Nieuwe reacties op Intelligent Design discussie
Intelligent Design is geen wetenschap – Gert Korthof
IN hun weerwoord ‘Kritische beschouwing van Intelligent Design is gewoon wetenschap’, in het septembernummer van Skepter, gaan Meester en Dekker in op mijn kritiek op hun eerdere artikel in Skepter. Hier is veel op aan te merken.
Meester en Dekker schrijven:
- ‘niets staat een wetenschappelijke beschouwing van ID in de weg’. Dit geeft precies weer waar het probleem zit: het zijn filosofische beschouwingen, geen empirisch onderzoek naar biologische oorzaken. Opvallend dat hun referenties Del Ratzsch (M&D schrijven ten onrechte ‘Del Ratsch’) en Plantinga allebei filosofen/theologen zijn. Biologie is geen filosofie/theologie. Bovendien staat het ontbreken van belemmeringen niet gelijk aan een positieve bijdrage aan een beter begrip van de oorsprong van adaptaties in de natuur. Waarom publiceren M&D niet in de wetenschappelijke vakbladen (van hun eigen vakgebied) in plaats van pleidooien te houden?
- ‘ID is wetenschap ondanks het ontbreken van een mechanisme’ en dit willen ze aantonen met ‘De wetenschap is vol van niet-mechanistische verklaringen’. Helaas zijn er in de biologie, inclusief de evolutiebiologie, géén ‘niet-mechanistische verklaringen’. Erfelijkheid, voortplanting, mutatie, selectie, random drift, etc. zijn allemaal mechanistische processen. Wat er in de kosmologie speelt (Big Bang) ligt buiten mijn expertise en is ook niet relevant voor de biologie. Als uw verwijzing naar Big Bang alles is wat u ter verdediging aan te voeren heeft, dan levert ID géén bijdrage aan de biologie.
- Fine-tuning van fysisch-chemische eigenschappen valt buiten de biologie. De biologie neemt fysisch-chemische eigenschappen als gegeven.
- ‘complexiteit van de biologische cel duidt op ontwerp’. Maar dat is niets anders dan een herhaling van Paley met begrippen uit de hedendaagse biochemie! De wetenschappelijke feiten zijn nieuw, maar het afleiden van ontwerp uit complexiteit is hetzelfde als wat Paley deed. Dit is de grootste fout van Meester en Dekker. Ten tweede: ‘ontwerp’ is geen biologisch mechanisme. Nota bene: een technoloog negeert een mechanisme en blijft mijn kritiek daarop negeren.
- ‘uitdagingen aan het darwinistische scenario waarvoor in de verste verte geen zicht op een oplossing is’. Hardnekkige problemen in de biologie zijn slechts problemen ten opzichte van onze huidige wetenschappelijke kennis. Dit is niets nieuws. Voor Darwin was erfelijkheid een ontoegankelijk gebied. De tijd was er toen nog niet rijp voor. Nu wel. ‘Ontwerp’ is een gratis (en daardoor waardeloze) oplossing.
- ‘De naam Was Darwin Wrong? suggereert [!] een veel te simpele of-of discussie over het gelijk van Darwin’. Wíé is er nu simpel? M&D beoordelen een website met 75 pagina’s uitsluitend aan de hand van de titel! Dit staat gelijk aan een boek beoordelen aan de hand van zijn titel. Moet ik hier echt op in gaan? Treurig!
- ‘Newton werd gecorrigeerd door kwantumfysica en relativiteitstheorie’. Newton werd niet aangevuld met ‘ontwerp-theorie’, voorzover ik weet. Nog nooit is er, bij mijn weten, een wetenschappelijk probleem opgelost door ‘Ontwerp’.
- ‘Hetzelfde [een van de grootste wetenschappers aller tijden] geldt voor Darwin.’ Dank u. M&D denken positief over Darwin, mag ik hier uit afleiden.
- ‘Het zou best zo kunnen zijn dat de uitdagingen van ID uiteindelijk betekenen dat ook het eenzijdig appèl op Darwin’s scenario niet meer houdbaar blijft’. Het zou kunnen! Er zijn geen uitdagingen door ID. Er zijn alleen problemen die op dit moment, met onze huidige kennis niet goed oplosbaar zijn. We hebben ID niet nodig om dat te constateren en we hebben ID niet nodig voor een oplossing. Er zijn alleen mensen die deze problemen gebruiken om ‘Ontwerp’ te pushen.
- ‘vreemde aantijging dat wij het darwinistische scenario zouden willen vervangen door ID.’ ‘Natuurlijk willen wij de evolutie niet uit de biologie halen.’ Maar hoe zit dat met dat eenzijdig onhoudbare appèl op Darwin’s scenario? Als het ‘darwinistische scenario’ geen voldoende verklaring is dan zullen onderdelen toch vervangen moeten worden?
- ‘Ten slotte, Gert Korthof beschuldigt ons van misleiding’ ‘wij zouden God in de wetenschap willen herintroduceren als een soort ‘godfactor’. Maar heren, u pleit voor ‘Ontwerp’. Wat is dat anders dan God? Het enige andere alternatief voor evolutie is dat het leven op aarde is ontworpen door buitenaardse intelligentie. Het meest recente wapenfeit in de decennia lang durende oorlog tegen evolutie in Amerika toont nog eens aan dat er meer aan de hand is dan een ‘pleidooi voor een open houding’. Uw Amerikaanse ID-collega’s in Texas, die eveneens met Del Ratzsch en Plantinga sympathiseren, hebben zoveel druk weten uit te oefenen op uitgevers van studieboeken dat de uitspraak ‘Darwin’s theory is the essence of biology’ verwijderd is. (Science magazine 14 Nov 2003, 1130b). Dit als indicatie wat Intelligent Design aanhangers willen. Iedereen met een internetverbinding en die zich op de hoogte wil stellen, kan weten dat er een oorlog tegen de evolutie aan de gang is.
Weetnikskunde, geen barst – Jan Willem Nienhuys
Dekker en Meester vinden zichzelf geen creationisten, in tegendeel, ze lijken zichzelf te zien als herauten van een paradigmawissel, analoog aan die aan het begin van de twintigste eeuw in de natuurkunde. Maar dat hun revolutie een solide experimenteel fundament ontbeert, lijken ze niet te beseffen.
De tweede reactie van Dekker en Meester begint met een loftuiting op de eigen genuanceerdheid. Ik kan die nuances in hun eerste stuk niet vinden. Want wat zeiden de auteurs ook al weer? ID is niet een invulling van zwakke plekken, het is een alternatief concept, naast de wanorde die centraal staat in het darwinistische denken. ID is onontkoombaar. Het darwinisme heeft in de twintigste eeuw bitter weinig bijgedragen aan inzicht in het ontstaan van het leven, van nieuwe soorten, van het bewustzijn en nog zo wat. Het darwinisme heeft geen enkel deugdelijk experimenteel bewijs voor de formatie van nieuwe soorten via een darwinistische scenario van mutaties en selectie. Ondanks anderhalve eeuw onderzoek is er voor Darwins mechanisme weinig hard natuurwetenschappelijk bewijs aangeleverd. Er mag eenvoudig niets anders bestaan [dan wanorde en selectiewetten] vanuit de atheïstisch-materialistische visie die ten grondslag ligt aan het darwinisme. Toe maar! Het enige positieve over de evolutietheorie dat er nog af kan, is dat de genetische overeenkomsten tussen organismen goed passen bij de historische afstammingslijn van organismen, waar de auteurs dan ook niet aan twijfelen. De auteurs willen in alle openheid de mogelijkheid van ID op inhoud bekijken. De auteurs zijn zéér open: biochemicus Behe trekt de ontwerpconclusie die een natuurlijke verklaring vormt voor het fenomeen van onherleidbaar complexe systemen, en Dembski bedrijft wetenschap zonder enige commitment en beargumenteert al zijn uitspraken over specified complexity krachtig. Hulspas krijgt daarentegen wel zes keer te horen dat hij een atheïst is of iets dergelijks, wat niet complimenteus bedoeld is. Skepsis deugt ook al niet, want waardevrij onderzoek bestaat niet, en of een theorie acceptabel is hangt af van de achtergrond (lees: levensbeschouwing) van de onderzoeker. Als getuige roepen ze Casimir aan en verzwijgen dat die het over de reikwijdte van de gravitatietheorie van Newton heeft in vergelijking met de relativiteitstheorie. Casimir heeft het helemaal niet over levensbeschouwingen.
Dekker en Meester schrijven dat ze met ‘een aantal auteurs van de ingezonden brieven’ corresponderen, en dat de soep in een eerlijke en open discussie toch vaak niet zo heet is. Van den Heuvel heeft ontkend over dit onderwerp met hetzij Dekker hetzij Meester gecorrespondeerd te hebben, en ook Korthof heeft nooit iets van hen vernomen. Florens de Wit heeft ondanks een woordenrijke correspondentie met Meester nog steeds geen zinvol antwoord op de vraag hoe ontwerp dan wel biologische ontwikkeling doet ontstaan.
Dekker en Meester lijken bij het citeren uit andermans tekst de nuances over het hoofd te zien. Niet alleen Casimir is daar slachtoffer van. Zo verwijzen ze naar een ‘redactionele bijdrage’ die stelt dat zij zich ‘vergalopperen’ en dat Pigliucci zou hebben aangetoond dat Dembski ongelijk heeft. Maar wie goed leest, ziet dat mijn stukje slechts stelt dat de wiskundige Dembski zich op biologiegebied wel zal vergissen, en dat dat niet zo wonderlijk is omdat het zijn vak niet is (hij klust bij, om met Borst te spreken). En beide heren mogen dan wel wetenschappers zijn, van wetenschapsfilosofie hebben ze weinig sjoege. Volgens hen is de frase ‘wetenschap moet geheel en al de realiteit kunnen verklaren’ geformuleerd in het logisch positivisme en ontologisch reductionisme. Dit is wartaal met dure woorden. De logisch positivisten hoopten dat je alles helder onder woorden kon brengen, maar dat is nog wat anders dan verklaren, en wat de ambities en mogelijkheden van de wetenschap waren bij het verklaren, daar liet het logische positivisme zich al helemaal niet over uit. Ook de combinatie van ‘geloven’ met ‘moeten’ is warhoofdig. En het reductionisme is geen taal, dus je kunt er niets in formuleren. Wat hier bedoeld is, is waarschijnlijk hoe dan ook onzinnig, maar ik ga niet naar de bedoeling raden.
Ook zeggen ze dat Van den Heuvel ze voor crackpots uitmaakt, en dat zegt hij nu juist net niet. Wat Einsteinverbeteraars (en Fermatters, dat zijn personen die denken een eenvoudig bewijs voor de laatste stelling van Fermat te hebben) gemeen hebben is het contrast tussen hun pretenties en hun kennis. Niet zelden menen ze een volkomen nieuwe methode te hebben, maar als je je dan aan het lezen zet en je je door de wartaal en onzinnige formuleringen heen worstelt, blijken ze zelfs de basiskennis van wis- en natuurkunde te ontberen, en vaak komt wat ze dan nog wel weten uit populaire boekjes. Van den Heuvel gaat niet in op de pretentie van de baanbrekende vernieuwing. Toch is die aanwezig bij Dekker en Meester. Beiden zijn ontevreden over de rol van het toeval. Ze beschouwen zichzelf weliswaar niet als bedenkers van een nieuw paradigma dat blind toeval moet vervangen, maar het lijkt erop dat ze de ID-theoretici warm aanbevelen, juist omdat die op dat punt met iets nieuws komen. Meester schreef sinds het begin van de discussie een boek, Het pseudoniem van God: een wiskundige over geloof, wetenschap en toeval. In dit boek komen veel elementen uit de eerste bijdrage van Dekker en Meester terug. Meester beweert in zijn boek dat elke uitspraak over toeval een geloofsuitpraak is, en dat wiskunde niet in de eerste plaats logisch is, maar een spirituele aangelegenheid (zijn cursivering). Dekker en Meester zeggen in hun bijdragen aan Skepter niet met zoveel woorden dat ze de blijde boodschap van een paradigmawisseling verkondigen, maar ik zal proberen aannemelijk te maken dat het ze hierom gaat, en niet dat ze bang zijn voor gekke creationistische Henkie versleten te worden.
Dekker en Meester schrijven, naar aanleiding van een opmerking van De Wit: ‘mogen wij even vragen waar wij dat [het argument van de fouten van het darwinisme] hebben beweerd?’ Wel, in mijn telling kom ik tot achttien zonden, waarvan ik er hierboven al een paar noemde. Die zonden zijn argumenten in een redenering. Ze beklemtonen dat de evolutietheorie, althans wat de auteurs daarvoor aanzien, levensbeschouwelijke dogma’s voor bewijzen houdt en vol gaten zit. Deze fouten bewijzen weliswaar niet het gelijk van ID, maar wel het gelijk van hen die vinden dat ID serieus genomen moet worden. Het is agressieve muggenzifterij om zo gepikeerd te doen over een detail van de formulering, zeker als je ruimte zo beperkt is.
Dekker en Meester geven in hun tweede reactie te kennen dat ze ‘natuurlijk niet’ de evolutie uit de biologie willen halen, maar dat zij denken dat hun ontwerpidee misschien een welkome toevoeging is aan de bestaande biologie, omdat het eenzijdig appèl op Darwins scenario niet meer houdbaar is. Over dat niet willen afschaffen ben ik trouwens niet zeker, want in hun eerste bijdrage hadden ze het over macro-evolutie. Daar echoden ze het standaard creationistische argument dat micro-evolutie wel accepteert en macro-evolutie niet. Ook hun karakterisering van macro-evolutie (‘een marmot in een hond’) lijkt veel op waar creationisten altijd mee komen aanzetten.
Dit argument heeft natuurlijk alleen geldigheid in de boem-patskosmologie (drastische mutaties of niks, schepping per decreet en instantuitroeiing van vrijwel al het leven) van de creationisten. Elke wetenschapper weet dat vele kleintjes een grote maken. Darwin beargumenteert nauwkeurig dat de afscheidingen tussen soorten niet zo absoluut zijn, en dat vele veranderingen die op zich lijken te vallen binnen de normale variatie binnen een soort, cumulatief tot vorming van nieuwe soorten aanleiding geven. Darwin realiseerde zich dat hieruit volgde dat de geschiedenis van het leven vele honderden miljoenen jaren beslagen moet hebben. Gegevens uit de geologie zoals sedimentatie- en erosiesnelheid en dikte van afzettingen zeiden hem dat die tijd er wel was. De natuurkunde zag een onoverkomelijk probleem: zo lang kon de aarde niet van binnen warm gebleven zijn, en hoe de zon zo lang kon schijnen was eveneens een puzzel. Zo ziet men hoe nieuwe experimentele ontdekkingen zelfs ver buiten de biologie (in dit geval radioactiviteit en kernfusie) zulke ‘onmogelijkheden’ als sneeuw voor de zon doen verdwijnen.
Dekker en Meester verzetten zich tegen het etiket ‘creationist’ maar hun argumenten (en die van hun voorbeeld Van den Beukel) komen wel uit die hoek. Creationisten beschouwen vaak de evolutietheorie als een theorie over de oorsprong van het leven. Welnu, die oorsprong is een interessant probleem, maar gaat niet over het ontstaan der soorten. Het ligt voor de hand dat een systeem waarin zelfreplicatie met modificatie mogelijk is, en dat met beperkte hulpbronnen kampt, evolutie zal vertonen in de richting van efficiënter gebruik van de hulpbronnen. Maar hoe zelfreplicerende systemen überhaupt op gang komen is een andere vraag. Evolutietheorie gaat helemaal niet over het ontstaan van het leven, maar over het ontstaan van soorten, hoewel een leerboek over evolutietheorie misschien wel een paar procent ruimte aan het ontstaan van het leven zal wijden. Hoe belangrijk Dekker en Meester deze vraag vinden blijkt wel uit de door hen gekozen titel van hun eerste bijdrage: ze willen het hebben over de historische oorsprong van het leven, precies als de Jehovah’s die eens in de zoveel tijd aanbellen, en eveneens in navolging van Van den Beukel. In diens Met andere ogen staat een lang essay (p. 84-130), dat geheel aan de evolutietheorie gewijd is. Ongeveer een derde van zijn essay, waaronder een van de zeven onderdelen ervan, gaat over de oorsprong van het leven. (Van den Beukel weidt enorm uit en heeft het ook uitvoerig over de kwantummechanica en de prima wetenschapper Rupert Sheldrake).
Dekker en Meester zeggen niet met zoveel woorden dat het ontwerpidee een soort van aanvulling of uitbreiding is op de bestaande biologie. In hun eerste reactie stellen ze ‘ontwerp’ naast ‘toeval’ en zinspelen ze op het probleem van ‘de grenzen van natuurlijke selectie’ (hondenrassen, blijkt in hun tweede reactie). In hun tweede reactie maken ze de vergelijking met Newton die – evenals Darwin – een groot genie was, maar wiens mechanica toch gecorrigeerd werd door de kwantummechanica en relativiteitstheorie. Dat lijkt hun model te zijn. Dekker had het in zijn door Hulspas geciteerde intreerede over een paradigmaverandering rond Darwins evolutietheorie, en hoe hij via het boek van Van den Beukel met deze ideeën kennis maakte. Op p. 128-129 van dat boek wordt de situatie in de biologie vergeleken met de befaamde omwenteling van de kwantummechanica. ‘De situatie in de biologie lijkt als twee druppels water op die van een eeuw geleden in de natuurkunde. Het paradigma van het Darwinisme staat op instorten, is wat mij betreft al ingestort, en het wachten is op het nieuwe.’ Kennelijk hebben Dekker en Meester dat nieuwe ontdekt in Intelligent Design.
Hoe zat het met die correctie op de klassieke mechanica? Aan het eind van de 19de eeuw was het spectrum van de straling van zwarte lichamen onverklaarbaar. De gangbare theorie ‘voorspelde’ dat de hoeveelheid energie die in de vorm van warmtestraling werd uitgezonden zou toenemen met de frequentie. De energie wordt immers gelijkmatig over alle vrijheidsgraden verdeeld, en er zijn meer vrijheidsgraden voor trillingen met kleine golfjes. Dat puzzeltje droeg de kiem in zich van de kwantummechanica. Problemen waar niemand raad mee weet, zijn er nog steeds. In diezelfde kwantummechanica is er nog steeds het probleem hoe de gravitatie te begrijpen. Het model dat althans Dekker en Meester voor ogen staat, al zeggen ze het niet expliciet, is dat van een schijnbaar complete theorie die opengebroken of verdiept wordt door naar oplossingen te zoeken voor schijnbaar perifere problemen.
Er is echter een hemelsbreed verschil tussen de bovengenoemde puzzels en de puzzels waar de ID-adepten mee aankomen. Normaal bestaan zulke puzzels uit onweerlegbare experimentele gegevens. Zo had Max Planck uiterst nauwkeurige metingen van de zwartelichaamsstraling tot zijn beschikking. Zijn oplossing gaf een goede overeenstemming tussen theorie en experiment.
Het is niet duidelijk of Dekker en Meester zich dit realiseren. In Meesters eerder genoemde boekje, Het pseudoniem van God, stipt hij een soortgelijke revolutie aan, namelijk die van Newtons zwaartekrachttheorie. Volgens Meester kon Newton daarmee uitrekenen hoe lang een steen erover doet om van 100 meter hoogte vallen. (Zou dat de reden zijn dat men spreekt van de valwet van Galilei?) En Newton zag in ‘waarom planeten in een baan om de zon draaien. Het begrip van Newton ging vooraf aan zijn berekeningen.’ (p. 66) Maar zo ging het niet. Eerst waren er de wetten van de planeetbewegingen, na eindeloze berekeningen aan de uiterst nauwkeurige metingen van Tycho Brahe gevonden door Kepler, en gepubliceerd in 1619. Pas veel later, omstreeks 1680, leidde Newton hieruit af dat de planeten gedurig versnellingen ondergaan die voor alle planeten omgekeerd evenredig zijn met het kwadraat van de afstand tot de zon en bovendien op de zon gericht en met allemaal dezelfde evenredigheidsconstante, en dat een dergelijke wet kennelijk ook voor de maanbeweging ten opzichte van de aarde geldt. Newton wist ook hoe men omgekeerd uit de gravitatiewet de planeetbanen kon afleiden, maar dat vond hij te lastig voor de lezer van de Principia. Newton maakte geen hypothesen over het ‘mechanisme’ achter de kracht, hij keek wel uit (hij zal wel gedacht hebben dat het God was), en we weten niet wat hij en zijn tijdgenoten gevonden zouden hebben van het idee dat gravitatie uitwisseling van virtuele gravitonen is, een soort combinatie van een veld- en deeltjestheorie. Hoe dan ook, de volgorde is dus: eerst goede experimentele gegevens, dan een theorie die in elk geval de gegevens verklaart en als het even kan nog meer.
De experimentele gegevens waarmee de ID’ers de gevestigde wetenschap ‘uitdagen’ ontbreken. Behe of Dembski kunnen zich voor de structuur van een of ander molecuul geen evolutiemodel voorstellen (menselijke onwetendheid dus, geen meetbare eigenschap van moleculen). Dus, zo zeggen de ID’ers, een of ander buitenaards wezen heeft onze planeet enkele malen bezocht en als aandenken wat genetisch knutselwerk achtergelaten. Of misschien is een ontwerper al veel eerder begonnen het universum exact goed in elkaar te zetten. Exact goed betekent dan bijvoorbeeld ook het toevalligheidje dat het upquark een tikje lichter is dan het downquark, daarom is het proton stabiel en het neutron niet. Als het andersom was geweest, dan had het universum er heel anders uitgezien. Geen waterstof, en mogelijk helemaal geen geladen atoomkernen. Hoewel hier geen irreducibele complexiteit te vinden is, moet daar ‘dus’ ook een ontwerp achter zitten. De ontwerper is wel van alle markten thuis, dat hij de massa’s van de quarks goed koos (hoe trouwens?) en de goede zweepstaarten in elkaar fröbelde.
Dembski zei tijdens het CSICOP-congres in Burbank in 2002 dat het plotseling verschijnen van een grote mate van orde in een schijnbaar wanordelijk en deterministisch proces het vermoeden wettigt dat het hele proces en de begininvoer in elkaar gezet zijn met het oog op die latere orde. Ook bij hem dus suggesties van een entiteit die miljarden jaren geleden ons universum precies op de goede manier in gang zette.
Dat is allemaal wel aardig bedacht maar hier wordt niets voorspeld. Hoe kan deze ontwerptheorie de massa van het upquark voorspellen en in een moeite door nog wat biochemische puzzeltjes verklaren? Korthof heeft al uitgelegd waarom de ontwerptheorie geen experimentele inhoud kan hebben. De concrete puzzels van Behe en Dembski en de vragen van Dekker en Meester en de vragen van deeltjesfysici worden niet opgelost met die theorie, want die vertelt helemaal niet welk specifiek doel de ontwerper voor ogen stond, en waarom het gegeven ontwerp een voor de hand liggende manier was om het doel te bereiken en al helemaal niet hoe de ontwerper de realisatie van het ontwerp dan heeft aangepakt, ja zelfs niet eens hoe we ons de interactie van de ontwerper met de genen of de quarks moeten voorstellen.
Kortom, het model van de vinger achter het behang, de barst in de standaardtheorie die leidt tot de oplossing van grote en kleine problemen klopt hier niet. Er is geen echte barst, en ID presteert niet en kan niets presteren. Je hoeft heus geen bioloog of fysicus te zijn om te kunnen inzien dat de ID-leer een weetnikskunde is, een variatie op het idee om voor alles wat we niet begrijpen een wezen naar ons beeld en gelijkenis te scheppen, namelijk een dat doelbewust handelt. En enige kennis van de Amerikaanse scene leert dat ID helemaal geen academisch speeltje is, maar een nieuwe tactiek van Amerikaanse fundi’s, om alles dwars te zitten wat het geloof in de letterlijke waarheid van de bijbel kan ondermijnen. En dat dezelfde emoties Dekker en Meester parten spelen, kan de lezer zelf makkelijk zien aan de uitvoerigheid waarmee ze de atheïstische en materialistische opvattingen van hun tegenstanders bespreken.
Reacties kunnen worden verstuurd naar info@skepsis.nl
Lees ook de overige stukken uit deze discussie: