgevallen.
In de loop van ongeveer een maand ging de toestand van Batje, volgens de observaties van onder andere Veirac en Van Hogendorp, aanmerkelijk vooruit. Zo slonk haar dikke buik, die ‘als van een vijf maanden zwangere vrouw’ was geweest. Ze reageerde niet langer met tics, tremoren en lichte flauwtes op onverwachte prikkels. Ten bewijze van haar volledig herstel loste zij zelf op 26 februari een pistoolschot, terwijl De Niphond boven haar hoofd op een trom roffelde. Ze doorstond deze beproeving, die voorheen stuipen zou hebben ontketend, naar het heette lachend en zonder bezwaar.
Vrijwel alle beschikbare bronnen bevestigen dat het optreden van De Niphond in het weeshuis en de verschijnselen die zich bij Batje voordeden, bijzonder veel aandacht trokken. Op 17 februari noteerde Van Hogendorp dat er die dag tussen de 150 en 200 toeschouwers bij de behandeling aanwezig waren. Onder het publiek waren afgaande op de verschillende berichten personen uit alle standen vertegenwoordigd, al waren de ‘aanzienlijken’ vermoedelijk in de meerderheid. Het magnetisme groeide volgens de verschillende waarnemers uit tot hét onderwerp van gesprek. Zoals Van Hogendorp constateerde: ‘Het voornaam onderwerp van alle gesprekken in gezelschap is nu het magnetismus, de verstandigste lieden hooren, zien en zwijgen, dog de meesten oordeelen op de één of andere manier over de zaak.’ Over de aard van het oordeel dat men zich over het magnetisme vormde, valt uit de stukken wel het een en ander op te maken. De opinies over het magnetisme vielen ruwweg in drie groepen uiteen. Een deel van het publiek, de ‘verstandigste lieden’ naar het woord van Van Hogendorp, schortte zijn mening op. Een andere groep, die overigens in de Rotterdamse situatie niet heel luid van haar mening blijk gaf, schreef overeenkomstig de bekende kritiek alles toe aan de verbeelding of aan louter bedrog. Er waren volgens Veirac daarnaast ‘eenige weinigen, die (…) gissen of de waare grond dezer konstbewerking niet wel een heimelijke aanslag op den zuiveren Evangelischen Godsdienst zijn konde..’ Dat er enige reden voor die zorg bestond, moge blijken uit het feit dat Van Hogendorp De Niphonds werkwijze en invloed in verband bracht met de wijze waarop Christus zieken zou hebben genezen.
Kritisch tegenoffensief
De nieuwsbladen en waarnemers als Veirac waren evenwel met name geïmponeerd door het aantal ‘niet onaanzienlijken’ die het magnetisme serieus namen, Een aantal van hen kan geïdentificeerd worden. In de eerste plaats is daar natuurlijk Van Hogendorp, de jonge pensionaris van de stad, die zich weliswaar aanvankelijk ook had voorgenomen om gedistantieerd te observeren, maar die al spoedig tot over de oren in het magnetisme verwikkeld raakte. Dankzij hem is bekend dat vermoedelijk ook Petrus Hofstede, hoogleraar in de theologie aan de Rotterdamse Illustere School, en Lieve Kaas, regent van het weeshuis en een van de grote promotoren van het natuurwetenschappelijk genootschapsleven in Rotterdam, welwillend stonden tegenover het werk van De Niphond. Hetzelfde gold voor predikant Viervant, die tegenover Batje bevestigde dat het magnetisme niet strijdig was met het geloof, en diens collega van de Schotse gereformeerde gemeente Alexander Layell, die zelf als magnetiseur actief werd.
Ook artsen van naam schaarden zich achter De Niphonds optreden. Johannes van Noorden was niet alleen degene die de regenten van het weeshuis ertoe bewoog om het magnetische experiment toe te staan, hij trad voorts op als tolk, lichtte Van Hogendorp voor over de magnetische leer, verzekerde hem dat geen sprake was van bedrog en schreef zelf op aanwijzingen van Batje recepten uit. Een ander die duidelijk van zijn geloof in het dierlijk magnetisme liet blijken, was de geneesheer Vink, vermoedelijk Henricus Vink (1740-1805) de stedelijke lector in de anatomie en chirurgie. De factoren die op individueel niveau bij de aanvaarding van het magnetisme een rol konden spelen, zullen hierna aan de hand van de lotgevallen van Gijsbert Karel van Hogendorp bekeken worden.
Het nieuws over de magnetische demonstratie van De Niphond drong met enige vertraging tot buiten Rotterdam door. Dat valt af te leiden uit het feit dat de Leidse hoogleraar Floris Jacobus Voltelen ten tijde van zijn redevoering tegen het magnetisme, op 8 februari 1791, dat wil zeggen iets meer dan een week na het begin van De Niphonds activiteiten, daarvan nog niets wist. Eenmaal op de hoogte besloot hij onmiddellijk tot de uitgave van zijn ‘oratio de magnetismo animali’, die hij ter gelegenheid van zijn aftreden als rector magnificus had uitgesproken. De critici van het dierlijk magnetisme ontketenden in de volgende maanden een waar publicitair tegenoffensief. Van de oratio van Voltelen, waarvan de eerste editie nog in de taal der geleerden, het Latijn, op de markt kwam, verscheen medio april een door Veirac verzorgde Nederlandse vertaling. Vrijwel op hetzelfde ogenblik rolde een Nederlandse uitgave van het officiële rapport van de beroemde Franse Koninklijke Commissies van de persen, onder de titel Verhandelingen over het dierlijk magnetismus door de Heeren B. Franklin, Majault, Guillotin, Lavoisier (…) door den Koning gecommiteerd tot het onderzoek wegens deeze zo belangrijke zaak. Eind april 1791 plaatste de Algemene Konst- en Letterbode bovendien nog een zeer kritisch ‘Bericht uit ‘Hage, aangaande de bedrieglijkheid van het dierlijk magnetismus’, terwijl de lezers van dat blad begin juli ook nog eens kennis konden nemen van grote delen van Veiracs ‘Verslag nopens de Proeven van de Mesmeriaansche betasting, of het Dierlijk Magnetismus te Rotterdam onlangs genomen’. Men hoopte, zoals de Letterbode het uitdrukte, dat deze publicaties zouden bijdragen ’tot stuiting van eene onbegrypelijke ligtgelovigheid, en tot ontmaskering van een verregaand bedrog, in ons Vaderland.’
Kortstondig vuur
In Rotterdam had het magnetisme echter wortel geschoten. Naast De Niphond, en in een enkel geval aantoonbaar onder diens invloed, werden in de jaren 1790 nog drie andere magnetiseurs in Rotterdam actief. Behalve Gijsbert Karel van Hogendorp, die als magnetiseur niet in de openbaarheid trad, waren dat de predikant Alexander Layell en ene Craufurd, die beiden publiek bekendheid gaven aan hun optreden.
Dominee Layell, geboren te Melrose in Schotland, ging sedert 1770 voor bij de gereformeerde Schotse kerk in Rotterdam. Hij beschikte al vóór november 1791 over een eigen magnetische praktijk. Dagelijks werden, volgens de Letterbode, op een vast tijdstip ‘…verscheidene Vrouwen, jonge Dochters en zelfs mans’ door Layell in zijn eigen huis in een kring geplaatst en ‘met de grootste gemoedlykheid gemagnetiseert, na vooraf een kort en nadrukkelyk gebed om zegen op zyn werk te hebben gedaan.’ De kern van deze kring werd uitgemaakt door twee of drie somnambules ‘…die daar omtrent een bijzondere gaaf schijnen te bezitten.’ Van twee van hen zijn dankzij aantekeningen van Van Hogendorp, die hen regelmatig om raad vroeg, de voornamen bekend: het ging om de somnambules Antje en Jenny.
Onduidelijk is of Layell contacten had met of misschien zelfs een leerling was van zijn magnetiserende landgenoot George Craufurd. Deze Craufurd, de broer van de Britse consul-generaal in Rotterdam James Craufurd, zou volgens een document uit Van Hogendorps archief in Rotterdam een epilepticus door middel van het magnetisme hebben genezen. Ook zou hij in de Maasstad minstens één leerling hebben gemaakt. Wanneer Craufurd zijn magnetische activiteiten in Rotterdam begon en beëindigde en hoeveel patiënten hij behandelde, is niet bekend.
De tekenen wijzen er op dat het magnetisch vuur al rond 1795 uitdoofde. In de nieuwsbladen zijn geen berichten meer te vinden over magnetische activiteiten in de Maasstad, terwijl er evenmin andere bronnen zijn aangetroffen die wijzen in de richting van een voortgezette belangstelling voor dat verschijnsel. Bovendien staat het vast dat enkele van de met name bekende magnetiseurs hun therapeutische werkzaamheden spoedig staakten. Van De Nip hond werd in november 1791 gemeld dat hij krankzinnig zou zijn geworden. Bij Van Hogendorp, die eveneens omstreeks dezelfde tijd schreef dat de Franse magnetiseur ziek was, treft men diens naam na die tijd inderdaad niet meer aan. De pensionaris zelf hield het magnetisme na 1793 vermoedelijk voor gezien, terwijl de magnetiserende predikant Layell in 1796 overleed.
Rotterdam is, voor zover valt na te gaan, de enige plaats in Nederland geweest waar het magnetisme in de 18de eeuw op enige schaal voor publieke opwinding en interesse zorgde, en waar ook daadwerkelijk meerdere personen, waaronder in elk geval één Nederlander (Van Hogendorp), het magnetisme hebben beoefend.
Mateloos ambitieus
Het leven en werk van Gijsbert Karel van Hogendorp is omwille van zijn aandeel in de opstand tegen de Franse bezetting in 1813 en zijn bijdrage aan de eerste Nederlandse constitutie beschreven door enkele van de bekendste Nederlandse historici, zoals Fruin, Colenbrander, Verberne en Jan en Annie Romein. Toch is het feit dat Van Hogendorp zich rond zijn dertigste drie jaar lang intensief met het dierlijk magnetisme heeft ingelaten geen onderwerp van historisch onderzoek geweest. Vrijwel alle geschiedschrijvers gingen aan deze belangstelling van de latere staatsman voorbij. Dat moet onder meer verklaard worden uit de moeite die vroegere generaties historici gehad moeten hebben met de situering van het dierlijk magnetisme in de ontwikkeling van Van Hogendorp en zijn tijd, besmet als het was met connotaties van kwakzalverij, zweverigheid en fascinatie met het ‘paranormale’.
Vanuit een modern cultuurhistorisch perspectief is het archief van Van Hogendorp een bron van onschatbare waarde. Zijn ‘magnetische papieren’ die in het Algemeen Rijksarchief bewaard zijn, omvatten een magnetisch dagboek, een beschrijving van zijn kwalen, een manuscript van een verhandeling ‘in brieven’ over het dierlijk magnetisme, correspondentie en tal van losse aantekeningen over het magnetisme. Dit overvloedige materiaal maakt het mogelijk een aantal vragen met betrekking tot de individuele receptie van het dierlijk magnetisme te onderzoeken. Wat bracht een man als Van Hogendorp ertoe het magnetisme te aanvaarden, welke betekenis hechtte hij eraan, hoe benutte hij het magnetisme en het somnambulisme, waarom wendde hij er zich weer vanaf en hoe verhield zijn omgeving zich tot zijn magnetische preoccupaties?
Dat de in 1762 als telg van een Rotterdams patriciërsgeslacht geboren Van Hogendorp belangstelling zou opvatten voor het magnetisme, lag gelet op zijn voorgeschiedenis niet direct voor de hand. Voorbestemd tot een bestuurlijke carrière was hij onder andere in Berlijn opgevoed in de cultuur van de Duitse Aufklärung, en had hij in Leiden rechten gestudeerd. Op 25-jarige leeftijd benoemd tot tweede pensionaris van zijn geboorteplaats Rotterdam trad hij ook op als ‘maecenas’ van het Bataafsch genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte. Die laatste functie strookte ook met de door Van Hogendorp expliciet onderschreven empirisch-baconiaanse kenleer. Met aanbevelingsbrieven van niemand minder dan Benjamin Franklin, had Van Hogendorp in het begin van de jaren 1780 de vs bezocht.
Voor de in het licht van deze biografie verrassende ‘bekering’ van Van Hogendorp tot het dierlijk magnetisme kunnen naar het zich laat aanzien zeker drie factoren verantwoordelijk worden gehouden, te weten Van Hogendorps zenuwziekte, zijn kritiek op de traditionele geneeskunde en de invloed van de gepopulariseerde natuurwetenschap. Dat Van Hogendorp rond 1790 leed aan een ziekte blijkt uit het document met de titel ‘Ma Cure’ dat deel uit maakt van zijn magnetische dossier. Behalve van ingewandsstoor-nissen en opstijgingen van bloed naar het hoofd had Gijsbert Karel rond 1790 last van groot psychisch onwelbevinden. Bij hem moet sprake geweest zijn van een authentieke vorm van hypochondrie. De oorzaken moesten gezocht worden in de diepe teleurstelling van de mateloos ambitieuze Gijsbert Karel over de in zijn ogen bescheiden benoeming tot pensionaris. Hoewel Van Hogendorp naast zijn ‘huisarts’ ook een Leidse hoogleraar in de medicijnen, Paradijs, raadpleegde bood de gewone geneeskunde hem geen verlichting. Zijn ervaringen met de onderling twistende geneesheren stemde hem uiterst kritisch.
Waar de gewone geneeskunde faalde, daar bracht het dierlijk magnetisme redding in de beleving van Van Hogendorp.
Al kort nadat hij voor het eerst een zitting in het Rotterdamse weeshuis had bijgewoond, wierp hij de door zijn dokter voorgeschreven middelen weg, deed hij een originele poging tot ‘zelfmagnetisering’ en raadpleegde hij de somnambule Batje. De wees doorzag zijn kwalen zwakke ingewanden, ‘zij beeven puur’ en schreef hem wijn met kaneel, een dieet van lichtverteerbare en versterkende spijzen, lichaamsbeweging en het vermijden van geestelijke inspanningen voor. Na zo’n vier maanden trouw de adviezen van de somnambule te hebben opgevolgd, meende Gijsbert Karel genezen te zijn.
Bij de aanvaarding van het dierlijk magnetisme door Van Hogendorp speelde nog een ander element een rol. In zijn beschouwingen over het magnetisme toonde van Hogendorp zich een goede leerling van de populaire natuurwetenschap, waarvan hij in het Rotterdamse bij tal van lezingen en genootschappen kennis had kunnen nemen. In zijn ‘Brieven over het magnetisme’ worden alle thema’s uit dit domein wel even aangeroerd: Newtons leer van de zwaartekracht, de scheikunde van de verschillende luchten (gassen), de elektriciteitsleer, de luchtballon en de stoommachine, de miasmatheorie en de nieuwste ideeën over de zenuwen, alles passeert de revue. De geschriften van Gijsbert Karel laten daarmee zien hoezeer een gemiddelde, ontwikkelde leek, want een fervente dilettant was Van Hogendorp niet, zich destijds deze kennis eigen kon maken.
Van Hogendorp meende op grond van zijn inzicht in onzichtbare natuurkundige verschijnselen als gassen en krachten dat ook het bestaan van het magnetisch fluïdum aannemelijk gemaakt kon worden. Waarom zouden bijvoorbeeld niet meer, maar moeilijker aantoonbare, imponderabele stoffen en ethers een essentieel bestanddeel van de natuur vormen?!
Tussen het voorjaar van 1791 en het midden van 1793 raadpleegde hij met grote regelmaat somnambules, beoefende hij zelf daadwerkelijk het magnetisme, legde hij zijn ervaringen vast in uitvoerige notities en beschouwingen en maakte hij een begin met de genoemde ‘verhandeling in brieven over het dierlijk magnetisme’. Afgaande op de omvang van de aantekeningen en de activiteit die daaruit blijkt, zal in dit tijdvak een niet onbelangrijk deel van Gijsbert Karels niet-bestuurlijke leven in het teken hebben gestaan van het magnetisme.
Afgaande op zijn notities mag aangenomen worden dat Gijsbert Karel vanaf ongeveer mei 1791 zeker twee tot drie keer per maand een somnambule bezocht voor raad en advies. Aanvankelijk consulteerde hij uitsluitend Batje, maar al snel verscheen er ook een eigen somnambule in de stukken, ene mejuffrouw Wurmbach. Vanaf het najaar van 1791 ging hij bovendien steeds vaker te rade bij twee somnambules uit de kring van de predikant Layell, te weten Antje en Jenny.
Aan deze somnambules legde Van Hogendorp vragen voor met betrekking tot ziektes van hemzelf, zijn anderhalf jaar oude dochtertje, zijn vrouw, een van zijn dienstboden en zijn moeder. Hij verliet zich daarbij niet alleen op de remedies, diëten en leefregels die de vrouwen in magnetische slaap aanreikten, maar vroeg hun ook om hun oordeel over de mogelijke toepassing van moderne therapieën als de koepokinenting en de elektrotherapie. In het geval van de eventuele inenting van Gijsbert Karels kinderen bleken de meningen van twee somnambules te verschillen, hetgeen Van Hogendorp er bij uitzondering toe bracht te erkennen dat er blijkbaar een grens was aan het inzicht van de ‘orakels der natuur’.
Fluïdale religiositeit
Dat Van Hogendorp met de somnambules ook in gesprek raakte over opvoedings- en huwelijkskwesties mag uniek genoemd worden in de geschiedenis van het vroege magnetisme. Het feit dat somnambules ook karakters ‘lazen’ en morele uitspraken deden, strookte niet met de strikt ‘geneeskundige’ aard van de Nieuwe School. Het gebruik dat Van Hogendorp zo van somnambules maakte, doet sterk denken aan de rol die de astrologie twee eeuwen eerder voor velen speelde als kompas bij het nemen van moeilijke beslissingen in het leven.
Door observatie van De Niphonds praktijk en door bestudering van magnetische literatuur maakte Van Hogendorp zich ook de magnetische techniek eigen. In de loop van de jaren 1791-1793 paste hij deze niet alleen bij zichzelf toe, maar behandelde hij er ook zijn dochtertje, zijn vrouw en zijn dienstbode mee alsook ten minste twee somnambules, waaronder Batje. Hierbij vertoonde van Hogendorp enige originaliteit. In augustus 1791 stond hij namelijk zijn vrouw Hester met het magnetisme bij tijdens de bevalling van hun tweede kind. Zij zou gedurende de baring in somnambule toestand hebben verkeerd. De effecten waren volgens Van Hogendorp gunstig: de geboorte ging moeiteloos in zijn werk, pijn en koorts bleven achterwege en de kraamvrouw was snel weer op krachten. Uit de vroege literatuur zijn andere voorbeelden van dergelijke ‘magnetische geboortehulp’ vooralsnog niet bekend.
Van Hogendorp beperkte zich echter niet tot uitsluitend de praktische kanten van het magnetisme, hij gaf zich ook over aan bespiegelingen over dit verschijnsel. Zo begon hij in 1791 aan een boek onder de titel Brieven over het magnetisme, met als motto niets minder dan Boerhaaves adagium ‘eenvoud is het kenmerk van het ware’ (Simplex sigillum veri). De Brieven over het magnetisme zijn voor een niet onbelangrijk deel te beschouwen als Van Hogendorps poging om tegenwicht te bieden aan de publicatie in het voorjaar van 1791 van de redevoering van Voltelen en het rapport van de Franse Koninklijke Commissie. Hij tracht de redenering dat het bij het magnetisme slechts zou gaan om een effect van de verbeeldingkracht te ontzenuwen en betoogt uitvoerig dat de omstandigheden bij het voor publiek toegankelijke Rotterdamse experiment bedrog uitsloten. Zich uitputtend in trouwbetuigingen aan de proefondervindelijke en inductieve beginselen van de Newtoniaanse natuurwetenschap bouwt hij daarnaast een origineel betoog op over de heilzame invloed van de menselijke hand. Elders filosofeert hij over het fluïdum als het essentiële beginsel achter de dode en levende natuur, waarvan de natuurwetten de mathematische uitdrukking zouden vormen. Maar niet alleen de materie, licht, warmte, elektriciteit of levenskracht, ook de menselijke psyche zou volgens Van Hogendorp een modificatie zijn van het fluïdum, waarbij de aard van het individuele karakter bepaald zou worden door de snelheid en de richting van deze etherische stof. Van Hogendorp hield het ook voor voorstelbaar dat liefde, vriendschap en religiositeit fluïdale verschijnselen zouden zijn.
De titels van de vermoedelijk nooit geschreven laatste hoofdstukken van het beoogde boek luiden: ‘6. Mensch. Physiek en Moreel. Goed en Kwaad, Geluk en Ongeluk’, ‘7. Verordering van den mensch. Overwinnig van het kwaad. Vereeniging van alle menschen in hun oorsprong’, ‘8. Betrekking van het oorspronkelijk wezen tot hoogere, ons onbekende wezens, opklimmende tot de Godheid, in een oneindigheid die wij niet begrijpen kunnen.’
Met dat alles had Van Hogendorp de perken van het in Nederland gehuldigde sceptische empirisme en het domein van de verlichte, natuurlijke theologie duidelijk verlaten. Hij omarmde hier een vorm van esoterische speculatie die in de Republiek van die dagen zelden of nooit openlijk werd beleden. Diezelfde verschuiving in de richting van esoterie en spiritisme is ook aanwijsbaar binnen de ontwikkeling van het Franse, Duitse en Engelse magnetisme, waar na een fase van bloei van een geleerd, vaak empirisch magnetisme, een fase volgde waarin geestengeloof en een paranormaal gekleurd magnetisme de overhand kregen.
Een risico voor de Republiek
Uit zijn archief en in het bijzonder uit zijn correspondentie blijkt dat zijn familie niet alleen op de hoogte was, maar ook doelbewust door hem werd betrokken in het magnetisme. De reacties daarop leren ons iets over de mate waarin Van Hogendorps geloof in het magnetisme op instemming kon rekenen.
Zo is, dankzij de intensieve briefwisseling die hij met haar onderhield, bekend dat zijn moeder, Carolina van Hogendorp-van Haren, niets van het magnetisme moest hebben. Zij ergerde zich er hevig aan dat haar intelligente zoon zijn eigen oordeel ter zijde schoof en afging op de uitspraken van weinig ontwikkelde, nota bene slapende (somnambule) vrouwen.
Bovendien maakte zij zich ernstige zorgen over de gezondheid van haar kleindochter, die volgens haar geschaad zou worden door uitsluitend af te gaan op de raadgevingen van somnambulen. In geëmotioneerde bewoordingen waarschuwde zij Gijsbert Karel dat hij met het leven van zijn kind speelde. Ook uitte zij, naar zou blijken niet zonder grond, de vrees dat hij zijn eigen toekomst door zijn bemoeienissen met het magnetisme zou schaden.
De oude mevrouw Van Hogendorp kreeg bijval van de geneesheer van Van Hogendorp, de reeds genoemde dokter Van Noorden, die naar het zich laat aanzien inmiddels van standpunt over het magnetisme veranderd was. Hij trachtte Van Hogendorps echtgenote, in wier houding toch ook enige reserve te bespeuren viel, ertoe te bewegen om haar dochter andere, ‘reguliere’ medicijnen toe te dienen.
Dat men ook op het allerhoogste bestuurlijke niveau weinig ophad met het dierlijk magnetisme blijkt uit het feit dat Van Hogendorps magnetische bezigheden uiteindelijk nadelige consequenties zouden hebben voor zijn loopbaan. Het niet aflatend streven van de mateloos met zichzelf ingenomen Van Hogendorp was erop gericht om hogerop te komen in het bestuur van de Republiek. In het voorjaar van 1793 deed zich daartoe een uitgelezen kans voor toen de functie van Thesaurier-generaal van de Unie vacant kwam, een van de invloedrijkste posities binnen de centrale organen van de Republiek. Van Hogendorp, die zichzelf een uitstekende kandidaat achtte, solliciteerde maar werd tot zijn ontsteltenis gepasseerd, misschien zelfs niet in aanmerking genomen. De ontgoocheling moet nog groter zijn geweest toen ook een volgende hoge post, die van secretaris van de Raad van State, aan hem voorbij ging en aan Hiëronymus van Alphen werd gegund.
De motieven waarom men in Den Haag Van Hogendorp niet op een van deze posten benoemde, zijn bekend uit een vertrouwelijke brief van Prinses Wilhelmina aan Gijsbert Karel. De echtgenote van stadhouder Willem de Vijfde kon in zekere zin beschouwd worden als diens beschermvrouwe. Vermoedelijk had zij haar invloed aan kunnen wenden ten gunste van de aanstelling van Van Hogendorp. Met een beroep op hun goede verstandhouding kreeg Gijsbert Karel van haar de redenen te horen die tot de afwijzing van zijn kandidatuur hadden geleid. Hoewel ongetwijfeld een begaafd mens, had zo schreef de prinses Van Hogendorp zich weinig geliefd gemaakt door zijn arrogantie, zijn neerbuigendheid en zijn onbewimpelde superioriteitsgevoel, trekken die door velen in verband werden gebracht met het dierlijk magnetisme!
‘l’Epoque du magnétisme est celle que l’on cite pour avoir opéré en vous un changement total et pas avantageux; on prétend que c’est depuis cette époque vous aviez pris ce ton et cette opinion de vous même…’ (De periode van het magnetisme is wat genoemd wordt bij u een totale en onvoordelige verandering teweeg te hebben gebracht; men meent dat het sinds deze periode is dat u deze manieren en deze eigendunk hebt aangenomen.) Bovendien zouden de ‘abstracte studien’ met betrekking tot onder andere het magnetisme hem meer van bestuurlijke en politieke kwesties hebben afgeleid dan goed was voor zijn ontwikkeling tot ‘homme d’état’.
De brief toont op zijn minst drie dingen aan. In de eerste plaats bevestigt deze dat velen in Van Hogendorps omgeving diens belangstelling voor het dierlijk magnetisme niet op prijs stelden, hetzij omdat men het magnetisme afwees, hetzij omdat men er Gijsbert Karels zelfingenomenheid aan toe schreef. In de tweede plaats wordt de indruk, die ook al werd opgeroepen door het conflict met zijn moeder, versterkt dat Van Hogendorp inzake het magnetisme de houding van een fanatieke sektariër had aangenomen. Hij meende de wijsheid in pacht te hebben en eiste onvoorwaardelijk geloof aan zijn leer.
Ten slotte klinkt in de brief door dat sommigen in de nabijheid van het stadhouderlijke hof en de Staten-Generaal het dierlijk magnetisme niet alleen zagen als een gevaar voor de gezondheid en de goede zeden, maar ook als een risico voor de staat. De leer van Mesmer stond op gespannen voet met ‘de dienst aan het Vaderland’. Mogelijk dat hier de neiging aan ten grondslag lag om het magnetisme te associëren met geheime en potentieel gevaarlijke genootschappen.
Hoezeer Van Hogendorp ook trachtte het dierlijk magnetisme van alle verdenking te vrijwaren, hij moet zich bij lezing van de brief van prinses Wilhelmina gerealiseerd hebben dat zijn enthousiasme voor het magnetisme veel gewicht in de schaal had gelegd bij de afwijzing van zijn kandidatuur. Zijn carrière leek er door geblokkeerd te worden. Daarmee ontstond een paradoxale situatie: de teleurstelling over de beperkte promotie na het revolutiejaar had immers de grondslag gelegd voor een zenuwziekte die hij door het magnetisme te boven was gekomen. Datzelfde magnetisme versperde nu alsnog zijn weg naar hogerop.
Het heeft er alle schijn van dat Gijsbert Karel als gevolg van dit incident en de conclusies die hij daaruit kon trekken, het magnetisme de rug toe heeft gekeerd. Zijn laatste geschrift over het magnetisme dateert uit 1793. Nadien deed Van Hogendorp er het zwijgen toe en leek ‘l’époque du magnétisme’ wat hem betreft definitief ten einde. Of dat ook betekende dat hij in zijn hart alle geloof aan het fluïdum en aan het somnambulisme had opgegeven, blijft een open vraag.
Dit artikel is een verkorte versie van secties 7.5 en 7.6 uit het onlangs bij SUN gepubliceerde boek De magnetische geest: Het dierlijk magnetisme 1770 – 1830. Dit is de handelsuitgave van het proefschrift waarmee Joost Vijselaar in 1999 cum laude promoveerde.