Pionier in de parapsychologie
Het laboratorium van Floris Jansen
door Wim Kramer
Het eerste parapsychologische laboratorium werd honderd jaar geleden door Floris Jansen in Amsterdam geopend.
Doorgaans wordt de geschiedenis van de wetenschappelijke parapsychologie beschreven als een logische reactie op de ontwikkeling van het spiritisme dat in maart 1848 vanuit het stadje Hydesville in de Amerikaanse staat New York aan een opmars in de westerse wereld begon. Data die hierbij steevast worden genoemd zijn 1882, het jaar waarin de Engelse SPR werd opgericht, gevolgd door de Amerikaanse SPR in 1895 en pas 25 jaar later in ons land met de oprichting van de Nederlandse Studievereniging voor Psychical Research (SPR) in 1920, waarvan Gerard Heymans, de beroemde nestor van de Nederlandse psychologie, de eerste voorzitter zou zijn. Een grote stap voorwaarts zou de experimentele parapsychologie pas maken vanaf 1934, het jaar waarin de Amerikaanse onderzoeker J.B. Rhine zijn beroemd geworden boek Extra-Sensory Perception publiceerde. Een jaar later kreeg Rhine een eigen parapsychologisch laboratorium aan de Duke Universiteit.
De experimentele parapsychologie werd echter al eerder in Nederland beoefend. In 1965 gaf de heer Tjaden, een enthousiast amateurparapsycholoog, enkele lezingen over het psychofysisch laboratorium van Floris Jansen, dat rond 1907 in Amsterdam was gevestigd. Hij publiceerde zijn verhaal in het tijdschrift Spiegel der Parapsychologie. Tjaden had in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam de ingebonden publicaties van dit laboratorium gevonden. Onlangs heb ik zelf veel nieuw materiaal over het laboratorium en het leven van Floris Jansen aan de vergetelheid weten te ontfutselen. Mijn avontuurlijke zoektocht beschreef ik in het Tijdschrift voor Parapsychologie (maart 2004; juni 2005 & september 2005).
In dit artikel zal ik een beknopt overzicht gegeven van de persoon Floris Jansen en van de experimenten die hij tussen juli 1906 en april 1908 in zijn laboratorium uitvoerde. Voor de goede orde: het eerste laboratorium voor experimentele parapsychologie ter wereld stond dus in Amsterdam, bijna drie decennia voordat Rhine c.s. actief werden en ook voordat de parapsychologie in Nederland een serieus experimenteel karakter kreeg met de beroemde ‘Van Dam experimenten’ in 1919 van Heymans en Brugmans in Groningen. Ja, zelfs een paar jaar voordat het eerste universitaire laboratorium in de psychologie werd ingericht door Heymans in Groningen!
Het laboratorium van Floris kwam niet voort uit de spiritistische traditie, maar vindt haar oorspong eigenlijk in de ‘levensvragen’ die rond 1900 binnen de (cel)biologie en de psychologie een rol speelden. De jonge Floris Jansen meende hiervoor een mogelijk verklaringsmodel te hebben gevonden in de ‘Aethertheorieën’ die teruggaan op de oude Grieken. Maar, theorie of niet, voor Floris telde alleen de uitkomst van het laboratoriumexperiment. Alleen een volgens de regels der kunst uitgevoerd experiment kan ‘overtuigen’, een hypothese ondersteunen of ontkrachten, aldus Floris. Een wetenschappelijke manier van werken die pas zes decennia later met Karl Popper gemeengoed werd.
Spiritistische ‘controlroom’
Florentien Johannes Lodewijk Jansen werd geboren op 1 december 1881 te Arnhem. Zijn vader is de kunstschilder H.W. Jansen (1855-1908), een impressionist die rond de eeuwwisseling een bekende en vooraanstaande figuur in de Amsterdamse kunstwereld was. Hij was niet onbemiddeld en vaak langere tijd van huis voor kunstreizen, zodat Floris zijn middelbareschooltijd doorbrengt op de exclusieve en peperdure kostschool ‘Noorthey’ in Voorschoten. De bekende dichter P.C. Boutens geeft hem daar in zijn laatste schooljaar les in de klassieke talen. In september 1903 begint hij met de studie geneeskunde in Amsterdam. Van de studie, althans het afleggen van examens, komt weinig. Floris volgt zijn eigen weg en is onder meer een van de oprichters en eerste preses van het studentendispuut BREERO. Hij houdt van het studentenleven, van plezier maken, uitgaan, van kunsten en wetenschappen en de werken van Oscar Wilde. Wat zijn wetenschappelijke interesses betreft, is hij onder meer actief als onderzoeksassistent bij het promotieonderzoek van de arts L.S.A.M. von Römer, die een proefschrift over Uranisten (de oude term voor homofilie) voorbereidt. Zelf is Floris ook homoseksueel. Bij het onderzoek maakt men gebruik van de enquêtemethode met een (elementaire) statistische verwerking van de resultaten – een onderzoekstechniek die toen uitzonderlijk modern was. De promotieplechtigheid heeft echter nooit plaatsgevonden. Het onderwerp en de in het proefschrift opgenomen foto’s waren te controversieel.
Nadat Floris definitief voor zijn studie medicijnen in Amsterdam is gesjeesd, woont hij vanaf september 1905 een halfjaar in Parijs. Hier werkt hij zijn plannen voor het opzetten van een eigen laboratorium uit, waarbij zijn vriend Heinz Pitsch (die later een in Amsterdam zeer bekend sociaal tandarts zal worden) hem vanuit Mokum meehelpt. Hij verslindt op zijn Parijse kamertje aan de Quai de Conti de werken van psychologen als Munsterberg en Wundt. In het voorjaar van 1906 correspondeert Floris inmiddels ‘met de halve wereld’. Hij brengt in april 1906 zelfs een bezoek aan de toen al beroemde Groningse hoogleraar psychologie Gerard Heymans. De ideeën van Floris, die aansluiten bij het ‘psychisch monisme’ van Heymans, spreken de psycholoog wel aan. Hij wenst Floris veel succes met de uitvoering van zijn plannen, maar stelt helaas zijn bescheiden huislaboratorium niet ter beschikking.
Brieven van Floris aan N.H. de Fremery in Bussum over de periode juli 1906 april 1908 zijn bewaard gebleven. De Fremery was een financieel onafhankelijk man met groot maatschappelijk aanzien en veel belangstelling voor kunsten en wetenschappen. Tevens was hij overtuigd spiritist, actief als redacteur van het spiritistisch tijdschrift Het Toekomstig Leven en auteur van een aantal boeken op het gebied van het spiritisme. In tegenstelling tot de meeste spiritisten was hij een groot voorstander van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar spiritistische fenomenen. De Fremery was dan ook meteen geïnteresseerd in de aanpak van Floris en bereid hem met raad en daad terzijde te staan.
In zijn uitvoerige brief van 18 juli 1906 beschrijft Floris – inmiddels weer terug in Amsterdam en wonend aan de Prinsengracht – zijn onderzoeksplan uitvoerig. Floris is geen spiritist. Hij ziet zichzelf als ‘fysioloog’ die geïnteresseerd is in de relatie tussen biologisch en psychologisch leven. In het bijzonder in de vraag hoe het biologisch leven, dus beginnend bij de celdeling, zich op een gegeven moment kan ontwikkelen tot psychologisch leven met een bewustzijn. Volgens Floris zouden de Aethertheorieën hiervoor een verklaringsmodel kunnen geven en zijn spiritistische verschijnselen zoals materialisaties, klopgeluiden (rappings) en telepathie mogelijk te begrijpen als een soort ‘snapshot’ of ‘sneak preview’ van dit transformatieproces. Om deze verschijnselen in de volle breedte experimenteel te kunnen onderzoeken, wil hij een psycho-fysisch (een term ontleend aan de psycholoog Fechner) laboratorium inrichten. ‘Een inrichting dus waar gelegenheid bestaat in elke richting de levensuitingen met gelijkwaardige methoden en vergelijkbare instrumenten te onderzoeken’, zo schrijft Floris aan De Fremery.
Floris deelt zijn onderzoeksprogramma in vier categorieën in, opdat biologische, spiritistische, psychologische en psychiatrische fenomenen op gelijkwaardige wijze kunnen worden onderzocht. De Fremery is enthousiast over de plannen. In Het Toekomstig Leven van 15 augustus 1906 roept hij mediums op om zich aan te melden als proefpersoon. Hij probeert ook financiële ondersteuning los te krijgen van rijke spiritisten. Er is voldoende belangstelling voor de beoogde experimenten, maar de financiële steun blijft ver achter bij de doelstellingen.
Floris laat zich niet uit het veld slaan en gaat voortvarend aan de slag. Hij huurt een geschikt bovenhuis aan de Johannes Verhulststraat in Amsterdam, waarvan hij een aantal kamers inricht als laboratorium. Een van de kamers is speciaal voor spiritistische seances bestemd, waarbij experimentele condities zoals verlichting – ook monochroom en gepolariseerd licht – en suite kunnen worden geregeld vanuit een ‘controlroom’. Op de bovenste verdieping komt een kamer voor chemisch werk en in de berging een ruimte voor accumulatorbatterijen en omvormers, zodat de geluiden daarvan niet doordringen in de experimenteerruimten. Bij deze inrichting, die in de loop van de volgende twee jaar steeds verder wordt geoptimaliseerd en voorzien van beter instrumentarium, worden kosten noch moeite gespaard. Floris is van plan zijn laboratorium ook ter beschikking te stellen aan reguliere wetenschappers. Hiervoor wil hij onder meer röntgenapparatuur aan het standaardinstrumentarium toevoegen.
Al vanaf het begin had Floris ook het voornemen om een eigen tijdschrift uit te geven waarin de onderzoeksverslagen van het laboratorium gepubliceerd konden worden, want bestaande tijdschriften namen vaak alleen werk op dat paste in het wereldbeeld van de redactie. Het was de bedoeling het blad in vier talen uit te brengen – Nederlands, Duits, Engels en Frans – om een zo groot mogelijk wetenschappelijk geïnteresseerd publiek te bereiken. Vanwege geldgebrek verschijnen echter alleen de Nederlandse en Duitse uitgaven. Van beide komen in 1907 en 1908 elk vier nummers uit.
Een meter voor psychische krachten
Na de eerste publicaties over het laboratorium is er meteen veel belangstelling van spiritisten en mediums die hopen op erkenning en het ‘bewijs’ voor hun spiritistische levensopvatting. Floris laat de gesprekken met deze mensen over aan De Fremery, die zich hiervoor beschikbaar heeft gesteld. De bekende schrijver Marcellus Emants, die in het dagblad Het Vaderland van 13 september 1903 een oproep had geplaatst voor het oprichten van een Nederlandse SPR, neemt al spoedig contact op met Floris. Hij meent dat een laboratorium goed zou passen binnen een vereniging voor parapsychologisch onderzoek, maar die komt niet van de grond.
Ook van wetenschappelijke zijde is er belangstelling. Enkele kritische wetenschappers van naam waaronder Dr. A.W. Van Renterghem, Dr. I. Zeehandelaar en Dr. C.J. Wijnaendts Francken brengen een bezoek aan het laboratorium en laten zich er gunstig over uit. Als in september 1907 het eerste congres voor psychiatrie en neurologie in Amsterdam wordt gehouden, zorgt Floris ervoor dat zijn laboratorium en tijdschrift onder de aandacht van de internationale congresdeelnemers worden gebracht. Hij laat 100 extra exemplaren van de Duitse editie drukken en nodigt de aanwezigen uit voor een bezichtiging van het laboratorium. De belangstelling resulteert echter niet in steun, want niemand wil zijn goede naam verbinden aan een laboratorium dat intensieve contacten onderhoudt met spiritisten en onderzoek doet op ‘occult’ gebied.
Naast alle organisatorische beslommeringen en een uitgebreide correspondentie, heeft Floris behoorlijk veel experimenteel werk uitgevoerd gedurende de korte tijd dat zijn laboratorium bestond. Het beste voorbeeld van de neutrale en zuiver experimentele opzet die hij voorstond, is zijn (validatie)onderzoek van de sthenometer. Dit onderzoek werd volledig afgerond en gerapporteerd in het tijdschrift. Het verloop is goed te volgen in een briefwisseling met De Fremery. Hoewel Floris aanvankelijk vol lof is over de sthenometer, komt hij op basis van zijn onderzoek tot de conclusie dat het ding waardeloos is. Het meet niet wat het pretendeert te meten.
De sthenometer was in 1904 door de Fransman Dr. Paul Joire, destijds een belangrijke naam in de spiritistische wereld, op de markt gebracht als een betrouwbaar en valide meetinstrument voor de ‘psychische energie’ die door mensen wordt uitgestraald. De sthenometer is het makkelijkst voor te stellen als een soort kompasnaald die onder een glazen klok is opgesteld. Wanneer iemand zijn hand tegen of nabij het glas houdt, slaat de naald uit. De mate van uitslag zou een maat zijn voor de hoeveelheid uitgestraalde ‘psychische energie’ en dus een maat voor de psychische kracht van een medium. Het leek een ideaal instrument voor het laboratorium van Floris, zodat hij er maar meteen een bestelde in Parijs.
In zijn brief van 18 augustus 1906 schrijft Floris aan De Fremery: ‘Misschien interesseert u het volgende: enige tijd geleden liet ik komen een sthenometer van Dr. P. Joire. De resultaten hiervan zijn werkelijk verbluffend. Nog nooit heeft het instrument geweigerd of ook maar dubieus gewerkt. Ieder die met het instrument kennismaakt moet toegeven dat, wanneer tenminste geen grote fouten aanwezig zijn, het bewijs geleverd is, dat telekinese tot de feiten der exacte wetenschap behoort. Wat een ieder het meest frappeert is, dat het welslagen van de proeven niet van geluk afhangt, zoals met veel psychische experimenten het geval is, maar van tevoren met bijna volmaakte zekerheid te voorspellen is. Het toestel belooft, denkt me, zeer veel bij onze toekomstige bestudering van de telekinese.’
Ondanks zijn enthousiasme voelt Floris de sthenometer stevig aan de tand. Hij herhaalt alle experimenten van Joire, stelt hypothesen op over de werking en toetst (falsificeert) die vervolgens. Hij construeert zelfs een grotere uitvoering van de sthenometer om zijn experimenten nauwkeuriger te kunnen uitvoeren. De kwikpomp die nodig is om deze eigen sthenometer vacuüm te kunnen pompen, laat lang op zich wachten. Pas begin december 1906 komt de bestelling binnen en kan Floris verder experimenteren. Uit zijn brieven aan De Fremery blijkt dat hij steeds meer aanwijzingen vindt dat de sthenometer niet meet wat Dr. Joire beweert.
In een brief van 12 augustus 1907 – een jaar na aanvang van de experimenten – schrijft Floris: ‘De sthenometerproeven zijn afgelopen en hebben hoofdzakelijk geleid tot een ongunstig rapport: Alle bewegingen, ook onder omstandigheden waaronder warmtewerking schijnt uitgesloten te zijn, zijn volledig te verklaren. Geen der proeven van Joire kan een strenge controle verdragen.’ Floris komt aan de hand van zijn experimenten tot de conclusie dat de bewegingen van de sthenometer volledig te verklaren zijn door het normale natuurkundige effect van convectiestromen.
In zijn tijdschrift publiceert hij tweemaal over zijn sthenometerexperimenten. Zijn schrijfstijl is bondig en zakelijk, maar hij bespreekt zijn falsificatieproeven gedegen, waarbij hij voor elke experimentele conditie duidelijk de uitgangspunten, de resultaten en de verklaring van zijn experimenten aangeeft. Kortom, hij maakt het anderen mogelijk zijn onderzoek te repliceren aan de hand van de gepubliceerde data. Hij schrijft daarbij geen woord te veel of te weinig. Dit onderzoek is een goed voorbeeld van hoe door systematisch en neutraal experimenteren zelfs iemand die bij aanvang nog volledig geloofde in de feilloze werking van het wonderapparaat, zich door de feiten laat overtuigen van het tegendeel. Floris laat de resultaten spreken, niet zijn eigen mening of vooroordeel. Zijn sthenometerexperimenten zijn naar hedendaagse maatstaven nog steeds wetenschappelijk verantwoord.
Hoewel Floris met Joire correspondeerde over de uitkomsten van zijn experimenten, stelde de ontdekker zijn sthenometer zonder enige terughoudendheid tentoon op het wetenschappelijk congres in Amsterdam in september 1907. De ‘ongunstige’ onderzoeksresultaten van Floris werden door iedereen genegeerd en zijn artikelen werden ook nooit meer aangehaald in de literatuur. Joire bleef de sthenometer nog vele jaren promoten en verkopen, en tal van ‘onderzoekers’ bij spiritistische seances bleven het ding onbekommerd gebruiken als een ‘neutraal en wetenschappelijk bewezen’ meetinstrument.
Reichenbachs od-straling
Een tweede reeks experimenten die door Floris werd uitgevoerd, betreft een onderzoek van het Reichenbacheffect, ook bekend als ‘od’-straling. Dit was eerder in 1883 al onderzocht door de Britse SPR. Het veronderstelde effect komt er in het kort op neer dat sommige sensitieve personen in staat zijn om lichtverschijnselen aan de polen van een magneet waar te nemen. Floris besluit het SPR-onderzoek te repliceren onder strenge experimentele condities. Een oproep aan ‘sensitieven’ om zich hiervoor beschikbaar te stellen levert meer dan 120 aanmeldingen op. Helaas kan het onderzoek niet meer volledig worden afgerond.
In een eerste artikel bespreekt hij alleen de experimentele opstelling en alle voorzorgen die hij heeft genomen om factoren die de experimentele conditie kunnen beïnvloeden (strooi)licht, geluid, nabeelden, etc. – buiten te sluiten. Opmerkelijk is dat de testopstelling zo goed als geheel geautomatiseerd is, waardoor ook de experimentleider niet weet of een proefpersoon aan de experimentele- of de controleconditie onderworpen wordt. Bovendien worden de resultaten van iedere proefpersoon ‘automatisch’ geregistreerd. Floris gebruikt hiervoor een ‘polygraaf’ die de stimulus (wel of geen stroom door de elektromagneet en welk type stroom, wissel- of gelijkspanning) en de respons (signaal van de proefpersoon als die een ‘licht’ waarneming heeft) als functie van de tijd vastlegt op beroete glasplaten. Zo’n polygraaf was destijds een zeer modern en duur meetinstrument, waar menig universiteitslaboratorium jaloers op zal zijn geweest.
Floris onderzoekt alle 120 proefpersonen, wat hem evenzovele avonden kost. In een tweede artikel bespreekt hij de resultaten van de eerste 83 proefpersonen. Die zijn opmerkelijk positief. Floris constateert zeer voorzichtig en voorlopig – dat leeftijd geen effect heeft, maar geslacht wel. Ook merkt hij een ‘Sheep-Goat’- achtig effect bij zijn proefpersonen op, dat uitgangspunt wordt bij de analyse van zijn resultaten. Helaas zijn de ruwe data niet bewaard gebleven. Officieel werd het ‘Sheep-Goat effect’– gelovigen in paranormale vermogens scoren significant hoger op psi-testen dan niet gelovigen – pas eind jaren 1950 door de Amerikaanse parapsychologe Gertrude Schmeidler naar voren gebracht. Na de eerste 83 proefpersonen heeft Floris zijn experimentele opstelling aanmerkelijk aangepast. Jammer genoeg is het vervolg van zijn onderzoek nimmer op schrift verschenen.
Floris doet ook onderzoek naar telepathie. Hij experimenteert wekenlang met twee proefpersonen, de heren Geels en Visser, op een wijze die sterk doet denken aan het parapsychologisch onderzoek dat pas later door anderen wordt gedaan. Ook hierover publiceert hij twee artikelen met voorlopige resultaten, die veelbelovend lijken te zijn. Na het faillisement van het laboratorium in 1908 wordt dit werk echter vrijwel vergeten. W.H.C. Tenhaeff noemt het twintig jaar later wel in het Tijdschrift voor Parapsychologie (1929). Hij ziet het laboratorium van Floris als een voorloper van de experimentele parapsychologie en pleit ervoor dat de Nederlandse SPR, net als het in Londen op 1 januari 1926 geopende ‘National Laboratory of Psychical Research’ van Harry Price, een dergelijk laboratorium gaat opzetten en inrichten. Pas zes jaar later zal eind november 1935 een zeer bescheiden SPR-laboratorium, gevestigd in een gratis ter beschikking gesteld gebouwtje op het terrein van het Burgergasthuis te Amsterdam, de deuren openen. Dit laboratorium blijft echter ver achter bij de mogelijkheden en het instrumentarium waarover Floris een kwart eeuw eerder beschikte. Het Nederlandse SPR-laboratorium houdt met de inval van de Duitsers in mei 1940 op te bestaan.
Failliet
In het voorjaar van 1908 krijgt Floris steeds meer geldzorgen en steeds minder steun. De spiritisten vinden hem te kritisch, terwijl hij voor reguliere wetenschappers te ‘occult’ is. Floris probeert in april 1908 met het oprichten van de ‘Maatschappij voor biologisch onderzoek’ meer afstand te scheppen tussen zijn laboratorium en ‘occulte zaken’. Zo hoopt hij de reguliere wetenschappers alsnog over de streep te kunnen trekken. Als bron van inkomsten voor zijn laboratorium ziet hij het ijken van koortsthermometers voor (huis)artsen. Dit werd jarenlang door het KNMI in De Bilt gedaan, maar dit instituut stopte met deze dienstverlening. Het businessplan van Floris komt echter te laat. Zijn sociaal blinde focus op het laboratoriumwerk en zijn rotsvast vertrouwen dat het geld vanzelf wel zal komen, houden nog geen twee jaar stand, waarbij heel veel geleend geld in het instrumentarium van het laboratorium wordt geïnvesteerd.
In de zomer van 1908 stort het financiële kaartenhuis in. Blijkbaar wil zijn vader hem ook niet ‘redden’. Zo wordt, formeel op aanvraag van de Firma G.A. Goldschmeding vanwege achterstallige huur van een piano, Floris op 31 juli 1908 door de Amsterdamse rechtbank in staat van faillissement verklaard en is het laboratoriumavontuur voorbij. Het faillissement wordt overigens een maand later opgeheven, zodat aangenomen mag worden dat Floris’ vader de schulden van zijn zoon alsnog heeft voldaan.
De vader van Floris woonde vanaf 1907 in villa ‘Sandhoef’ in Zeist, die de architect J.H.W. Leliman voor hem had ontworpen. Nadat hij eind 1908 overlijdt, trekt Floris bij zijn stiefmoeder in. Uit verveling gaat hij met Arnold Khan, een goede BREERO-vriend, de weddenschap aan dat hij binnen een jaar zijn doctoraal in de rechten kan halen. Maar hij stopt er al snel mee omdat de studie hem niet kan boeien. In december 1909 publiceert hij een verrassend boekje met de titel De cirkelquadratuur bij de Grieken. Hierin analyseert hij de oplossing van dit eeuwenoude wiskundige probleem door enerzijds Hippocrates van Chios en anderzijds Archimedes van Syracuse. Het is een opmerkelijk goed boekje dat zelfs nu nog wordt genoemd in een literatuurlijst van de universiteit van Utrecht. In het voorwoord schrijft Floris dat hij werkt aan een tweede boekje over ‘De transcendente lijnen der Grieken’. Dit is echter, voor zover ik heb kunnen nagaan, nimmer verschenen.
In maart 1910 vertrekt Floris per schip naar Argentinië, waar hij de rest van zijn leven blijft wonen. Hij werkt er eerst als freelance landmeter en komt in 1913 in dienst van de afdeling Geodesie van de Argentijnse Generale Staf in Buenos Aires. Hij wordt ambtenaar, hij wordt naturaliseerd tot Argentijn en maakt in de loop der jaren een behoorlijke carrière. In de jaren 1930 wordt hij zelfs chef van het Argentijnse tijdbureau. Op 16 oktober 1937, hij is dan 55 jaar oud, sterft hij. Na de crematie in Buenos Aires wordt zijn as naar Nederland gestuurd alwaar zijn urn uiteindelijk in 1961, samen met zijn in dat jaar overleden zuster Maus, wordt begraven op de begraafplaats Den en Rust te Bilthoven. Zijn graf bestaat nog steeds.