Een hongerkunstenaar

Johannes Moock maakte honderd jaar geleden furore als ‘hongerkoning Wolly’. Het was een rage: onder het toeziend oog van een grote menigte in een kooi zitten en niet eten. Uiteindelijk werd Wolly, net als vrijwel alle andere hongerkunstenaars, ontmaskerd als oplichter.

Wolly in 1925 in zijn glazen huis in de hal van Le Petit Journal in Parijs. (foto: Gallica / BNF)

door Jaco Berveling – Skepter 36.4 (2023)

AL ELF dagen zit Wolly zonder eten en drinken in een glazen kooi. Zijn tijdelijk onderkomen staat in Parijs, in de hal van de krant Le Petit Journal. Het is de bedoeling dat hij het vastenrecord van 28 dagen gaat breken — de krant, een van de grootste van Frankrijk, bericht dagelijks over zijn prestatie op de voorpagina. Iedereen die er een frank voor over heeft, mag le roi des jeûneurs dag en nacht komen bekijken. Duizenden mensen maken van die mogelijkheid gebruik.

Petit Journal, 10 november 1925.

Onder de bezoekers bevinden zich uiteraard ook vervelende types die opzichtig voor Wolly’s kooi hun lunch opeten. De hongerkoning geeft lange tijd geen krimp. Toch komt hij in de problemen. In de loop van de elfde dag, op 22 november 1928, raakt hij duidelijk confuus. Zijn verwardheid wordt erger en erger en kort na middernacht begint hij tegen zijn kooi te trappen. Hij wordt gekalmeerd, maar om half drie besluit een Parisienne pal voor zijn neus een chocoladesoesje te verorberen. Wolly kan het niet meer aanzien. Hij slaat tegen de ramen, pakt een stoel en verbrijzelt het glas van zijn kooi. De werknemers van de krant halen er snel een dokter bij, die Wolly in een kliniek laat opnemen.

Hongerkunstenaars

Wolly was bepaald niet de eerste of de enige die met hongerlijden de kost verdiende. Hongerkunstenaars konden al in de achttiende en negentiende eeuw op veel belangstelling rekenen. De beroemdste negentiende-eeuwer was stellig de Italiaan Giovanni Succi. Vanaf 1886 was hij in bijna alle grote steden van Europa te zien, waar hij probeerde steeds langer zonder voedsel te overleven. In eerste instantie veertien dagen, daarna dertig, en hij eindigde met pogingen om meer dan vijftig dagen te vasten. Ook aan het begin van de twintigste eeuw trokken de hongerlijders nog veel publiek. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam er even de klad in, maar daarna waren ze, tot de economische crisis van 1930, wederom een grote bezienswaardigheid in heel Europa en Amerika. In 1926 zag de Berlijnse politie zich genoodzaakt geen nieuwe vergunningen voor hongerkunstenarij te verstrekken omdat het aantal aanvragen was opgelopen tot gemiddeld tien per dag.

Papuss

Ook in Nederland zijn steeds talloze hongerkunstenaars actief geweest. Zo maakte Georges Papuss in 1902 in het Paleis voor Volksvlijt in Amsterdam enorme indruk — het liep storm, en alle kranten volgden zijn verrichtingen op de voet. Hij zorgde dan ook voor flink spektakel. Hij wikkelde zijn lichaam en hoofd in wit verband zodat hij er uitzag als een Egyptische mummie. Vervolgens liet hij zich opsluiten in een glazen kist, die ook nog in een groot waterbassin werd neergelaten. Na acht dagen zonder eten en drinken werd Papuss, aldus De Avondpost van 25 februari,

door een paar stevige armen uit zijn nauwe woning gehaald, en blijkbaar erg versuft, moe, stijf en verslapt op een stoel gezet. Zijn baard was in die week erg gegroeid en zichtbaar was Papuss vermagerd.

Maar nadat hij zich had gewassen, geschoren en aangekleed verscheen hij weer zo fris als een hoentje op het toneel. Daar stak hij zich nog wat met naalden en wandelde over spijkers en sabels, en ‘vroolijk lachende en buigende verliet hij het tooneel, de niet talrijke bezoekers achterlatende met de vraag op de lippen: hoe lapt hij hem dat toch?’

In 1903 en 1904 keerde Papuss terug met optredens in Amsterdam en Rotterdam. Ditmaal liet hij zich opsluiten in een soort glazen fles waarin hij amper rechtop kon staan.

Na Papuss deed in 1905 en 1906 de Duitse hongerkunstenares ‘Flora Tosca’ hier te lande van zich spreken. Zij beweerde dat ze een nicht was van Succi en liet zich in Amsterdam opsluiten in een glazen huisje voorzien van een bed, een tafel, een stoel en een wastafeltje. In 1906 loofde ze duizend gulden uit in een ‘hongerwedstrijd’ — ‘Flora Tosca en de neger Bambo zullen eens zien, wie het langst zonder voedsel kan blijven,’ meldde De Avondpost op 2 februari. Bambo won.

Van Nederlandse bodem

Rond 1910 trok de Haagse zanger Herman (Herz) Fuld (1884–1931) de aandacht. Hij ging in 1907 in Den Haag acht dagen en nachten zonder eten in een grote glazen kist liggen. Fuld leefde al die tijd op een ‘dieet van Victoriawater en cigaretten’ en menig Hagenaar kwam bij ‘Papuss nr. 2’ een kijkje nemen. Fuld vertelde later dat hij de kunst had afgekeken van Flora Tosca.

De in 1886 in Leiden geboren Johannes Walterus Hubertus Moock brak zelfs internationaal door.
‘Wolly’ beweerde dat hij al met veel succes in Engeland was opgetreden. Hij was daar vliegenier, en na een ongeluk met zijn vliegtuig zwaargewond in het ziekenhuis opgenomen. Hij kreeg achttien dagen lang iedere dag slechts een theelepel melk te drinken. Ieder ander zou rammelen van de honger, maar hij merkte dat hij er goed tegen kon en besloot in 1916 als experiment volledig te vasten. Het leven zonder eten en drinken ging hem goed af waarna hij zijn experiment in het openbaar begon te herhalen.

Het verhaal komt ongetwijfeld uit de dikke duim van Moock zelf: al in 1906 was hij in Nederland afgekeurd voor militaire dienst.
Zijn werkelijke loopbaan lijkt in ieder geval, voorzover te reconstrueren, minder roemrucht. In 1910 werd hij, na een zoveelste fietsendiefstal, tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld. Na zijn vrijlating week hij uit naar Engeland. Ook daar kwam hij in de problemen en belandde opnieuw in de gevangenis. In 1913 werd hij Engeland uitgezet waarna hij in Nederland al snel weer voor rijwieldiefstal werd gearresteerd en opgesloten.

Moock de hongerkunstenaar presenteerde zich in verschillende Europese steden als de ‘levende dode’ Wolly (aanvankelijk: Wally). Hij lijkt zijn loopbaan als Hollandse hongerkoning in mei 1924 in Den Haag te zijn begonnen. In een café naast het Alhambra-theater in de Boekhorststraat liet hij zich, gekleed in een smoking met witte handschoenen en glimmende lakschoenen, opsluiten in een glazen kooi. Met zijn zwarte krullen en uilenbril vonden de toeschouwers hem eruitzien als ‘een dichter op zijn trouwdag’.

Na optredens in Den Haag en Leiden herhaalde Moock zijn kunstje in Parijs, waar hij zich, zoals gezegd, in november 1925 liet bekijken tot hij na elf dagen instortte. Hij herstelde gelukkig snel: in december was hij alweer te zien in het sjieke Nouveau Cirque. Ditmaal verbleef hij 28 dagen zonder eten en drinken in zijn kooi. Dat uitgerekend een Hollander, een man uit het land van boter en kaas, tot deze prestatie in staat was, vonden ze in Frankrijk opmerkelijk. Aan het eind van Wolly’s verblijf in het circus waren bijna honderdduizend mensen naar hem komen kijken.

Na Parijs ging hij in 1926 nog aan de slag in Genève (waar zijn manager er met de inkomsten vandoor ging) en Bazel (waar hij het glas van zijn kooi opnieuw kapotsloeg). In de zomer van 1928 dook hij op in de Noord-Franse stad Rijsel.

Homeopaat en masseur

Toen eind jaren twintig de klad kwam in de hongerkunst in het algemeen en die van Moock in het bijzonder, ging hij in de kwakzalverij. In 1932 werd hij voor het eerst veroordeeld nadat hij patiënten dik had laten betalen voor waardeloze zalfjes, poeders, pillen en gedroogde kruiden. In de rechtbank vertelde Moock dat hij in staat was lammen, blinden en mensen met kanker te genezen.

Na zijn veroordeling week hij uit naar Oostenrijk en begon in Baden en Wenen opnieuw als ‘homeopaat en masseur’. Hij werd veroordeeld en trachtte zich uit de voeten te maken, maar werd bij de grens gearresteerd (Die Stunde, 16 oktober 1935). Na het uitzitten van zijn straf keerde hij terug naar Nederland en kwam in de jaren 1950 opnieuw als kwakzalver in het nieuws. In 1952 stond hij voor de vierentwintigste keer voor de rechter. Hij overleed in 1960 in Rotterdam.

‘De hongerdood van een hongerkunstenmaker’

IN HET korte verhaal ‘Een hongerkunstenaar’ uit 1922 vertelt Franz Kafka over het tragische lot van een nogal tobberige hongerkunstenaar, die door de veranderde smaak van het publiek zijn optredens in de wereldsteden moet beëindigen. De kunstenaar meldt zich aan bij een circus, waar hij als attractie wordt neergezet bij de stallen. Maar ook daar raakt hij allengs vergeten: zelfs het bordje met zijn recordpogingen wordt niet meer bijgehouden. Zelf is hij ook de tel kwijt.

Beeld uit de animatiefilm The hunger artist van Tom Gibbons (2002) naar het verhaal van Franz Kafka. (YouTube)

Ten slotte vindt een opzichter hem stervende tussen het stro in zijn kooi. De hongerkunstenaar bekent dat hij eigenlijk altijd heeft gevast omdat hij niet anders kon: ‘omdat ik niet het voedsel kon vinden dat mij smaakt’. De kunstenaar wordt met het stro begraven, en een jonge panter, blakend van levenslust, neemt zijn plaats in de kooi in.

De geleerden zijn het er wel over eens dat de vertelling van Kafka is geïnspireerd door een echte hongerkunstenaar, waarschijnlijk Giovanni Succi. In haar doorwrochte artikel ‘Neues Material zu Franz Kafkas Erzählung ‘Ein Hungerkünstler’’ uit 1999 maakt de Duitse literatuurwetenschapper Astrid Lange-Kirchheim aannemelijk dat Kafka als veertienjarige de berichten over Succi kon volgen in Das interessante Blatt, rond 1900 veruit het populairste geïllustreerde weekblad in Duitstalig Europa. In april 1896 pakte het blad groot uit met verslagen en foto’s van de in Wenen vastende Succi.

Verwant

Kafka zal zich hoe dan ook verwant hebben gevoeld aan hongerkunstenaars. Hij had een eetstoornis — ‘Ik ben de magerste man van de wereld,’ schreef hij zijn verloofde ooit — en hield van vaudeville, het circus en theater. Hij ‘bestond uit literatuur, ik ben niets anders en kan niets anders zijn’.

Minder zal hij bevroed hebben dat in de tweede golf van het kunstvasten zijn visioen min of meer uitkwam. Hongerkunstenaar Jolly was, aldus op 23 maart 1926 de correspondent van Het Vaderland, ‘de bekendste en meest besproken man in de vier millioen zielen tellende stad Berlijn’. Aan zijn roem kwam een einde toen zijn manager, na een conflict over zijn gage, aan de rechtbank verklapte dat Jolly tijdens het vasten geregeld chocola kreeg toegestopt. Jolly werd veroordeeld tot vijftig dagen hechtenis, raakte daarna geheel aan lager wal en benam zich op 28 november 1930 het leven. ‘De hongerdood van een hongerkunstenmaker’, zette de Volkskrant onbarmhartig boven het bericht.

Immoreele sensatie-vertooning

Tegenwoordig kijken we met op zijn minst gemengde gevoelens naar hongerkunstenaars en hun hongerwedstrijden. Maar ook toentertijd waren de media, hoewel ze het wedervaren van de kunstenaars nauwgezet volgden, behoorlijk skeptisch, op het misprijzende

en zelfs sarcastische af. De hongerwedstrijd in 1906 tussen Flora Tosca en Bambo werd vergeleken met een kermisattractie. Ook het optreden van Wolly in Leiden (en de belangstelling van het gepeupel) werd in de meeste kranten flink bekritiseerd. De Leidsche Courant vond het optreden ‘mensonwaardig’ en ‘gespeculeer op sensatie’ — het hele spektakel bevond zich volgens de krant ‘op de onderste treden van de ladder der beschavingstrappen’.

Ook de gemeenteraad van Leiden wond zich op. De ‘immoreele sensatie-vertooning’ werd in de raad besproken, maar de conclusie was dat de gemeente zich niet in een positie bevond om iets te verbieden.

Het optreden van Wolly in Parijs viel al even weinig in de smaak bij de pers. Een correspondent van De Telegraaf ging kijken en vond het maar een ‘luguber bedrijf ’ — hij vroeg zich af ‘hoe zoo iets in een beschaafde en geordende samenleving’ kon worden toegelaten. Die van De Tijd schreef:

Tijdens hun optredens verkochten hongerkunstenaars kaarten aan het toegestroomde publiek. Ook met reclame voor tabak en chocola verdienden ze bij. (Verzameling Jaco Berveling)

Wally, de hongerkunstenaar behoort niet tot de landgenooten te Parijs waarop wij trotsch behoeven te zijn. Bewondering voor zijn pogen 28 dagen in een glazen kooi opgesloten te blijven zonder eenige voeding of nachtrust gevoelen wij allerminst. Wij zijn zelfs de meening toegedaan dat de politie wijs zou hebben gedaan dezen navolger van Succi en Papus zijn demonstratie in de ‘Petit Journal’ te verbieden. Het groote publiek dacht er blijkbaar anders over en heeft gedurende de elf dagen van zijn vrijwillige ontbering in breede drommen dag en nacht een franc geofferd om dit phenomeen van menschelijke verdwazing te aanschouwen.

Geklutste eiers

Leven zonder eten, en zeker zonder drinken en slapen, is lichamelijk en geestelijk nogal belastend. Het is dus niet zo gek dat menig beroepsvaster de boel bedonderde.

Succi zal ongetwijfeld honger hebben geleden, maar in 1896 viel hij in Wenen lelijk door de mand. Hij deed daar zijn hongerkuur onder toezicht van een ‘geneeskundige commissie’. Hij werd echter niet permanent geobserveerd en zo kon het gebeuren dat een geneesheer zonder te kloppen bij hem binnenstapte en hem verraste ‘terwijl hij bezig was te vasten, met een enorme biefstuk en een flesch Champagne’.

Ook Papuss werd betrapt nadat hij zich in januari 1904 in Rotterdam in zijn glazen fles had laten opsluiten. De fles, een kleine zeskantige kiosk van glas, werd plechtig verzegeld en met touwen omspannen. Zijn hongerkuur zou elf dagen en nachten duren, maar na zeven dagen werd hij ontmaskerd. Een werkvrouw had, zo schreef de Arnhemsche Courant,

met haar eigen oogen, héél duidelijk gezien, dat Papuss voedsel had gebruikt: geklutste eiers en bouillon en knakworstjes. Zijn vrouw had hem dat alles gegeven. Enkele personen hebben zich toen later verdekt opgesteld, achter een venster met een gordijn, en hebben eveneens waargenomen, dat Papuss smakelijk een en ander gebruikte. Door te kijken in een spiegeltje, dat in zijn flesch hing, kon hij zien, wanneer iemand de zaal binnenkwam; dan werd de maaltijd natuurlijk gestaakt.

De politie onderzocht Papuss’ onderkomen en ontdekte in de achterwand een gat van zeven bij vijf centimeter. Ruim voldoende om levensmiddelen aan te reiken. Ook bleek het mogelijk de achterwand, zonder de touwen of de verzegeling te vernielen, vijftien tot twintig centimeter te openen en zelfs, met de nodige voorzichtigheid, helemaal weg te nemen.

De Hagenaar Herman Fuld werd in 1907 betrapt. Hij bekende later aan een verslaggever van Het Vaderland (28 juni 1908), dat hij tijdens zijn hongerkuur in Den Haag regelmatig een pannetje soep kreeg toegestopt.

‘Wally, de hongerkunstenaar behoort niet tot de
landgenooten te Parijs waarop wij trotsch
behoeven te zijn.’

Woedende menigte

Wolly kon lang de dans ontspringen, maar bij zijn hongerkuur in Rijsel in 1928 nam een groep geneeskundestudenten het op zich Wolly dag en nacht intensief te controleren. Hun inzet werd beloond: op een zaterdag, bij zonsopgang, zagen twee studenten dat Wolly door een gat in het dak een vaas met versterkende vloeistof kreeg aangereikt, waarschijnlijk een krachtige bouillon.

Het nieuws ging als een lopend vuurtje door de stad. Een woedende menigte verzamelde zich in de zaal waarop Wolly door de politie werd gedwongen zijn voorstelling te beëindigen. De manager van de hongerkoning probeerde nog uit te leggen dat Wolly alleen maar een drankje tegen keelpijn had gekregen, maar het mocht niet baten.

Buiten ging het protest door. De studenten verzamelden zich op de markt en trokken met spandoeken, borden en spreekkoren door de stad. Moock werd uitgejouwd en de stad uitgejaagd. Het was het einde van Moocks hongercarrière.

Uit: Skepter 36.4 (2023)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Jaco Berveling is socioloog en wetenschappelijk medewerker.